a-s- -«srrsrat
BIJVOEGSEL van „De Eemlander" van Zaterdag 6 October 1906.
Eerste rede van Prof. Dr. H. IJ.
Groenewegeu over
„Het Materialisme en de Godsdienst"
voor de afd. Amersfoort van den
Nederl. Protestantenbond op
Woensdag 3 October 1906.
Het is een goed teeken van onzen
tijd, dat men tegenwoordig samenkomt
niet voor pret, maar voor dc overden
king van belangrijke levensvragen. Zulk
een vraag zal ook hedonavond aan de
orde komen. Spreker vermoedt, dat de
behandeling ervan voor sommige hoorders
eenige inspanning zal eischen, maar hij
zal zijn best doen eenvoudig en boeiend
te spreken. Ieder van de 3 avonden
vormt een geheel op zelt, zoodat wie
heden verhinderd was, gerust de volgende
avonden kan komen, 't Is niet te doen
om proselieten te maken, maar wel om
voor- en tegenstanders tot eerlijk en
ernstig nadenken te brengen. Al is
spr. bereid tot debat, toch acht hij het
voor eene vruchtbare bespreking gc-
wenscht, dat men eventueele bedenkingen
goed geformuleerd opschrijft en ze hem
te Leiden toezendt. Volgend maal hoopt
hij dan die bedenkingen hier te behan
delen.
Materialisme en Godsdienst. Hoe kun
nen zoo lijnrecht verschillende begrippen
in één adem worden genoemd? Dat
kan, doordien zoowel het M. als de G.
in de eerste plaats ccno soort van wereld
beschouwing en in dc tweede plaats eene
practische levensopvatting behelst.
De gang der bespreking zal deze zijn:
lste avond: het Materialisme als wereld
beschouwing; 2de avond: het M. als
levensleer en levenspractijk; 3de avond:
het recht en de waarde van don Gods
dienst tegenover het Materialisme.
Tusschen de materialistische en de
godsdienstige grondovertuigingen was
van den aanvang af strijd. Het ken
merkende van alle godsdienstige be
schouwingen, zoowel in de hoogerc als
in de lagere godsdiensten, is, dat de
godsdienst eene geestelijke macht erkent
als oorsprong van al wat bestaat en als
leidende kiacht van al wat geschiedt.
De wilde vindt aan de kust een anker,
door den storm daar neergeworpen. Hij
zal het verccren, maar zijne vereering
geldt niet het doode stofding, maar een
levenden geest, dien hij zich daarin en
daarachter denkt. Zoo ook met de ver
eering van zon, wind, moederaarde, zoo
in het Buddhisme, in den Islam, in het
Christendom. Zoo bij de diepste denkers
en de eenvoudigste vromen. Allen, voor
zoover ze godsdienstig zijn, denken zich
het wezen der dingen als eene geestelijke,
denkende en willende Macht.
Niet zoo het Materialisme. Volgens
dit stelsel zijn geest en leven louter
producten van zekere stofverbindiugen.
De geest staat tot de hersenen, zooals
de vlam staat tot dc kaars. De geest
is ieth toevalligs, iets relatiefs. Leven
en wereld hebben geen geestelijk doel.
De strijd tusschen deze beide theorieën
(geestwezen der dingen en geestiets
toevalligs) is door de wetenschappelijke
aanmatiging van het M. verscherpt. Zijn
theorie heette eisch der tegenwoordige
natuurwetenschap. Met bitterheid en
felheid werd door materialisten de gods
dienst bestreden, een zaakje genoemd
van onkunde en bedrog.
De materialistische wereldverklaring
is geenszins nieuw Reeds in de 5de
eeuw vóór Christus leefden in Grieken
land wijsgeeren, van wie dc een het
ontstaan der wereld uit water, een paar
anderen uit lucht meenden te moeten
verklaren. De atomenleer (grondslag
van alles zijn ondeelbaar kleine stofjes)
dagteekent reeds mede uit dien tijd.
Tijdens de heerschappij van het Katho
lieke Christendom volgt de wijsbegeerte
den niet-materialistischen Aristoteles.
