Varia. Allerlei. Stadsnieuws. winkel is en men beter zal doen zich door hem te laten bedienen. Het R. K. blad „de Gelderlander" treedt zeer onomwonden op in die rol van den concurrent, door te schrijven: „Of men links nu nog zoo blij zal zijn met de overwinning van 1905 „Misschien raken sommige tot de overtuiging, dat de ministers Kuyper en Harte, die de noodigc millioeneu grooten- deels door onze buitenlandscho handels- concurrenten wilden laten dragen, het beter zoudeu hebben aangelegd." Op de vraag zal naar wij meenen te mogen vertrouwen, het antwoord beslist toestemmend luiden. Immers zoolang het de voorstanders van beschermende invoerrechten niet gelukt te bewijzen, niet met theoriëu, maar met feiten, dat de inkomende vechten in Nederland niet worden betaald door de ontvangers van buitenlandsche goederen, maar door de afzenders, zal men links er zich over blijven verheugen, dat de millioeneu noodig om te voorzien in de tegenwoor dige en in de toekomstige behoeften der schatkist, niet voor het grootste deel genomen worden uit de zakken der mindervermogenden, wier draagkracht het grootst is. Er zullen natuurlijk zijn, ook links, die den zwaarderen druk liefst op anderer schouders zouden afwentelen; anderen zullen zich niet kunnen ver- eenigeu met sommige ondcrdeelen van het ministerieelc voorstel; maar geen der kiezers die medewerkten tot de overwinning van 1905 kan zich door het financieele werkplan dezer Regee ring teleurgesteld achten, daar het in ziju geheel, zoo niet in alle onderdeeleu, beantwoordt aan wat bij de stembus in 't vooruitzicht werd gesteld. Bekocht is niemand. En wat nu „het dure Ministerie" be treft, zoo behoeft men om het onjuiste dier benaming aan te toonen, zich slechts te herinneren, dat de Ministers Kuyper en Harte uit de verhoogde invoerrechten f 9 millioen méér verwacht ten; f9 millioen te verkrijgen uit wat ds. Talma te Middelburg erkende te zijn een verhoogde indirecte belasting, waar van de druk op den kleinen uian oneven redig zwaar is. Daarentegen vraagt het „dure Ministerie"-De Meester slechts f 8 millioen en verlangt bovendien den aceijns op de suiker met 10 per 100 K.Q., maakt dus een volksvoediiigs- en genotmiddel tién cents per Kilo gocd- kooper. Aan welke zijde is nu „het dure Ministerie"? Dertig percent ongeveer van die f 8 millioen is noodig om te voorzien in de financieele gevolgen vau de wijziging der L. O.-wet door het Ministerie-Kuyper tot stand gebracht, voor subsidies aan het bijzonder onderwijs, welke over vijf jaar ongeveer f 3'/2 millioen zullen be dragen. En dan heeft men den durf, een Ministerie „duur" te noemen, dat moet voorzien in de gevolgen van het roeke loos financieel beleid van zijn voorganger. Want roekeloos is het, de Staatsbegrooting te bezwaren met een jaarlijks stijgende uitgave van millioenen, zonder vooraf over de middelen te beschikken om daarin te kunnen voorzien. Dat door de leiders en de organen der Rechterzijde schijnbaar nog geloof gehecht wordt aan het sprookje van de millioenen, die als gevolg van de be schermende rechten, door den buiten- landschen handel worden betaald, behoeft niet al te zeer te verwonderen. Maar evenmin, dat hunne hoorders of lezers zich tenslotte de vraag zullen stellen: vertellen. Hij vertelt mij zoo weinig en ik heb dan het geval als een honger lijder, die men kruimpjes geeft in plaats van boterhammen. 