a-s- -«srrsrat BIJVOEGSEL van „De Eemlander" van Zaterdag 6 October 1906. Eerste rede van Prof. Dr. H. IJ. Groenewegeu over „Het Materialisme en de Godsdienst" voor de afd. Amersfoort van den Nederl. Protestantenbond op Woensdag 3 October 1906. Het is een goed teeken van onzen tijd, dat men tegenwoordig samenkomt niet voor pret, maar voor dc overden king van belangrijke levensvragen. Zulk een vraag zal ook hedonavond aan de orde komen. Spreker vermoedt, dat de behandeling ervan voor sommige hoorders eenige inspanning zal eischen, maar hij zal zijn best doen eenvoudig en boeiend te spreken. Ieder van de 3 avonden vormt een geheel op zelt, zoodat wie heden verhinderd was, gerust de volgende avonden kan komen, 't Is niet te doen om proselieten te maken, maar wel om voor- en tegenstanders tot eerlijk en ernstig nadenken te brengen. Al is spr. bereid tot debat, toch acht hij het voor eene vruchtbare bespreking gc- wenscht, dat men eventueele bedenkingen goed geformuleerd opschrijft en ze hem te Leiden toezendt. Volgend maal hoopt hij dan die bedenkingen hier te behan delen. Materialisme en Godsdienst. Hoe kun nen zoo lijnrecht verschillende begrippen in één adem worden genoemd? Dat kan, doordien zoowel het M. als de G. in de eerste plaats ccno soort van wereld beschouwing en in dc tweede plaats eene practische levensopvatting behelst. De gang der bespreking zal deze zijn: lste avond: het Materialisme als wereld beschouwing; 2de avond: het M. als levensleer en levenspractijk; 3de avond: het recht en de waarde van don Gods dienst tegenover het Materialisme. Tusschen de materialistische en de godsdienstige grondovertuigingen was van den aanvang af strijd. Het ken merkende van alle godsdienstige be schouwingen, zoowel in de hoogerc als in de lagere godsdiensten, is, dat de godsdienst eene geestelijke macht erkent als oorsprong van al wat bestaat en als leidende kiacht van al wat geschiedt. De wilde vindt aan de kust een anker, door den storm daar neergeworpen. Hij zal het verccren, maar zijne vereering geldt niet het doode stofding, maar een levenden geest, dien hij zich daarin en daarachter denkt. Zoo ook met de ver eering van zon, wind, moederaarde, zoo in het Buddhisme, in den Islam, in het Christendom. Zoo bij de diepste denkers en de eenvoudigste vromen. Allen, voor zoover ze godsdienstig zijn, denken zich het wezen der dingen als eene geestelijke, denkende en willende Macht. Niet zoo het Materialisme. Volgens dit stelsel zijn geest en leven louter producten van zekere stofverbindiugen. De geest staat tot de hersenen, zooals de vlam staat tot dc kaars. De geest is ieth toevalligs, iets relatiefs. Leven en wereld hebben geen geestelijk doel. De strijd tusschen deze beide theorieën (geestwezen der dingen en geestiets toevalligs) is door de wetenschappelijke aanmatiging van het M. verscherpt. Zijn theorie heette eisch der tegenwoordige natuurwetenschap. Met bitterheid en felheid werd door materialisten de gods dienst bestreden, een zaakje genoemd van onkunde en bedrog. De materialistische wereldverklaring is geenszins nieuw Reeds in de 5de eeuw vóór Christus leefden in Grieken land wijsgeeren, van wie dc een het ontstaan der wereld uit water, een paar anderen uit lucht meenden te moeten verklaren. De atomenleer (grondslag van alles zijn ondeelbaar kleine stofjes) dagteekent reeds mede uit dien tijd. Tijdens de heerschappij van het Katho lieke Christendom volgt de wijsbegeerte den niet-materialistischen Aristoteles. Maar met het vrijere denken door de Hervorming gewekt, herleeft het Mate rialisme in denkers als Hobbes, Gassendi d' Ilolbach, La Mettrie, in wiens 1' komme machine liefde en haat op één lijn worden gesteld met de magnetische aan trekking en afstooting. De groote vlucht der natuurwetenschap m de l'Jdc eeuw, wier resultaten in de onderste lagen der menschheid werden verbreid, bevorderde zeer het materialistisch denken. In 1859 verscheen Karl Yogt's Köhlerglaube und Wisschenschaft (het geloof van Jan en Alleman tegenover het Licht der Weten schap.) 