Maar met het vrijere denken door de
Hervorming gewekt, herleeft het Mate
rialisme in denkers als Hobbes, Gassendi
d' Ilolbach, La Mettrie, in wiens 1' komme
machine liefde en haat op één lijn
worden gesteld met de magnetische aan
trekking en afstooting. De groote vlucht
der natuurwetenschap m de l'Jdc eeuw,
wier resultaten in de onderste lagen der
menschheid werden verbreid, bevorderde
zeer het materialistisch denken. In 1859
verscheen Karl Yogt's Köhlerglaube und
Wisschenschaft (het geloof van Jan en
Alleman tegenover het Licht der Weten
schap.) 't Geloof heet een verzameling
domme bakerpraatjes, 't leven een schei
kundige verbinding der stofdeclen. Zoo
als de lever de gal afscheidt, zoo scheiden
de hersens de gedachten af. Geen gedachte
zonder fosfor (eene bekende materialisti
sche formule van dezelfde waarde als:
geen vioolspel zonder kattedarmen of
geen schilderkunst zonder verfpot.) Een
fijner denker was Jacob Moleschott, die
in zijn Kreislauf des Lebcns vooral voor
ontwikkelden sprak. De grootste mvloed
werd op dit gebied echter geoefend door
L. Büchncf, wiens „Kracht en Stof" in
duizenden en nog eens duizenden exem
plaren de wereld doorgevlogen is.
Vroolijk radicaal, niet bang om groote
gevolgtrekkingen te maken, luchtigjes
alle gelooverij als oud roest op zij
smijtend, was hij de populaire man bij
uitnemendheid.
Dit Materialisme is thans als weten
schappelijke wereldverklaring verouderd
en dood. Geen ernstig denker zal het
meer durven verdedigen. Populair ge
maakt, leeft het echter nog steeds in dc
kringen der half- en heelemaal niet ge
leerden voort.
Het Materialisme, waarmee wij tegen
woordig te maken hebben, is vooreerst
dat van E. Haeckel, groot natuurkundige,
maar als wijsgeer een schoenmaker, die
zich niet bij zijn leest heeft gehouden,
en in de tweede plaats het historisch
materialisme der sociaal-democratie. Marx
en Engels bouwden hunne staatkundige
leeringen op eene zuivere materialistische
levensleer. Het geestelijk leven der
menschen is het product der economische
verhouding en hangt in laatste instantie
van dc productwijze af. De stoffelijke
verhoudingen veranderen is het ccnigo
middel om de menschen beter te maken.
Spr. wenscht de economische theorieën
der soc.-dem. van avond onbesproken te
laten. Ilun materialistische wereldleer
echter is die van Hseckcl en kan dus
tegelijk met deze ter sprake komen.
Ook in deze nieuwere materialistische
beschouwing worden alle geestelijke ver
schijnselen herleid tot bloot stoffelijke
functies en bewegingen. ,De geest, het
leven zelf, denken, voelen, willen, dat
alles is niet iets, dat in zich zelf bestaat,
maar een louter bijkomstig product van
stoffelijke werkingen en verhoudt zich
tot deze als het spiegelbeeld tot den
niensch, die voor den spiegel staat, of
als de rook uit de locomotief tot de
machine.
0 Bewustzijn is iets bijkomstigs, een
vorm van stofbeweging. Als men een
klok hoort slaan, wat gebeurt er dan?
Metaaltrillingen planten zich voort als
luchttrillingen; deze brengen het trom
melvlies in beweging; deze beweging
beweegt zich langs de zenuwbanen, mondt
uit in de grauwe hersenbast en wordt
hier door den mcnsch gehoord als ge
luid. Langs soortgelijke wegen bereiken
bewegingen andere stofdeeltjes der grauwe
hersenbast en ik heb de gewaar
wording, dat ik een mijner vrienden
voor mij zie. Langs geheel mechanischen
weg zet deze gewaarwording zich weer
om in beweging der motorische zenuwen.
Deze bewerkt weer samentrekking en
ontspanning van spiergroepen en ik
druk mijn vriend de hand. Geheel dit
proces van gewaarwording, voorstelling,
bedoeling en uitvoering is dus volgens
het materialisme niets anders dan een
reeks van stoffelijke bewegingsverschijn
selen. Bekend is, dat ziekten van de
hersenen storingen kunnen teweegbren
gen in het denken, en dat met proeven
op dieren is aangetoond, dat het weg
nemen van bepaalde hersendeeltjes blind
heid of doofheid of andere gebreken
veroorzaakt.