't Is schande om den goeden kerel zoo te belasteren," zeide Carlo glimlachend, „maar juist dat heb ik gedurende al die maanden ook gevoeld. Soms na weken gewacht te hebben krijg ik een heel lange, heel nette en heel wijs- geerige brief en dan komt in 't post- criptum „Miss Britton maakt het goed, ik heb haar verleden week in de En- gelsche kerk gezien." Verder niets! Als Énrico maar wist hoe men zich gevoelt als men bemint. En toch is 't beter dan niets, en hij is de beste en trouwste vriend ter wereld." „Ja, hij heeft iets flinks en waardigs over hem. O! hij is zoo goed voor mij, vooral eens op een bal toen wij een gesprek van een paar ellendelingen over je afluisterden, en die zeiden zulke slechte dingen van je." „Welke dingen?" „Oh, dat kan ik je niet zeggen, hate lijke dingen over de redenen, die je bewogen hebben op 't toonccl te gaan. Weet je, men kan je redenen niet uit vinden en nu zoeken zij ze. Ik begrijp niet, Carlo Mio, hoe ge alles zoo gedul dig verdraagt b.v. toen Kate je van morgen voorwierp dat ge een nutteloos leven leidt. Een jaar geleden liadt ge dat niet verdragen." indien het waar is dat bv. de rechten in Duitschland niet betaald worden door de Duitsche handelaren en verbruikers, hoe komt het dan dat alle uit het buitenland aangevoerde noodzakelijke levensbehoeften daar zoozeer in prijs zijn gestegen, dat vele onbereikbaar zijn geworden voor de minvermogenden? Immers, indien de prijs van een artikel in Nederland bedraagt fl, het recht daarop bij invoer in Duitschland f O.40, doch deze f0.40 door den Nederland- sclieu leverancier worden betaald, dan zou het artikel ook in Duitschland niet meer dan f 1 moeten kosten, terwijl er nu méér dan f 1.40 voor wordt betaald. En dan zal men weten waar „het dure Ministerie" moet gezocht worden. Snoepgoed van laag allooi. In tal van winkels zijn tegenwoordig verkrijgbaar likeur-bonbons, niet minder dan 10 e.M. lang en bijna 4 c.M. breed, in den vorm van een kruik, voorzien van een groot kleurig etiket,w aarop 'tbekende merkt „Oude Boll" en o.m. de woorden „zeer fijne oude geneven." Een 2c etiketje vermeldt het adres „Cacao fabriek Holland, Amsterdam," Een bonbon kost 5 ets. In een winkelraam lazen wij bij de étalage de woorden „gevuld met zeer fijne likeur." Wij laten de vraag daar, met welke likeur deze bonbons gevuld zijn. Wij protesteeren echter krachtig tegen het in den handel brengen van een snoep goed als dit, dat, voornamelijk zijn weg vindende onder kinderen, bij deze de verschrikkingen aan dien jenévernaam verbonden wegneemt, ja lien met dien naam als met iets onschuldigs alreeds vertrouwd maakt. (De Volksbond). Wat een vergunning waard is. Vaak wordt gezegd, dat in groote cafés de omzet van gedestilleerd bijzaak is. De cijfers, die we laatst onder de oogeu kiegen, van de laatste verpach ting van stationbuffetten zijn wel in staat, die meening aan 't wankelen te brengen. Van de hoogste 5 inschrijvers hadden ingeschreven voor „zonder" en „met" vergunning resp. de lih. B. F. Stroet- nian f S520 f10023; Joh. IIuss f8750 f 11010; F. H. Arends f8250 f11051; H. J. Schippers f GOGO f 12269; Van Goetkem en Neuteboom f 4287 f 12055. Deze 5 boden dus voor een „ver gunning" voor den verkoop van sterken drank resp. ongeveer 17, 25, 34, 100 en 180 percent, m e e'r. (De Volksbotid.) De czaar als grondeigenaar. Van de meer dan 8 millioen hectaren land, behoorende tot de apanage van den czaar en waaronder meer dan 5 millioen hectaren bosch, zullen ongeveer 2 millioen bestemd worden om aan de boeren te verkoopen. Den czaar blijft na dezen verkoop dus nog genoeg land en bosch over. Maar de czaar heeft meer. Z. M. heeft in Europeesch Rusland nog een aantal