Gemengd. Uit de Pers. Allerlei. die onze opmarsch zeer bemoeilijkte. Tegen vijf uur kwam de hertog met eenige dragers te Bocjougolo aan, Bij twee en drie tegelijk de anderen, gedu rende den nacht en den volgenden dag, tot twee uur in den namiddag. Het kamp van Bocjongolo, opgeslagen op een rots die met hare mos overtogen flanken het gebied domineert, was een van de ergste die men zich denken kan. In den namiddag van den Ssten Juni hadden wij veel te lijden. De tem peratuur daalde tot twee graden onder nul en kwam in deu nacht nog lager. Een dichte nevel bedekte het land om ons heen. Toch ging de hertog met twee gidsen op weg en begon de be stijging van de Roovensori. Van zijne afwezigheid maakte uien gebruik om het kamp meer vooruit te brengen. Van de 100 dragers die de hertog in dienst genomeu had, waren maar 7 bereid verder mee te gaan. Den llden Juni even na twaalven in den middag, kwam de hertog terug. Hij had een top van 4880 meter bereikt en kondigde aan dat hij nu een anderen top ging bestijgen, de hoogte van dezen schatte hij, naar hetgeen hij gezien had, op 18.000 voet. Den 13den Juni gebeurde er in het kamp iets wat het vermelden waard is, Sedert eenige dagen hadden wij opge merkt, dat wilde dieren in den omtrek van het kamp rondzwierven. Een paar schapen het eenige levende slachtvee dat ons was overgebleven waren op korten afstand van het kamp verscheurd gevonden. Derhalve raadde de hertog tot de grootste voorzichtigheid aan. Den 13den Juni moesten zeven dragers, die ik straks vermeld heb, niet de vijf gid sen uit de Valle d'Aosta materiaal ver voeren op een afstand van acht uur van het kamp van Boejongolo, onder den glctscher van Kitsjanza, op een hoogte van 15,600 voet. De hertog be vond zich in den avond op het hoogste punt van het kauip, om de laatste be velen aan de gidsen en wetenschappe lijke toelichtingen aan een van de leden der expeditie: Filippo Bitlli, te geven. Plotseling sprong de hertog op: „Een luipaard! Bulli zag op een meter afstand eenen reusachtigen luipaard met geopenden muil en in de karakteristieke houding van het kattengeslacht, wanneer het zich op den aanval voorbereidt Bulli nam een kist op, sprong voor den hertog, wierp het zware voorwerp op het dier, dat gewond, huilend vluchtte in het woud. Daarna hebben wij het niet meer op het spoor kunnen komen. De brief eindigt daar, waar melding wordt gemaakt van het plan, de vier toppen van deu Itoeensori te bestijgen. Het portret van de millionairs- v r o u w. Een zeer humoristisch voor val speelde zich dezer dagen in de fas hionable Amerikaansche zeebadplaats Newport af. Hoofdpersonen daarin waren een bekend lid der New-Yorksche aristo cratie en een al te ijverigen fotograaf. Bedoelde millionair, mr. Ilenry S. Lehr, bezit behalve zijn rijkdom ook nog een mooie jonge vrouw, die tot de toonaan gevende dames van de New-Yorksche gezelschapskringen behoort. Haar portret te bezitten had steeds tot een der vurig ste weiischen van den fotograaf behoort, maar elke poging daartoe was hem nog mislukt. Op zekeren morgen ging hij heel een voudig voor de villa van mr. en mrs. Lehr staan en toen beiden naar buiten kwamen had hij de schoonste gelegenheid 0111 een kiekje van mrs. Lehr. te nemen. Dit zien en niet gebalde vuisten op den fotograaf toe te loopen was voor mr. Lehr het werk van een oogenblik. Er ontstond een lievig gevecht tusschen de beide mannen, waarbij mr. Lehr trachtte, het toestel kort en klein te slaan, terwijl de eige naar zijn kleinnood met waren helden moed verdedigde en ten slotte er