Als nu in den niensch het geestelijk
lever, iets toevalligs is, zoo iets als de
rook uit de locomotief, dan zal dat wel
eveneens het geval zijn in de wereld.
Door het M. is dan ook deze beschou
wing uitgebreid tot eene wereldleer.
Dat is geschied met behulp dei-
hypothesen van twee groote denkers,
die zeiven geen materialisten warende
theorie van Kaut over het ontstaan van
het zonnestelsel en die van Darwin over
het ontstaan der soorten.
De theorie van Kant komt hierop
neer: In den oertijd bestond het gansch
heelal uit een reusachtige wolk of nevel
van wereldstof, gelijkmatig over de
oneindige ruimte verdeeld. Dit heelal
vol wereldstof komt in draaiende bewe-
o-in". Dc stof verdicht zich daardoor;
de "beweging wordt dientengevolge hoe
langer hoe sneller; de stof wordt gloeiend
door de middelpuntvliedende kracht
laten aan de buitenzijde ringen los, die
breken en kleinere en grooterc bollen
vormen. Dit proces herhaalt zich voort
durend, zoodat wij verschillende groepen
rondwentelende bollen krijgen, waarin
kleinere bollen draaien om een gloeien-
den kern, alles te zamen in onderling
evenwicht gehouden door de zwaarte
kracht. Ons zonnestelsel is een van die
groepenonze aarde, van binnen gloeiend
en van buiten reeds afgekoeld, is een
van die bollen, draaiend om den gloeien-
dcu kern, dc zon.
In Darwin's theorie vindt deze wereld
leer hare voortzetting. Op do afgekoelde
aardkorst ontstaan levende kiemen, cellen
genoemd, die door splitsing zich voort
planten. Een groep van cellen vormt
samen een levend wezentje, dat overeen
komst vertoout met onze laagstbewerk-
tuigde schimmelplantjes. Enkele toevallig
begunstigde celgroepen blijven in stand
en krijgen na voortdurende voortplanting
allengs allerlei vermogens. En zoo ont
staan in den loop der eeuwen in einde-
looze, grillige verscheidenheid steeds
hoogcr bewerktuigde organismen, planten
en dieren. Dit proces wordt beheersclit
door twee wetten: lo. ir, den strijd om
't bestaan blijft de sterkste in leven en
2o deze erft zijn eigenschappen over
op het nageslacht. Eindelijk na duizende
eeuwen ontstaat in deze ontwikkelings
reeks,, wederom ten gevolge van een
louter toevalligen gunstigen aanleg (b.v.
een grootere hersenmassa) een wezen,
dat wederom machtiger is dan alle andere
wezens: de primitieve niensch.
Dit gansche natuurproces wordt door
het Materialisme voorgesteld als een spel
van blinde, mechanische werkingen zon
der eenig plan of bedoeling.
En gelijk alles door blinde krachten
in het leven is geroepen, zoo gaat ook
alles eens weer te gronde. Eens zal
door dc voortdurende warmteuitstraling
de zon zijn afgekoeld. Dan sterft inensch,
dier en plant.
Alles is dus een ledig, zinneloos wen
telen, een grillig spel van doode, domme,
geesteloos werkende krachten. En deze
wereld met hare velerlei levensvormen
gelijkt een korst brood, met schimmel
plantjes bedekt. Heden is het er en
morgen is het weg. Doelloos ontstaan,
doelloos vergaan.
Ziedaar de leer van het Materialisme.
Is die leer waar?
Wij menschen, die prijs stellen op
waarheid en gaarne de wetenschap onze
hulde brengen, zijn wij gedoemd de
wereldbeschouwing van het materialisme
te aanvaarden? Neen, en nogmaals
neen. De grootste denkers hebben er
een zeer kras vonnis over geveld. Om
nu deze maal slechts één uit de velen
te noemen, sta hier dit woord van den
hoogleeraar PaulsCn: „Ik heb met
brandende schaamte Hacckel gelezen,
omdat zoo'n bock geloofd en als orak el-
taal aangehoord wordt in een land, dat
geesten als Schiller en Kant heeft
voortgebracht."
Uit de bergen van bezwaren, die er
tegen het materialisme bestaan, zullen
een paar worden aangewezen. Het
materialisme is geen natuurwetenschap,
maar een haastige, slordige, fantastische
bespiegeling op grond van natuurkennis,
het behandelt volstrekte raadseleu als
geheel bekende grootheden; liet springt
over de belangrijkste vragen heen. „Gij
spreekt," zoo zeggen de materialisten,
,,van God en van geest. Maar die
onbekende grootheden herleiden wij tot
stof en kracht en atoombeweging. Wij
herleiden dus het onbekende tot bekende
grootheden."