't Geloof heet een verzameling domme bakerpraatjes, 't leven een schei kundige verbinding der stofdeclen. Zoo als de lever de gal afscheidt, zoo scheiden de hersens de gedachten af. Geen gedachte zonder fosfor (eene bekende materialisti sche formule van dezelfde waarde als: geen vioolspel zonder kattedarmen of geen schilderkunst zonder verfpot.) Een fijner denker was Jacob Moleschott, die in zijn Kreislauf des Lebcns vooral voor ontwikkelden sprak. De grootste mvloed werd op dit gebied echter geoefend door L. Büchncf, wiens „Kracht en Stof" in duizenden en nog eens duizenden exem plaren de wereld doorgevlogen is. Vroolijk radicaal, niet bang om groote gevolgtrekkingen te maken, luchtigjes alle gelooverij als oud roest op zij smijtend, was hij de populaire man bij uitnemendheid. Dit Materialisme is thans als weten schappelijke wereldverklaring verouderd en dood. Geen ernstig denker zal het meer durven verdedigen. Populair ge maakt, leeft het echter nog steeds in dc kringen der half- en heelemaal niet ge leerden voort. Het Materialisme, waarmee wij tegen woordig te maken hebben, is vooreerst dat van E. Haeckel, groot natuurkundige, maar als wijsgeer een schoenmaker, die zich niet bij zijn leest heeft gehouden, en in de tweede plaats het historisch materialisme der sociaal-democratie. Marx en Engels bouwden hunne staatkundige leeringen op eene zuivere materialistische levensleer. Het geestelijk leven der menschen is het product der economische verhouding en hangt in laatste instantie van dc productwijze af. De stoffelijke verhoudingen veranderen is het ccnigo middel om de menschen beter te maken. Spr. wenscht de economische theorieën der soc.-dem. van avond onbesproken te laten. Ilun materialistische wereldleer echter is die van Hseckcl en kan dus tegelijk met deze ter sprake komen. Ook in deze nieuwere materialistische beschouwing worden alle geestelijke ver schijnselen herleid tot bloot stoffelijke functies en bewegingen. ,De geest, het leven zelf, denken, voelen, willen, dat alles is niet iets, dat in zich zelf bestaat, maar een louter bijkomstig product van stoffelijke werkingen en verhoudt zich tot deze als het spiegelbeeld tot den niensch, die voor den spiegel staat, of als de rook uit de locomotief tot de machine. 0 Bewustzijn is iets bijkomstigs, een vorm van stofbeweging. Als men een klok hoort slaan, wat gebeurt er dan? Metaaltrillingen planten zich voort als luchttrillingen; deze brengen het trom melvlies in beweging; deze beweging beweegt zich langs de zenuwbanen, mondt uit in de grauwe hersenbast en wordt hier door den mcnsch gehoord als ge luid. Langs soortgelijke wegen bereiken bewegingen andere stofdeeltjes der grauwe hersenbast en ik heb de gewaar wording, dat ik een mijner vrienden voor mij zie. Langs geheel mechanischen weg zet deze gewaarwording zich weer om in beweging der motorische zenuwen. Deze bewerkt weer samentrekking en ontspanning van spiergroepen en ik druk mijn vriend de hand. Geheel dit proces van gewaarwording, voorstelling, bedoeling en uitvoering is dus volgens het materialisme niets anders dan een reeks van stoffelijke bewegingsverschijn selen. Bekend is, dat ziekten van de hersenen storingen kunnen teweegbren gen in het denken, en dat met proeven op dieren is aangetoond, dat het weg