mee in een naburigen juwelierswinkel de wijk nam, die weldra een echt slachtveld geleek. Ten slotte slaagde men er in de vech tenden van elkaar te scheiden en mr. Lehr langzamerhand wat tot rede te brengen. Hij verklaarde zich beieid, de schade aan de vernielde camera te ver goeden, onder voorwaarde, dat de foto graaf hem de negatieven van de opname van mrs. Lehr zou geven. Op deze voor waarde werd de vrede gesloten. Mr. Lehr ontving de platen, stapte een weinig vermoeid m lar toch innerlijk voldaan, in zijn rijtuig en reed weg. Toen hij uit het gezicht was verdwe nen, deelde de fotograaf echter in zijn vuistje lachend aan de omstanders mede. dat hij toch niet alle negatieven had afgegeven. En den volgenden dag gaven de New- Yorksche bladen boven de uitvoerige berichten over dit voorval het welge lukte portret van mrs. Lehr, wier echt genoot om geen geld wilde, dat haar portret „in de courant" kwam te staan. Kikvorschengevecht. De „Japan Times" vertelt 't. En 't gebeurde in de Ojimura vallei, tusschen twee legers van kikvorschen. 'n Eormcele veldslag. Eencrzijds vier- vuizend; anderzijds twee korpsen, ieder van drieduizend stuks. De laatste waren de aanvallers. Het gevecht begon 's morgens negen uur en werd voortgezet tot den vol genden dag onder 'n haast onbeschrijf baar rumoer en gekwaak. Ycel toeschouwers waren aanwezig. En met onweerstaanbare woede wisten de aanvallers hun tegenstanders te ver jagen, triumfantelijk kwakend. Meer dan 700 kikkers waren gesneu veld, 2000 gewonden bedekten 't slag veld. De kikkertactiek was 'n ander forsch te bespringen en vervolgens te slaan of te bijten tot doodclijke verwondingen waren ontstaan. („Tel.") Wat de bodem van New-York heeft gekost. Het eiland, waarop nu de groote stad New-York is gebouwd, verkochten de Indianen in het jaar 1668 aan de Europeanen voor 10 hemden, 30 paar kousen, 10 geweren, 30 kogels, 30 pond kruit, 30 bijlen, 30 ketels en een ko peren braadpan! Voor het geld, dat deze zaken waard zijn, krijgt men heden ten dage in New-York waarschijnlijk geen stukje grond ter grootte van een braadpan. Een agent te Lissabon had in den vroegen morgen dienst in de nabijheid van de militaire school, toen hij een knal hoorde. Hij snelde op het geluid toe en vernam plotseling een serie schoten. „Oproer!" flitste 't door zijn verschrikt brein. Hij ijlde naar de naaste politiewacht, vanwaar naar de cavaleriekazerne werd getelefoneerd. Spoedig rukten van alle zijden tot aan de tanden gewapend de al'doelingeu politie op en omsingelden de rijschool, waar nog altijd knallen weerklonken. Met ontbloote sabel en geladen revolver rukte men binnen en vond ereen gasmotor, die lustig stond te puffen. Een dokter in Hauuover werd onlangs bij een jonge dame geroepen, die plotseling ziek was geworden, Toen ik zoo verhaalt hij bij haar kwam, lag zij met hoogrood gezicht op de sofa, ademde zwaar en was niet wakker te krijgen. Om haar wat nader te onderzoeken, boog ik mij over haar heen en deinsde terug. De patiente verspreidde namelijk een sterke jeneverlucht. Een zachte aanduiding van mijn vermoeden werd echter door de nabestaanden met toorn en verontwaardiging van de hand ge wezen. En toch had ik gelijkde jonge dame was om kort en krachtig uit te drukken dronken. Op de tafel voor de sofa stond een doos met chocoladeconfituren, voorna melijk in den vorm van pralines en rumboonen. Ik vroeg om enkele van deze lekkernijen en onderzocht ze thuis met het volgende resultaat. Ze waren alle met de ordinairste soort aardappel jenever gevuld, gemiddeld ongeveer 