Maar is dat waar? Stof b.v., is dat
bekende grootheid? Wij kennen dingen
en eigenschappen van dingen, zooals
vorm, kleur, warmte, doordringbaarheid,
enz. Trekken wij nu in onze redenee
ring al die eigenaardigheden van de
dingen af, dan houden wij de stof over,
maar dat kunnen wij alleen maar doen
in onze redeneering, niet in de wer
kelijkheid. Want stof zonder eigenschap
pen is in de werkelijkheid nergens te
vinden. Maar dan is het ook duidelijk,
dat het begrip stof niet iets bekends,
maar iets totaal onbekends is.
Evenzoo is het met kracht. Wij zien
de dingen bewegen In onze redeneering
laat alle beweging zich terugbren-
ge.i tot eene oorzaak. Die oorzaak echter,
die wij kracht of energie noemen, is
voor dc waarneming niet vatbaar. Wat
wij waarnemen, is liet veroorzaakte, nl.
dc beweging. Ook kracht is dus eene
onbekende grootheid.
En niet anders is het met het begrip
atoom. Atoom beteekent ondeelbaar.
Het duidt dus iets aan dat niet weer
gedeeld kan worden, zelfs niet in onze
verbeelding. Maar niets is zoo klein,
of wij kunnen het in onze verbeelding
door midden deelen. Als dus een atoom
zoo groot is, dat het ruimte inneemt,
dan laat het zich, al is het nog zoo
klein, weer deelen en dan is het dus
geen atoom meer. Neemt het echter
geen ruimte in, dan kunnen de lichamen
er ook niet uit samengesteld zijn. Immers
1000 X 0 0. Als wij dus vragen
wat een atoom is, dan krijgen wij dit
antwoord: Een atoom is iets, dat uit
gebreidheid en toch geen uitgebreidheid
heeft.
llet is mot deze dingen als met lijnen
en vlekken en punten in de meetkunde.
Het zijn gedachtendingen,hulpbegrippen,
die alszoodanig hunne waarde hebben,
maar het zijn geen dingen, die binnen
het bereik onzer waarneming vallen.
Het zijn allerminst bekende grootheden.
Het materialisme laat juist de belang
rijkste vragen onopgelost. Zoo b.v. in
de theorie over 't ontstaan van het
zonnestelsel, In het heelal, dat in rust
was, zou een stofdécltje begonnen zijn
zich te bewegen. Waardoor? Het geheele
proces van gloeiing, warmteuitstraling,
inkrimping, wenteling, scheuring, bol-
vorming, enz. enz. geschiedde wetmatig.
Maar welke zin heeft het woord wet,
als alles blind en willoos en doelloos is?
'Zoo ook in de verdere evolutietheorie.
Op de afgekoelde aardkorst ontstaan
levende cellen. Is het geen ontzaglijk
mysterie, dat ontstaan van loven te
midden van doode stof? Hoe is 't
mogelijk, dat zoo'n fijn levenskiempje
kans heeft om te blijven leven? Men
spreekt van strijd om 't bestaan, van
wil om te leven. Maar waarom wil
zoo'n cel of zoo'n groep cellen, waarom
wil zoo'n leefwezentje blijven leven?
Waarom wil het zijn soort in stand
houden? Wat is die drang, als er van
doel en streven niet mag worden ge
sproken? Raadsel der raadselen!
Door het blinde toeval, door allerlei
gillige spelingen zouden de primitieve
leefwezentjes in den loop der tijden
allerlei eigenschappen hebben verwor
ven, die hen in staat stelden den strijd
om 't bestaan met goed gevolg te
strijden. Maar voor welke moeilijkheden
worden wij ook hier geplaatst! Toe
vallige voordeeltjes, zooals meerdere
gevoeligheid voor lichtindrukken, heeten
telkens het begin te ziju vau hooger
ontwikkeling. Maar afgezien van andere
bezwaren, blijft toch dc vraag, of zulk
eene meerdere gevoeligheid gewoonlijk
niet evenzeer een nadoel als een voor
deel moest heeten. Daar verschijnt
eindelijk de primitieve niensch. In zijn
lichamelijke bouw is hij minder gewa
pend dan de hem omringende dieren
wereld, terwijl zijn verstand als niet
bijzonder groot wordt afgeschilderd.