nemen van bepaalde hersendeeltjes blind heid of doofheid of andere gebreken veroorzaakt. Als nu in den niensch het geestelijk lever, iets toevalligs is, zoo iets als de rook uit de locomotief, dan zal dat wel eveneens het geval zijn in de wereld. Door het M. is dan ook deze beschou wing uitgebreid tot eene wereldleer. Dat is geschied met behulp dei- hypothesen van twee groote denkers, die zeiven geen materialisten warende theorie van Kaut over het ontstaan van het zonnestelsel en die van Darwin over het ontstaan der soorten. De theorie van Kant komt hierop neer: In den oertijd bestond het gansch heelal uit een reusachtige wolk of nevel van wereldstof, gelijkmatig over de oneindige ruimte verdeeld. Dit heelal vol wereldstof komt in draaiende bewe- o-in". Dc stof verdicht zich daardoor; de "beweging wordt dientengevolge hoe langer hoe sneller; de stof wordt gloeiend door de middelpuntvliedende kracht laten aan de buitenzijde ringen los, die breken en kleinere en grooterc bollen vormen. Dit proces herhaalt zich voort durend, zoodat wij verschillende groepen rondwentelende bollen krijgen, waarin kleinere bollen draaien om een gloeien- den kern, alles te zamen in onderling evenwicht gehouden door de zwaarte kracht. Ons zonnestelsel is een van die groepenonze aarde, van binnen gloeiend en van buiten reeds afgekoeld, is een van die bollen, draaiend om den gloeien- dcu kern, dc zon. In Darwin's theorie vindt deze wereld leer hare voortzetting. Op do afgekoelde aardkorst ontstaan levende kiemen, cellen genoemd, die door splitsing zich voort planten. Een groep van cellen vormt samen een levend wezentje, dat overeen komst vertoout met onze laagstbewerk- tuigde schimmelplantjes. Enkele toevallig begunstigde celgroepen blijven in stand en krijgen na voortdurende voortplanting allengs allerlei vermogens. En zoo ont staan in den loop der eeuwen in einde- looze, grillige verscheidenheid steeds hoogcr bewerktuigde organismen, planten en dieren. Dit proces wordt beheersclit door twee wetten: lo. ir, den strijd om 't bestaan blijft de sterkste in leven en 2o deze erft zijn eigenschappen over op het nageslacht. Eindelijk na duizende eeuwen ontstaat in deze ontwikkelings reeks,, wederom ten gevolge van een louter toevalligen gunstigen aanleg (b.v. een grootere hersenmassa) een wezen, dat wederom machtiger is dan alle andere wezens: de primitieve niensch. Dit gansche natuurproces wordt door het Materialisme voorgesteld als een spel van blinde, mechanische werkingen zon der eenig plan of bedoeling. En gelijk alles door blinde krachten in het leven is geroepen, zoo gaat ook alles eens weer te gronde. Eens zal door dc voortdurende warmteuitstraling de zon zijn afgekoeld. Dan sterft inensch, dier en plant. Alles is dus een ledig, zinneloos wen telen, een grillig spel van doode, domme, geesteloos werkende krachten. En deze wereld met hare velerlei levensvormen gelijkt een korst brood, met schimmel plantjes bedekt. Heden is het er en morgen is het weg. Doelloos ontstaan, doelloos vergaan. Ziedaar de leer van het Materialisme. Is die leer waar? Wij menschen, die prijs stellen op waarheid en gaarne de wetenschap onze hulde brengen, zijn wij gedoemd de wereldbeschouwing van het materialisme te aanvaarden? Neen, en nogmaals neen. De grootste denkers hebben er een zeer kras vonnis over geveld. Om nu deze maal slechts één uit de velen te noemen, sta hier dit woord van den hoogleeraar PaulsCn: „Ik heb met brandende schaamte Hacckel gelezen, omdat zoo'n bock geloofd en als orak el- taal aangehoord wordt in een land, dat geesten als Schiller en Kant heeft voortgebracht." Uit de bergen van bezwaren, die er tegen het