5 gram zwaar en bevatten plm. 2 kub. cM. der zooeven genoemde vloeistof. Nu had de jonge dame, zooals latei- bleek, ongeveer een half pond van de bonbons verorberd. Dat waren dus 50 stuks pralines en boonon, die in 't ge heel 100 kub. c-M. (een maatje) jenever bevatten, wat voor iemand, die 't niet gewoon is, een aardig glaasje is. Ecu netelige kwestie. Henri Dufoi, burger van Quebec, heeft enorm het land,... (zonder het water er bij te ktijgen.) Ziehier waarom. Mijnheer Dufoi staat op het punt vader te worden. Geen bijzonder feit. En voor dien burger is het vaderschap nog minder dan voor iemand anders een ge beurtenis. Men oordeeleDufoi verwacht zijn 28ste of 20ste kind. Yerwacht hij no. 28 verwacht hij no. 29? Daar schuilt hem juist de kneep. Het echtpaar Dufoi, absoluut onontwik keld, had een hoogst eenvoudig middel bedacht om hun kinderen te tellen. lede ren keer dat er een spruit verscheen, hakte Dufoi met een bijl een Hinken keep in een talhout, ongeveer als de kroegbazen op 't platteland, wanneer dezelveu „op de pof" leveren. Toen ziju vrouw hem ditmaal haar aanstaand moederschap kond deed, riep de gelukkige vader uit: Zooveel te beter! Bedenk eens, dat we nu 28 kinderen zouden hebben, als we er geen verloren hadden! '29! verbeterde zijn andere helft. Weluee 28! repliceerde hij. Hoor eens, ik weet immers sckuur dat 't er 29 zijn, stijfkopte moeder. En men twistte dermate, dat eindelijk de man begon te geloven, dat hij zich vergiste, en de vrouw, dat ze 't niet bij 't rechte eind had. Allemachtig wat stomriep de man eensklaps uit. Laten we maar naar 't talhout kijken. Maar vergeefs zochten ze naar 'ttal-, tevens telhout, 't Was veidwcnen! Men had 't eens gedachteloos in 't vuur ge gooid. Toen hij tot deze smartelijke ontdek king kwam, riep Dufoi de gedenkwaar dige woorden: Wat een ramp! Nu is 't onmoge lijk om aan de weet te komen of 't er 28 of 29 waren! Onmogelijk is wellicht wat overdreven, maar moeilijk is 't. Het echtpaar behept met een zwerversnatuur, heeft veel gereisd. Zij hebben in tallooze landen gewoond en kinderen gehad in zooveel verschil lende steden, dat ze den naam ervan vergeten zijn. Wat nu? Voor slapcloozeu. Laat ieder die dit leest, den eersten keer dat hij 's nachts den slaap niet kan vatten, eens nauwkeurig letten op wat gebeurt. Het zal waarschijnlijk ongeveer het volgende zijn. Veronderstel dat hij, bijvoorbeeld, gewoon is, 0111 half acht te worden geroepen; hij zal de klok vier uur hooien slaan, vijf, zes en zeven, en dan, als er op de deur geklopt wordt zal hij óf vast ziju ingeslapen 6f zal onmiddellijk er na in diepen slaap vallen, en in de meeste gevallen zal hij zich, tot zijn onuitsprekelijke verbazing en spijt, een lieelen tijd vei slapen. Wat is de verklaring daarvan? Een voudig dit, dat in verreweg de meeste gevallen van hardnekkige slapeloosheid de angst daarvoor en het denken er over en de pogingen om in slaap te vallen Klaas Yaak beletten zijn werk te doen. Zoo ligt men dan wakker uur na uur, al het mogelijke aanwendend om in slaap te raken, totdat ten laatste, als de klok zeven slaat, de pogingen als vruchteloos worden opgegeven; terstond nadat de inspanning ophoudt, nemen de afgewerkte hersens rust de slaap waarop zoo lang tevergeefs is gewacht, komt ten slotte. Een groot geneesheer heeft eens de waarheid gezegd: „Het lichaam wil altoos rusten als de geest het maar toelaat." Wie aan slapeloosheid lijdt kan niet verkoerder doen dan daarover te tobben en niet beter, dan om te besluiten, wakker te blijven. In negen van de tien