landgoederen, waarvan de grootte niet te bepalen is. Deze zijn des czarcn privaat eigendom, terwijl do opbrengsten der apanage-bezittingen slechts voor een deel in de keizerlijke schatkist komen. Bovendien behooren aan den czaar in Siberië al de mijnstreken van den Altai en den Nertschinsk. De mijnstreek van den Altai alleen beslaat een oppervlakte van 380 duizend vierk. wersten, en is dus 10 maal grooter dan Zwitserland. „Ik word oud, weet ge," antwoordde hij, glimlachend, „en dat beteckende niets, in 't geheel niets. Ik ben bang, dat ik haar een beetje ruw hebt aan gevat, maar heusch 't was onvermijde lijk." „En hoe staat 't met je zuster? Zijt ge nu geruster over haar? Hebt ge el kaar beter loeren begrijpen?" Hij zuchtte ,,'t Is moeielijk werk. Weet ge dat Comerio ons naar Engeland gevolgd is?" „Neen, dat heeft Enrico mij niet verteld. Ik geloof dat hij met mij niet over dien slechtaard wil spreken." „Hij kwam dezen winter naar London, toen wij er waren. Dat was 't ergste, want toen begon ik te sukkelen, en den gan8chen tijd had ik 't gevoel, dat hij op mij loerde als een gier op zijn prooi eu oen gunstig oogenblik afwachtte om er op neer te strijken." „Dat deed je zoo die laatste opera doorworstelen," zeide Franceses, haar tranen wegwisschend. Harry heeft er mij alles van verteld. Maar wat is er gebeuid? Is hij nu m je plaats?" Carlo knikte. „Hij is er nu." „Hoe vreeselijk voor je, zoo hulpeloos te zijn! Wat een kwelling hier te liggen en over alles te moeten denken!" „Ja, het was hard, doch een ding troostte mij. Nita begint veel van haat- Deze streek behoort niet tot de Rijks domeinen (die, de apanage-goederen niet medegerekend, 112 millioen 280 duizend desjatineu groot zijn en waarvan 108 millioen 24 duizend desjatinen bosch is, en dan nog 78 millioen S40 duizend desjatinen gelegen in de noorde lijke gouvernementen in Archangelsk, Wologda, en Olonetz) maar maakt een deel van de zoogenaamde „Kabinet- landerijen" uit, en is alsmede privaat eigendom van den czaar. Kennan de bekende Amerikaansche schrijver over Rusland zegt van het Altaigebergte. „Nog nooit in mijn leven heb ik een berglandschap gezien, dat zoo verrukkelijk schoon is, en toch heb ik de Sierra Nevada de gebergten van Nicaragua, van Kamschatka en den Kaukasus naar alle richtingen doorkruist. Is er in heel de wereld een schooner gelegen dorp dan dat Altai-station dan wil ik de wereldzee bevaren, om het te zoeken." Uit bovenstaande opgaven ziet men, dat de czaar geen arm man is, al zou hij niets behouden dan de beide laatst genoemde streken, die, nog afgezien van hare groote uitgestrektheid, een ver- bnzenden rijkdom aan mineralen bevatten. De club der slapers. We hebben al heel wat clubs; van millioenairs, van leiders aan appendicitis, van honger lijders, van vrouwenhaters, van lui, die meer dan 100 kilo wegen etc. Nu is er in Londen, de bakermat dei- clubs, weer 'n nieuwe verrezen: de „club der slapers," welke waarschijnlijk nog nergens ter wereld haars gelijke heeft. - Een journalist, die in 't clubgebouw 'n bezoek heeft afgelegd, geeft 't volgende relaas van z'n visite: „Ik kom binnen. Allerdiepst stil zwijgen. Men geleidt me in een eerste salon, met Spartaanschen eeuvoud ge meubeld. In leunstoelen liggen ongeveer 'n dozijn personen in diepen slaap. Aan 'n paar tafeltjes spelen anderen stilzwij gend domino; de speeltafeltjes zijn met dik laken overtrokken en de spelers fluisteren nauwelijks hoorbaar. Op de eerste verdieping zijn de kamci-6 van veldbedden voorzien, waarop ik al weer