Toch overleeft hij.
Maar al deze raadselen verzinken in
liet niet bij het nog zooveel grootor
mysterie van 's menschen zieleven. 't
Mater, moge den geest iets bijkomstigs,
iets onwezenlijks noemen (spiegelbeeld,
schaduw, rook), het laat onverklaard
liet groote raadsel, dat de niensch in
zijn geestelijk leven zijn ware wezen
gelegen acht. „Ik ben," daaronder
verstaat de menscli nog altijd zijn
geestelijk wezen. En dat wonderbare
zelfbewustzijn, wij staan er nog altijd
even onkundig tegenover als in de
dagen toen men algemeen den geest
beschouwde als een geheel zelfstandig
wezen binnen in ons.
Het materialisme ziet in zijne z.g.
verklaring het verschil voorbij tusschen
geestelijke verschijnselen en hersenbe
weging. Een reeks van stoftrillingeu, die
van een luidende klok overgebracht
wordt naar de hersenen, bestaat on
tegenzeggelijk, maar nu doet het
materialisme een onmogelijken sprong,
als het zegt: in de hersenen veranderen
deze trillingen in gehoor. Juist hier is
de groote moeilijkheid. Tusschen de
stoffelijke trillingen van bepaalde her-
sendeelen en de geestelijke gewaarwor
ding van het hooien gaapt eene klove,
die nog nimmer door de wetenschap
overbrugd is. Zal zij het nooit worden?
Met Dubois-Reymond kunnen wij ant
woorden: Al ware het natuuronderzoek
1000 maal verder gevorderd dan nit,
zoodat men met een soort van X-stralen
de fijnste trillingen der hersenen zou
kunnen waarnemen, dan zou deze klove
nog in geonen deele overbrugd zijn.
Wat wij vernamen zou niets anders zijn
dan bewegende stof, en bewegende stof
is nu eenmaal iets anders dan zelfbe
wustzijn en geestelijk leven.
In hunne definitie van het geestelijk
leven spreken de verschillende mate
rialistische schrijvers elkander herhaal
delijk tegen. Terwijl de een de ziel
gelijk stelt met hersenbeweging, spreekt
een ander van haar als van een product
van hersenbeweging (hersenen scheiden
gedachten af), terwijl een derde het
geestelijk leven even bijkomstig noemt
als de damp bij de beweging eener
stoommachine.
Geen materialistisch denker heeft ooit
zijne leer consequent in het spraakge
bruik toegepast. Men blijft maar rustig
voortgaan te spreken van smart, liefde
en andere zuiver geestelijke dingen en
men zal er niet aan denken in de plaats
daarvan te spreken van de stoffelijke
bewegingen en verschijnselen, die deze
geestelijke ervaringen begeleiden. De
redeneering „geest is beweging der stof"
is even ongerijmd alsof men zeide: „hout
is ijzer".
Als ik een vriend ontmoet, dan speelt
zich eene gansche ononderbroken reeks
van stoffelijke bewegingen in mij af,
maar nergens gaat deze reeks over in
bewnstzijntoestanden. De reeks van
stoffelijke bewegingen wordt eenvoudig
door bewnstzijntoestanden, zooals her
innering, herdenking, liefde, blijdschap,
vergezeld. En juist dit geestelijke
voel ik als het voornaamste.
De verklaring, die geestelijk leven tot
stoffelijke bewegingen herleidt, komt ook
in strijd met de physiologische wet van
het behoud van arbeidsvermogen. Ik zit
te peinzen. Beeld na beeld komt mij
voor den geest. In enkele oogenblikkcn
doorschrijd ik met mijne verbeelding
gansche werelddeelen. Welk een enorm
krachtsverbruik zou daar volgens de
materialistische leer moeten plaatshebben
in een denkend en voelend mensch. En
toch! Een oogenblik later ga ik weer
aan rnyn werk zonder eenig spoor van
veimoeidheid, zonder eenig gevoel dat
er krachtsverbruik heeft plaats gehad
aardoor beBtaat de stoffelijke we
reld voor ons? Niet slechts doordien
onze zintuigen geprikkeld worden, maar
doordien het besef dier prikkeling ,n
ons bewustzijn wordt opgenomen, dank
zij dat mysterieuze, denkende, willende
wezen, ,n ons, dat wij ons Ik noemen.