gevallen zal de vergeefs gezochte slaap komen als men hem niet expres- selijk zoekt, en dat bijna onmiddellijk, zoodat men den volgenden morgen bij het ontwaken zich niets anders zal her inneren, dan het besluit om wakker te blijven. Oogenblikkelijk nadat men ophoudt den slaap als 't ware te dwingen, er te sterk naar te verlangen, zal de inspan ning uit de hersenen wijken het lichaam zal rusten omdat de geest het niet langer tegenhoudt, en een geruste slaap zal het gevolg zijn. Hieruit volgt, dat ook afleiding van gedachten uitstekend moet zijn. Een doeltreffend middel is gebleken het héél diep, zoo diep mogelijk en langzaam, uit- en inademen. Ook zorgc men steeds dat in de slaapkamer de lucht zooveel mogelijk ververscht wordt. Men slape liefst met open venster of zorge althans voor goede ventilatie. Van klanten, <lie niet koopen. Eiken dag opnieuw verschijnen ze in de verschillende winkels, houden het personeel een half uur lang bezig, be kijken alles, betasten het, passen als 't mag en verdwijnen ten slotte met een vage belofte voor de toekomst. Een boekhandelaar vertelde ons dezer dagen eenige vermakelijke staaltjes van menschcn, die zijn winkel binnenstappen, zonder dat ze van plan ziju iets te koopen. Eene dame, middelbare leeftijd, vraagt zeer vriendelijk om geschikte lectuur voor een meisje van 3,7 jaar. „'t Zal een verjaarcadeau voor mijn nichtje wezen, mijnheer, en ik vind juist op dien leeftijd kan men niet voorzichtig genoeg zijn". Ik laat haar een groote sorteering zien, ze informeert nauwkeurig naar prijs, in houd enz. en zegt ten slotte: „U hebt werkelijk een enorme keuze. De verjaardag is eerst over 4 weken, ik kan dus in dien tijd eens uitvorschen wat zij 't liefst heeft. U hoort dan nog wel van meO ja, wat ik zeggen wouhebt u misschien ook even een adresboek?" Nadat zo hierin verschillende dingen heeft opgezocht, verdwijnt ze met een allerliefsten groet. Eenigen tijd later komt dezelfde dame terug, vraagt naar Duit- sche klassieken, bladert weer in 't adres boek en zegt me goeden dag. Na een jnaand of wat verschijnt ze waarlijk weer. Dezen keer moeten de prentenboeken er aan gelooven, maar ik had er genoeg van en met mijn allervriendelijkste stem ver telde ik haar: „Zeker, mevrouw, pren tenboeken heb ik in voorraad, maar 't adresboek is vandaag toevallig uitge leend". Sedert dien tijd schijnt ze een mijner concurrenten gelukkig te maken, ik heb haar tenminste nooit terruggezien. Op oen snikheoten zomermiddag komt mijnheer W. hijgend en blazend bij me binnen. „Hé, kerel, hier is't lekker koel hoor; zoo'n zonnescherm is toch maar je ware. A propos, heb jij misschien werken op 'tgebied van kunstnijverheid; ik bedoel teekenen, patronen enz.?" Toevallig had ik eenige dagen tevoren een nieuwe zending ontvangen; in een oogenblik tijds hadden de jongens mas sa's werken voor hem opgestapeld. Dood- kalm bekijkt hij de verschillende gravures, en nadat hij er zoowat een uur mede bezig is en heerlijk gerust heeft, ziet hij op zijn horloge en roept verbaasd uit: „Drommels nog toe, al zoo laat? Ik moet er van door, hoor; je houdt er een flinkon voorraad op na, kerel. Zoodra ik wat noodig heb, klop ik bij je aan! Onder zuchten en vloeken werd de boel weggeruimd, 'k Had den man mijn geheele leven nog voor geen cent ver kocht. Mevrouw X vraagt met een aller- vricndelijks lachte een zichtzending moderne lectuur, niet al te zwaar, novel len, gedichten enz. enz. „U zorgt voor aardige, geestige din getjes, nietwaar, en vooral mooie bandjes." Ik stuur haar 't beste dat ik heb. Den