materialisme bestaan, zullen een paar worden aangewezen. Het materialisme is geen natuurwetenschap, maar een haastige, slordige, fantastische bespiegeling op grond van natuurkennis, het behandelt volstrekte raadseleu als geheel bekende grootheden; liet springt over de belangrijkste vragen heen. „Gij spreekt," zoo zeggen de materialisten, ,,van God en van geest. Maar die onbekende grootheden herleiden wij tot stof en kracht en atoombeweging. Wij herleiden dus het onbekende tot bekende grootheden." Maar is dat waar? Stof b.v., is dat bekende grootheid? Wij kennen dingen en eigenschappen van dingen, zooals vorm, kleur, warmte, doordringbaarheid, enz. Trekken wij nu in onze redenee ring al die eigenaardigheden van de dingen af, dan houden wij de stof over, maar dat kunnen wij alleen maar doen in onze redeneering, niet in de wer kelijkheid. Want stof zonder eigenschap pen is in de werkelijkheid nergens te vinden. Maar dan is het ook duidelijk, dat het begrip stof niet iets bekends, maar iets totaal onbekends is. Evenzoo is het met kracht. Wij zien de dingen bewegen In onze redeneering laat alle beweging zich terugbren- ge.i tot eene oorzaak. Die oorzaak echter, die wij kracht of energie noemen, is voor dc waarneming niet vatbaar. Wat wij waarnemen, is liet veroorzaakte, nl. dc beweging. Ook kracht is dus eene onbekende grootheid. En niet anders is het met het begrip atoom. Atoom beteekent ondeelbaar. Het duidt dus iets aan dat niet weer gedeeld kan worden, zelfs niet in onze verbeelding. Maar niets is zoo klein, of wij kunnen het in onze verbeelding door midden deelen. Als dus een atoom zoo groot is, dat het ruimte inneemt, dan laat het zich, al is het nog zoo klein, weer deelen en dan is het dus geen atoom meer. Neemt het echter geen ruimte in, dan kunnen de lichamen er ook niet uit samengesteld zijn. Immers 1000 X 0 0. Als wij dus vragen wat een atoom is, dan krijgen wij dit antwoord: Een atoom is iets, dat uit gebreidheid en toch geen uitgebreidheid heeft. llet is mot deze dingen als met lijnen en vlekken en punten in de meetkunde. Het zijn gedachtendingen,hulpbegrippen, die alszoodanig hunne waarde hebben, maar het zijn geen dingen, die binnen het bereik onzer waarneming vallen. Het zijn allerminst bekende grootheden. Het materialisme laat juist de belang rijkste vragen onopgelost. Zoo b.v. in de theorie over 't ontstaan van het zonnestelsel, In het heelal, dat in rust was, zou een stofdécltje begonnen zijn zich te bewegen. Waardoor? Het geheele proces van gloeiing, warmteuitstraling, inkrimping, wenteling, scheuring, bol- vorming, enz. enz. geschiedde wetmatig. Maar welke zin heeft het woord wet, als alles blind en willoos en doelloos is? 'Zoo ook in de verdere evolutietheorie. Op de afgekoelde aardkorst ontstaan levende cellen. Is het geen ontzaglijk mysterie, dat ontstaan van loven te midden van doode stof? Hoe is 't mogelijk, dat zoo'n fijn levenskiempje kans heeft om te blijven leven? Men spreekt van strijd om 't bestaan, van wil om te leven. Maar waarom wil zoo'n cel of zoo'n groep cellen, waarom wil zoo'n leefwezentje blijven leven? Waarom wil het zijn soort in stand houden? Wat is die drang, als er van doel en streven niet mag worden ge sproken? Raadsel der raadselen! Door het blinde toeval, door allerlei gillige spelingen zouden de primitieve leefwezentjes in den loop der tijden allerlei eigenschappen hebben verwor ven, die hen in staat stelden den strijd om 't bestaan met goed gevolg te strijden. Maar voor welke moeilijkheden worden wij ook hier geplaatst! Toe vallige voordeeltjes, zooals meerdere gevoeligheid voor lichtindrukken, heeten telkens het begin te ziju vau hooger ontwikkeling. Maar afgezien van andere bezwaren, blijft toch dc vraag, of zulk eene meerdere gevoeligheid gewoonlijk niet evenzeer een nadoel als een voor deel moest heeten. Daar verschijnt eindelijk de primitieve niensch. In zijn lichamelijke bouw is hij minder gewa pend dan de hem omringende dieren wereld, terwijl zijn verstand als niet bijzonder groot wordt afgeschilderd. Toch overleeft hij. Maar al deze raadselen verzinken in liet niet bij het nog zooveel grootor mysterie van 's menschen zieleven. 