slapers ontdekt. Op de tweede verdieping slapen de inenschen in totaal duister gemaakte kamers, ofschoon het buiten klaarlichte dag is. Op mijn navraag krijg ik tot antwoord, dat ik me in 'n club van postbeambten bevind, die allen ver weg in de voor steden wonen, en hierheen komen, oin gedurende de rusturen tusschen hun diensttijden een uil te knappen Een jong heertje, dat er erg giaag heel netjes eu chic uitzag, kwam voor bij een onzer grootste winkels en zag er een keurig fijn stofje liggen, juist uitgezocht voor een broekje voor onze dandij. Lang bedenken, hield hij niet van en daarom was aaustonds zijn be sluit genomen en stapte hij fluks den winkel binnen en bestelde van dat mooie stofje 2 M, wat naar de bediende zei voldoende was voor een pantalon. Nu nog naar den kleermaker en ons heertje verheugde zich al in het spoedi ge bezit van het mooie broekje. Er verliep een week, maar de pantalon werd niet thuis bezorgd. Nog een week en nog een, maar er kwam niets. Dat begon den dandy te vervelen en lang niet in zijn humeur, belde hij bij den snijder aan. Deze ontving, tegen de ge- kleinen jongen te houden, en dat kan haar beveiligen. Mijn ecnige vrees is, dat Comerio er in slagen zal Morlino te bewegen zijn contract met mij dezen zomer niet hernieuwen. Ik weet, dot hij hemel en aarde bewegen zal om met den troep naar Amerika te gaan en dat ik mijn congé krijg." „En Signor Merlino? Hoe is die? Is je afkeer voor hem nog even groot als toen ge hem den eersten keer zaagt.' „Wel weet ge, ik ben bepaald van hem gaan houden. Hij is een dwinge land en heeft een slecht humeur, maar ik geloof toch, dat hij kwaad niet is. Nu en dan ligt hij met de geheele bende overhoop, doch met mij is het altijd voorbijgaand geweest." „En gelooft ge, dat 't leven op 't tooneel niet zoo zwart is als b.v. mijn vader 't afschildert." „Neen, bepaald niet," zeide Cailo, „het is niet zoo immoreel, als ik dacht, maar vreeselijk vermoeiend. Maar na deze langdurige rust ben ik goed bij gekomen. Ik heb geschreven om in 't laatst van de volgende weck terug te gaan dat goed met hunne schikkingen uitkomt." „Zoo spoedig," snikteFrancesca. „Oh! Carlino, ik geloof nooit, dat ge er sterk genoeg voor zijt en 't lijkt mij zoo'n ellendig, zwervend leven voor je." „Het leven zonder jou is altijd hard," zeide hij, haar bruin krullend haar woonte in, zijn bezoeker niet eens met honderden excuses maar deelde kort en goed mee dat hij mijnheer moe6t teleur stellen, dat hij den broek niet kon maken, daar het goed zon gekrompen was, dat er niets van overgebleven was. De dandy, niet een van de snugger- sten vond dit wel erg ongelooflijk, maai de stellige toon en het onschuldige ge zicht van den kleermaker, brachten hem zoodanig op een dwaalspoor, dat hij niets meer zei en zich zoo gauw moge lijk uit de voeten maakte. Bij eenig nadenken kwam hem de geschiedenis echter toch zoo vreemd voor, dat hij besloot eens in den winkel, waar hij het goed gekocht had, te gaan informecren. Daar vertelde hij de geheele historie, en de bedienden hadden groote moeite niet in een onbedaarlijk lachen uit te barsten. Men bracht hem aan 't verstand, dat van wegkrimpen geen mogelijkheid kan zijn en wees er nog op, dat een stuk van 100 M. op zijn hoogst 2 M. kon krimpen. Nu begreep ous heertje dat hij dooi den kleermaker was bedrogen en woe dend wendde hij zich tot dezen om hem eens geducht den mantel uit te vegen. Maar de snijder, ook niet van gisteren liet zijn klant stil uitpraten maar toen deze aan 't slot van zijn betoog