volgenden dag brengt de meid alles vrij slordig ingepakt, terug. „Mevrouw komt van middag wel even bij u". Natuurlijk verscheen ze niet. Een paar dagen later vertelt een ken nis, me, dat hij bij mevrouw X. gedi neerd heeft. „Verbazend gezellig, kerel". „In den loop van den avond hebben we nog wat gelezen ook. Zeg, dat is nog eens een klant hé! Jongen, jongen, wat een enorme boekenvoorraad en bijna overal zag ik jou firma in staan" (De Tel). De coalitie zonder scheuren De christelijk-historische Nederlander heeft een merkwaardig stuk geschreven, waarvan wij iets willen mededeelen. De redactie van het blad heeft een jaarverslag gelezen van de Bijbelver eeniging voor Noord-Brabant en Lim burg. Zij is daarover zeer verheugd. De protestantsche propaganda in de provinciën schiet op. liet schijnt alsof vooral onder den arbeidersstand er een ontwaken komt en men de heerschappij van den priester moede begint te worden. Daar moeten de protestanten bij zijn. Meermalen is er op gewezen, dat het „gele gevaar", dat Europa dreigt van de zijde der Oost-Aziatische volken, alleen doeltreffend kan be streden worden door dien volken het Evangelie te brengen. Zoo gelooven wij ook, dat in de worsteling, die nu reeds drie eeuwen gevoerd wordt tusschen Rome en het protestantisme alleen het Evangelie de kracht bezit om ons dien kamp te doen staande blijven en overwinnen. Dat is de oorzaak, waarom de arbeid in onze Zuidelijke provinciën, die zich ten doel stelt onze Roomsche medebur gers in kenuis te stellen met de heer lijke waarheden, die kern en macht vormen van het Protcstantsch Chris tendom, onze hartelijke sympathie heeft. Maar er zijn in den strijd om ons volk voor deu greep der niet gele, maar zwarte vijanden te beveiligen, concur renten. Ook wordt er in den laatsten tijd door de Roomschen in de steden veel meer gelezen dan op de dorpen. Het schijni alsof vooral onder den arbeidersstand er een ontwaken komt en men de heerschappij van den priester moede begint te worden Het is de zaak om aan den invloed der sociaal-democraten vóór te zijn, zullen deze niet de vruchten plukken van de zucht naar vrijheid, die ook onder de Roomscheu van ons Zuiden zich begint te uiten. De Nederlander vertrouwt, dat de protestanten in hun pogen succes zullen hebben: En wij gelooven, dat ten slotte overtuigend zal blijken, dat, ook in den strijd tegen „Rome", een krach tige getuigenis van het Evangelie en van het eenvoudig en hartgrondig geloof in Christus als den eenigen en algenocgzamen Zaligmaker, meer invloed zal uitoefenen dan de meest volledige openbaring van alle „pries terschandalen" of het op vieze wijze aanranden van een Roomsch-Katho- liek geestelijke. Maar het merkwaardigste is de om schrijving, die het christelijk-historisch orgaan geeft van het samengaan der rechterzijde op staatkundig gebied: Waar wij in den politieken strjjd, in de worsteling, waarbij het gaat om de vraag of de Christelijk-historische grondslagen onzer natie zullen blijven gehandhaafd dan wel zullen worden ondermijnd, of de Openbaring dan wel de rede hoogste autoriteit zal zijn bij de beslissing over wat het waar achtig volksgeluk bevorderen kan, van harte samen wcnschen te werken met alle Ncderlandsche staatsburgers, die met ons iu concrete gevallen van hetzelfde gevoelen zijn, daar begroeten wij in de worsteling, die op gods dienstig gebied gevoerd wordt, met blijdschap elke poging tot verbrei ding van het Evangelie naar de Schriften. Ziedaar een geheel nieuwe voorstelling van de christelijke staatkunde. Tot dusver is steeds