't Mater, moge den geest iets bijkomstigs, iets onwezenlijks noemen (spiegelbeeld, schaduw, rook), het laat onverklaard liet groote raadsel, dat de niensch in zijn geestelijk leven zijn ware wezen gelegen acht. „Ik ben," daaronder verstaat de menscli nog altijd zijn geestelijk wezen. En dat wonderbare zelfbewustzijn, wij staan er nog altijd even onkundig tegenover als in de dagen toen men algemeen den geest beschouwde als een geheel zelfstandig wezen binnen in ons. Het materialisme ziet in zijne z.g. verklaring het verschil voorbij tusschen geestelijke verschijnselen en hersenbe weging. Een reeks van stoftrillingeu, die van een luidende klok overgebracht wordt naar de hersenen, bestaat on tegenzeggelijk, maar nu doet het materialisme een onmogelijken sprong, als het zegt: in de hersenen veranderen deze trillingen in gehoor. Juist hier is de groote moeilijkheid. Tusschen de stoffelijke trillingen van bepaalde her- sendeelen en de geestelijke gewaarwor ding van het hooien gaapt eene klove, die nog nimmer door de wetenschap overbrugd is. Zal zij het nooit worden? Met Dubois-Reymond kunnen wij ant woorden: Al ware het natuuronderzoek 1000 maal verder gevorderd dan nit, zoodat men met een soort van X-stralen de fijnste trillingen der hersenen zou kunnen waarnemen, dan zou deze klove nog in geonen deele overbrugd zijn. Wat wij vernamen zou niets anders zijn dan bewegende stof, en bewegende stof is nu eenmaal iets anders dan zelfbe wustzijn en geestelijk leven. In hunne definitie van het geestelijk leven spreken de verschillende mate rialistische schrijvers elkander herhaal delijk tegen. Terwijl de een de ziel gelijk stelt met hersenbeweging, spreekt een ander van haar als van een product van hersenbeweging (hersenen scheiden gedachten af), terwijl een derde het geestelijk leven even bijkomstig noemt als de damp bij de beweging eener stoommachine. Geen materialistisch denker heeft ooit zijne leer consequent in het spraakge bruik toegepast. Men blijft maar rustig voortgaan te spreken van smart, liefde en andere zuiver geestelijke dingen en men zal er niet aan denken in de plaats daarvan te spreken van de stoffelijke bewegingen en verschijnselen, die deze geestelijke ervaringen begeleiden. De redeneering „geest is beweging der stof" is even ongerijmd alsof men zeide: „hout is ijzer". Als ik een vriend ontmoet, dan speelt zich eene gansche ononderbroken reeks van stoffelijke bewegingen in mij af, maar nergens gaat deze reeks over in bewnstzijntoestanden. De reeks van stoffelijke bewegingen wordt eenvoudig door bewnstzijntoestanden, zooals her innering, herdenking, liefde, blijdschap, vergezeld. En juist dit geestelijke voel ik als het voornaamste. De verklaring, die geestelijk leven tot stoffelijke bewegingen herleidt, komt ook in strijd met de physiologische wet van het behoud van arbeidsvermogen. Ik zit te peinzen. Beeld na beeld komt mij voor den geest. In enkele oogenblikkcn doorschrijd ik met mijne verbeelding gansche werelddeelen. Welk een enorm krachtsverbruik zou daar volgens de materialistische leer moeten plaatshebben in een denkend en voelend mensch. En toch! Een oogenblik later ga ik weer