mee deelde, dat een stuk van 100 M. op zijn hoogst 2 M. kon krimpen, voegde hij het verbolgen heerschap heel leuk toe: „Nu, ziet u wel, dat u in den winkel bent beet genomen, ze hebben u daar net die 2 51. verkocht." Tegen deze logica kon onze dandy niet op en geheel uit het veld geslagen, moest hij andermaal het huis van den kleermaker verlaten zonder mooi broekie. Ondertusschen had de snijder, die zooals de scherpzinnige lezer zal begrijpen, het goed voor zich zelf ge bruikt had, zich er handig uitgered en dat is, afgezien van het minder mooie der handeling een knap ding. Zit men erg in verlegenheid, dan is men erg blij zich er op een of andere manier er uit te kunnen redden. Dat was ook hot geval met een jong vrouwtje in een dor plaatsen in de nabijheid van Breda. Daar leefde n.l. een paartje heel genoegelijk in de wittebroodsweken. Wat was 't leven zoet en vredig. Geen enkel wolkje aan den blauwen huwelijks- hemel. Toch op 'n middag, gebeurde 't. Zij zou soep opscheppen bij 't middagmaal en nu stond de pot al op 't vuur zonder dat er rijst in huis was. Een dienst meisje was er niet en zjj kon den pot niet alleen laten. Ze tobde en tobde, wilde toch graag 't mannetje een voedend middageten verstrekken. Daar piepte 't vinkje in de bamboes houten kooi. Tjiep, tjiep. En ze kreeg 'n idee. Waarom zou ze 't niet eens probeeren? En in den pot gleed uit een grauwen zak een half pond vogelzaad. Twaalf uur kwam en zij aten. Zij loerde augstig naar hem, die at en at, als merkte hij niets. En ze was vriende lijker dan ooit voor hem. Na het eten vroeg hij om een bood schap te zenden naar den dokter. Hij gevoelde zich niets goed. Krampen, en maar steeds aandrang om te fluiten. Zij hevig ongerust. I-lij floot maar, deu eenen deun na den anderen. Maar praat nu eens verstandig met me, smeekte ze. Hij floot maar eu floot en schreef fluitend een briefje naar den dokter, die na 'n uurtje kwam. In dat uurtje had manlief ziju gefluit geen minuut streelend, „mijn eenige troost is dat ik strijd voor Nita's veiligheid. Ge moet niet alleen aan de ongemakken denken, zij beteckenen niets in 't geheel niets. Werkelijk heb ik meer geleden in dezen ledigen tijd met al dat weelderige rond om mij. Het kwam mij onmogelijk voor langer te verdragen. 5Iaar onmogelijke bevelen zijn nooit gegeven, behalve door slechte generaals, dat troost mij. Het is niet onmogelijk, Carina, en het moet." „Maar ik ik moet thuis blijven," snikte Francesca. „Ik kan je strijd niet eens aanschouwen. Dat was altijd het lot van de vrouw. Ik heb het ellen dige, gemakkelijke leven en kan slechts gissen en nog eens gissen wat er met je gebeurt! Dat is zoo hard, zoo vreese lijk hard." „Ja," zeide hg, dat is zeker het mocielijkste. „Maar mijn lieveling, ge hebt mij gezegd hoe ik moest handelen en al vroègt ge nu, wat ik zeker weet, dat ge niet zult doen, om terug te keeren, dan zou ik het niet kunnen." „Natuurlijk niet," riep zij vol vuur. „Ge moet volharden en op 't laatst zal 't recht zegevieren. Wellicht zullen zij elkauder vergeten of zal Comerio sterven. „Laat ons niet vooruit zien," zeide Carlo. „Zoo waarlijk God mij helpe, onderbroken. En toen de dokter er was, floot hij het hoogste lied, daarbij knipoogend tegen den medicus. 't Is duidelijk, zei de dokter mee warig tot het ongelukkige vrouwtje, je man heeft de fluitziekte. Wat heeft hij gegeten? En toen kwam het hooge woord eruit: „vogeltjeszaad". O, zei de dokter, dan fluit hij net zoo lang tot het zaad geheel verteerd is. Maar ik dan, stotterde vrouwlief, ik heb er toch ook van gegeten, en ik fluit toch niet. Dat wil ik wel gelooven, hernam de medicus, „j(j bent de pop". Toen kon de man zich niet incer houden en barstte in schaterlachen uit. 