geleerd, dat de partijen der rechterzijde werden samen gebracht door hun gemeenschappelijk christelijk beginsel, omdat zij allleu „stoelen op den gemeenen wortel des geloofs." Deze gemecne afkomst zon waarborg zijn, dat in de alles beheer- schende wettelijke maatregelen, zooals in geheel de sociale wetgeviug, de een heid van beginsel zou leiden tot eenheid van practjjk. Nu echter is het geworden een verbond tusschen partijen, die „iu concrete ge vallen van hetzelfde gevoelen zijn," dus juist andersom. Wel wordt er nog gesproken van handhaving der christelijk-historische grondslagen onzer natie, maar wie lacht niet daarom, nu het te lezen staat in hetzelfde artikel, waarin de protestantsche zendelingen worden opgeroepen tot be veiliging dier natie tegen het zwarte gevaar en de Roomsche priesterheer schappij Hoe moet bij het lezen van deze beschouwingen het sommigen te moede worden, die in het verbond der rechter zijde nog een strijd zien voor hooge en heilige beginselen, in plaats van stem- menkwanselarij ten behoeve van het conservatisme, van kamerzetels en regeeringsmacht? De Standaard slooft zich dagelijks uit om de Roomschen te wijzen op de samenhoorigheid tegen het allen dreigende radicale en socialistische gevaar. Wan neer zij bij hetgeen De Nederlander thans opdischt, de oude Standaards nog eens voor den dag brengen, in de ver kiezingen van 1905 zoo dikwijls aan gehaald, zullen zij misschien gaan inzien, dat zij zich hebben vastgekoppeld aan hun ergste vijanden. Aan de groene tafel de hoogste volks belangen samen behartigen, en onderwijl in het volk zelf elkaar door zendelingen de zieltjes afhandig maken: het is werkelijk hartverheffende politiek! De Vrije. Democr. Als men in den tegenwoordigen tijd eens een uitstapje maakt dan staat-men meermalen versteld over -het groot aan tal reizigers per fiets, automobiel, motor fiets of ander dergelijk vervoermiddel, die men ontmoet. Zelfs de vroeger zoo rustige landwegen behoeft men niet meer op te zoeken om eens eenige uurtjes genoeglijk in rustige rust te verwijlen want, ieder oogenblik wordt men opgeschrikt daar een of ander modern middel van vervoer en lang nadat dit reeds uit gezicht er gehoor is verdwenen houdt een minder aange name stank de herinnering levendig aan hetgeen zoo pas gepasseerd is. Toch schijnen de luf-tufs e.d. nog geen afbreuk te doen aan de meer oudere vervoer middelen. Ook treinen en rijtuigen kun nen nog steeds op een behoorlijk aantal reizigers rekenen terwijl de trams, vooral in de hoofdsteden, meermalen per dag bestormd worden door rijgrage menschen. Al beleven we dat hier in Amersfoort nu niet zoo dagelijks, uit de bladen weten we, dat in de groote steden bij de tramstopplaatsen soms een formeel gevecht wordt geleverd, om toch maar een plaatsje te kunnen veroveren. Ja, en menigeen gelukt het dan nog niet eens een zitplaatsje te krijgen, maar- vaak moet men tevreden zijn met een staanplaatsje, gedrongen tusschen mede slachtoffers van de drukte. Dat is niet aangenaam, vooral niet bij groote hitte, maar dat er toch ook een goede zijde aan is ondervond dezer dagen een tram reiziger te Berlijn. Gisteren, zoo schrijft hij in het Berl. Tagebl. reed ik op de tram naar Tegel. Het was stikkend warm en de tram overvol, zoodat ik op het balkon bijna fijn gedrukt werd. Kijkend naar een plaatsje binnen, valt mijn oog op een joggie, dat door teekous mijn aan dacht zocht te trekken. Ik begreep, dat ik zijn plaats kon krijgen. Toen ik ziju

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1906 | | pagina 2