De wereld m haar geheel is niet
zeoals wij haar waarnemen, en zij be-
Zl mwr f" aan hare kuitenzijde
zien. Wie dat vergeet, is als een blad-
hlaif' °P d® °PPerv'akte van een
blad zit eu meent, dar dit blad de
gansche wereld is. net weet niet, dat
er nog een onderkant is, dat het blad
[vastzit aan den tak, de tak aan den
boom, en dat deze geworteld staat in
de aarde. Wij menschen overzien ook
s echts een klein gedeelte van de on
eindige wereld, maar wij weten toch,
r.e Zljden ziJn; onbewust eu
zehbewust leven. Daar is een geeste
hjke onderkant en met sterke wortelen
zitten wij vast aan den gceSen
grond aller dingen: wij zijn geest uit
J11 geest, kracht uit Zijn Kracht le
ven uit Zijn leven.
Is de natuurwetenschap verantwoor
delijk voor de fouten van het materil
lisme? Neen, maar wel de misverstane
natuurwetenschap. De echte natuurwe
tenschap is op haar eigen gebied zeer
voorzichtig. Dat gebied is scherp be
grensd, daarbuiten spreekt zij niet mede.
dsn l1 ee,t echter meer noodig
dan zij kan geven. Vergelijken wij waf
biljart nStUUr gebeurt eens met een
biljart, waarop gespeeld wordt. Juist
beweegt zich de eerste bal. Als de we
tenschap nu de richting en de kracht
ervan precies weet, dm, kan zij nauw
keurig berekenen, hoe l,et zal gtamDe
eerste bal zal den tweeden op dat puut
aken, daarna op dat punt f ogen den
bereiken Da? 1 deu deidea »af
laat zTch n 3 gaat wetl>,atig en
aat zich evenals eene natuurwet ,n
formules beschrijven. Ziedaar de laak
der wetenschap.
Maar is hiermee nu alles gezegd?
genoemd De' ifeit
genoemd. De eerste b.„ bew gt /id,
stoot van E"
komt W ^elC'- kM nieiep
komt het vooral aan de speler eaf
dien stoot niet in het wilde weg m^r
lTng Ee,lere|kend °rleg> mct 'bed°e-
g. Eigo lag m den stoot reeds het
geheele proces van het rollen en botsen
der ballen opgesloten. Het doel beheerscht
de^ gansche beweging. Cü'
Zoo nu ook is het met de beweeine-
der wereldevolutie. De wetenschan 1?£
perkt zich tot het beschreven dier be-
daetgmI' maar de wijsbegeerte leert ons,
iderstelt altijd eene intelligentie
De natuurwetenschap heeft, wel verre
van den godsdienst te benadeelcD veel
eer onze gedachten over het verbond
b van de wereld en het le
ven he pen zuiveren en ontwikkelen
Twee dingen zijn het, die wij vfor de
natuurwetenschap hebben mogtn leeren
Z,J heeft ons deze wereld doen Hen
vooreerst als eene wereld van ofde, en
de tweede plaats als eene wereld
van ontwikkeling. Orde beheerscht alle
dingen naar vaste wetten laten de ver
will??6 - Z10h Sroepeeren, en voor
willekeur is nergens plaats. En terwijl
01 de en regelmaat de dingen houden
lh" and> ieeit dt' wetenschap
waarts, het „Altijd hooger"dat Zr
ruischt door de schepping. Uit eenvou
dige vormen ontstaan voortdurend fijnere
organismen, planten, dieren en S?
wod mensclb In wiens geschiedenis
De wetenschap toont ons deze we
óns hoeedVVe0rdead? Z'J t00"<
op'dïa
torens het alles eenmaal zullen krÓóen
ons LT 8Ch00n "at
deifTemtÓie°hded'en9tiee men8ch Deedt
uen tempel binnen en buigt neder in
ootmoed en dankbaarheid fn aanbid"
den groeten Maker van al dm w0„der-
mmgSvÓ°„°le,d- Er in heiu -destel
2 n„ ?Uden Psalniist 'oen hij
Seid!" 6 aaide '9 V0i Uw heer-
22^0ctob0fende leZ'Dg W°rdt gehouden