aan rnyn werk zonder eenig spoor van veimoeidheid, zonder eenig gevoel dat er krachtsverbruik heeft plaats gehad aardoor beBtaat de stoffelijke we reld voor ons? Niet slechts doordien onze zintuigen geprikkeld worden, maar doordien het besef dier prikkeling ,n ons bewustzijn wordt opgenomen, dank zij dat mysterieuze, denkende, willende wezen, ,n ons, dat wij ons Ik noemen. De wereld m haar geheel is niet zeoals wij haar waarnemen, en zij be- Zl mwr f" aan hare kuitenzijde zien. Wie dat vergeet, is als een blad- hlaif' °P d® °PPerv'akte van een blad zit eu meent, dar dit blad de gansche wereld is. net weet niet, dat er nog een onderkant is, dat het blad [vastzit aan den tak, de tak aan den boom, en dat deze geworteld staat in de aarde. Wij menschen overzien ook s echts een klein gedeelte van de on eindige wereld, maar wij weten toch, r.e Zljden ziJn; onbewust eu zehbewust leven. Daar is een geeste hjke onderkant en met sterke wortelen zitten wij vast aan den gceSen grond aller dingen: wij zijn geest uit J11 geest, kracht uit Zijn Kracht le ven uit Zijn leven. Is de natuurwetenschap verantwoor delijk voor de fouten van het materil lisme? Neen, maar wel de misverstane natuurwetenschap. De echte natuurwe tenschap is op haar eigen gebied zeer voorzichtig. Dat gebied is scherp be grensd, daarbuiten spreekt zij niet mede. dsn l1 ee,t echter meer noodig dan zij kan geven. Vergelijken wij waf biljart nStUUr gebeurt eens met een biljart, waarop gespeeld wordt. Juist beweegt zich de eerste bal. Als de we tenschap nu de richting en de kracht ervan precies weet, dm, kan zij nauw keurig berekenen, hoe l,et zal gtamDe eerste bal zal den tweeden op dat puut aken, daarna op dat punt f ogen den bereiken Da? 1 deu deidea »af laat zTch n 3 gaat wetl>,atig en aat zich evenals eene natuurwet ,n formules beschrijven. Ziedaar de laak der wetenschap. Maar is hiermee nu alles gezegd? genoemd De' ifeit genoemd. De eerste b.„ bew gt /id, stoot van E" komt W ^elC'- kM nieiep komt het vooral aan de speler eaf dien stoot niet in het wilde weg m^r lTng Ee,lere|kend °rleg> mct 'bed°e- g. Eigo lag m den stoot reeds het geheele proces van het rollen en botsen der ballen opgesloten. Het doel beheerscht de^ gansche beweging. Cü' Zoo nu ook is het met de beweeine- der wereldevolutie. De wetenschan 1?£ perkt zich tot het beschreven dier be- daetgmI' maar de wijsbegeerte leert ons, iderstelt altijd eene intelligentie De natuurwetenschap heeft, wel verre van den godsdienst te benadeelcD veel eer onze gedachten over het verbond b van de wereld en het le ven he pen zuiveren en ontwikkelen Twee dingen zijn het, die wij vfor de natuurwetenschap hebben mogtn leeren Z,J heeft ons deze wereld doen Hen vooreerst als eene wereld van ofde, en de tweede plaats als eene wereld van ontwikkeling. Orde beheerscht alle dingen naar vaste wetten laten de ver will??6 - Z10h Sroepeeren, en voor willekeur is nergens plaats. En terwijl 01 de en regelmaat de dingen houden lh" and> ieeit dt' wetenschap waarts, het „Altijd hooger"dat Zr ruischt door de schepping. Uit eenvou dige vormen ontstaan voortdurend fijnere organismen, planten, dieren en S? wod mensclb In wiens geschiedenis De wetenschap toont ons deze we óns hoeedVVe0rdead? Z'J t00"< op'dïa torens het alles eenmaal zullen krÓóen ons LT 8Ch00n "at deifTemtÓie°hded'en9tiee men8ch Deedt uen tempel binnen en buigt neder in ootmoed en dankbaarheid fn aanbid" den groeten Maker van al dm w0„der- mmgSvÓ°„°le,d- Er in heiu -destel 2 n„ ?Uden Psalniist 'oen hij Seid!" 6 aaide '9 V0i Uw heer- 22^0ctob0fende leZ'Dg W°rdt gehouden

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1906 | | pagina 5