't Zaad is verteerd, zei de dokter, en moest daar hij zich onmogelijk langer ernstig kon houden, zoo spoedig moge lijk het huis verlaten. Nu kan men om zoo iets lachen een drang tot fluiten is ook wel grappig maar toch valt met zoo'n onweerstan- baren drang tot iets niet te spotten. Dat bleek nog duidelijk dezer dagen te Berlijn waar een soldaat een man heeft gegrepen, juist op het oogenblik, dat hij een jong meisje heur haarvlecht afsneed. Op het politiebureau bekende de man onder tranen dat hij reeds 19 andere meisjes aldus van heur haartooi had beroofd. Het was een onweerstaanbare drang zeide hij, zoodra hij een meisje met bijzonder lange vlechten zag, moest en zou hij haar daarvan afhelpen. De man is een 26-jarig kantoorlooper. Zijn moeder verklaarde, dat hij in zijn jeugd reeds eenmaal voor zulk een geval was vervolgd, maar toen werd vrijgesproken na verklaring van een geneesheer. Dan nog maar liever een drang om te fluiten! De loting voor de lichting 1907 der Nationale militie zal hier plaats hebben op Maandag 29 October voor hen, wier naam hanvangt met de letter A tot F en Dinsdag 30 October voor de overigen uit deze Gemeente; beide malen in het gymnastiek-lokaal van de Openbare Lagere school in de Hellestraat. Bij het 5e regiment infanterie zijn aangekomen manschappen van verschil lende korpsen, die den cursus zullen volgen tot opleiding van voorganger in de gymnastiek, onder leiding van den len luitenant R. J. Hoffman. Wachtmeester Duizendetra, van de Rijschool, behaalde bij den schermwed- strijd te Haarlem den 2en prijs perso neel geweer den len prijs op dueldegen, len prijs floret en len prijs sabel. In plaats van den adjudant-onderoffi cier 6. Zwart, die den dienst met pensioen verlaat is bevorderd tot adju dant-onderofficier de sergeant-majoor T. H. de Bruyn. Maandagavond vergaderde in het café „de Arend" de Kon. Bond van Oud- Onderofficieren. De-voorzitter, de heer A. Hassing, stelde, nadat de gewone huishoudelijke zaken waren afgedaan, het eerst aan de orde het begrafenisfonds. Wijzende op de geringe contributie (f 1 per jaar bij eene uitkeering van f 40), sprak hij een opwekkend woord tot hen, die nog geen lid van dit fonds zijn, om van deze nuttige instelling gebruik te maken. zal ik mijn eed getrouw blijven, maar ik kan 't niet overhaasten. En nu, mijn lieveling, schijnt de zon weer, en hoewel 't mij moeielijk valt, we mogen niet langer hier blijven. Uw vader had dan recht er over te klagen en daar willen we geen reden voor geven." Zij klemde zich aan hem vast, terwijl haar tranen vloeiden. Kate kon haar gelaat niet zien, doch 't zonlicht viel op 't zijne, en de heftige strijd, dien hij streed, was er op afgedrukt. Zij kon hare snikken nauwelijks bedwingen toen de man, van wien zij een afkeer had en dien zij vergeleken had bij een wilde vijgenboom begon te spreken. „Kijk eens, Carina," zeide hij in zijne moedertaal, en sprekend met den een voud, die even zeldzaam als aantrekkelijk is. „God is zoo rechtvaardig, zoo goed, denkt ge niet, dat Hij den lijdenden 't meest nabij is? Wc moeten scheiden hoveling, en toch is er troost voor ons. Wij kunnen ons wel aan Hem toevertrouwen en ons daarin verblijden." „Maar ik kan 't niet helpen, dat ik ongerust over je ben," zeide ze snik kend. (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1906 | | pagina 2