Vrijzinnig" Orgaan voor Amersfoort en Omstreken.
F122.
DINSDAG 31 DECEMBER 1907.
4e JAARGANG.
Uitgave van de Naaml. Venoootsehap „DE EEMLANDER".
Directeur B>. G. BIJEENS.
Vepsehijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond.
Bureau: BB.EEDESTRAAT 20.
Bij de Wisseling.
FEUILLETON.
DE KLEINDOCHTER.
WERKLOOSHEID.
I
EEMLANDER
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Afzonderlijke nummers- 0.05
Telefoon Interc. 62.
Prijs der Adverténtiën:
Van 1 tot 5 regelsf 0.40
Voor iederen regel meer- 0.08
(Bij abonnement belangrijke korting.)
Alweer oudejaarsdag!
Hoe ouder wij worden, hoe meer het
ons toeschijnt, dat de jaren korter
wordenhet is of een jaar geen volle
twaalf maanden meer telt. Het leven
vliedt zoo snelalleen de jeugd heeft
jaren van twaalf maandenhaar valt
de tijd soms nog lang. Zij wenscht
groot te zijn en deel te nemen aan het
leven, waarvan zij zooveel verwacht,
en dat zoo dikwijls bittere teleurstel
lingen brengt. Zij leeft half in de toe
komst, die zij zich schooner voorstelt
dan zij haar later zal bevinden te zijn.
Zij maakt hare plannen en bouwt
luchtkasteelen, niet wetende, dat zoo
vele stormen die zullen vernielen en
nog niet beseffende, dat zij In dit leven
nog aanleiding genoeg zal hebben
om zich het woord te herinneren, dat
als een draad door de beschouwingen
van een philosoof der oudheid loopt
«ziet het is alley ij delheid!.
Voor het onstuimig verlangen der
jeugd kruipt het jaar.
Maar de meesten onzer zeggen op
een dag als dezen, «al weer een jaar
voorbij!» Het is vervlogen als een
droom het is alsof de nieuwjaarsdag
van 1907 nog nauwelijks eenigen tijd
achter ons ligt.
En toch hebben we misschien veel
beleefd in het jaar, dat eindigt met
dezen dag, waarop ons onwillekeurig
een gevoel van weemoed bekruipt, ter-
j wijl wij neerzitten, ons verdiepende in
herinneringen.
Dat is goed ook; men leeft ook bij
zijn herinneringen; men leeft thans een
oogenblik te midden van vervlogen
dingen, van vrienden, van hen, die
eens met ons waren en niet meer zijn.
Velen onzer zal een traan in het oog
opwellen, als zij bedenken hoe zij den
oudejaarsavond van 1906 vierden,
omringd door de hunnen, in gezond
heid en kracht, vol blijde verwach
tingen
En deze dag is voor ons, zooals van
Beers zegt van Allerzielen, de .plech
tig roerende stond, waarin ieder de
zijnen gedenkt, die togen ten eeuwigen
leven».
Vele Nederlanders wij denken
hier aan de vele financieele rampen
van de laatste tijden die op dezen
avond hun financieele balans opmaken,
zullen, hetzij zij door eigen of anderer
schuld aan lager wal zijn geraakt, niet
zonder zorg aan de toekomst denken
en de betere tijden betreuren.
Maar niet enkel rampspoed en
droefenis was het, wat 1907 bracht.
Er zijn er ook, voor wie dit jaar een
gelukkig jaar washet bracht hun
bevordering, misschien fortuin, of de
vervulling van een lang gekoesterden
wensch. En zelfs zij, die het zwaarst
getroffen werden door de slagen van
het lot, hebben uren beleefd, waarin
de warme sympathie, die tot hen sprak,
eene goede gedachte of een goede
daad hun hart verwarmde. Een oogen
blik van herinneren doet ons goed,
maar men zal zich niet te lang in het
verleden verdiepen.
„Blijf niet mismoedig steeds het westen
gadeslaan,
En klaag „daar is mijn zon verdwenen I"
Ei, keer u om, en blik den ooster-hemol
aan,
Daar is reeds 't eerste rood eens nieuwen dags
verschenen."
Op den drempel van het oude jaar
staande, zien wij niet alleen achter ons
maar ook vooruit. Wat zal de toekomst
ons brengen vragen we elkaar af. Wie
kan het weten Wij hebben slechts het
heden en onze herinneringen gelukkig
nog als zij ons niet beschuldigen. Want
ongetwijfeld, wij hebben allen onze
zwakheden en tekortkomingenwij
hebben dikwijls nagelaten, wat wij
hadden behooren te doen en gedaan,
Door M. Böhme.
.8).
Het hielp echter niets, Gerard dreef
zijn wil door, en de oude moest er
S, zich wel bij neerleggen en de schoone
welkom heeten. Later was zij blij, dat
zij toegegeven had. De zeer gelukkige
echt van het jonge paar werd naeeni-
ge jaren door Gerards dood verstoord.
Een hevige ziekte had den jongen
man in de kracht zijns levens wegge
sleurd. Hij Bet één zoon na, den kleinen
Ferdinand, v 'yrtaan grootvaders oog
appel on eenigt hoop. Een prachtige
f Hfen' Sez°nd- ywijk met 'n paar
heldere, stralende kijkt,.
Ook op school gaf hij, door zijn
goed gedrag en zijn vorderingen den
grootvader vreugde. Toen bij' wat
ouder was, onderscheidde de rector
van zijn school hem, door hem v00r
een der Mannebachsche beurzen aa„
liet gymnasium voor te stellen, maar
dat wilde de oude Jerry niet. Zijn
Ferdinand een gift aannemen van de
Westfaalsche Mannebachs? Nooit of
limmerl
Ferdinand smeekte en weende, en
zijn moeder, die, als aangehuwde ook,
C'
i mir
M
wat wij hadden moeten nalaten. Doch
er zijn er, die zich ernstiger dingen te
verwijten hebben dan zwakheden en
tekortkomingen wie zijn wij, dat
wij ons als deugd zouden aanrekenen,
wat wij nalieten, misschien enkel, omdat
de verzoeking ons niet naderde?
Het jaar 1908 staat reeds voor de
deurhet zal al onze krachten eischen.
Velen zullen trachten de toekomst en
hare geheimen te doorvorschen. IJdel
pogen, want denkende aan de toekomst,
bouwen wij die op met brokstukken
van het verleden, met de dagen, die
wij eens gezien of ervaren hebben,
doch nooit zullen wij met zekerheid
kunnen zeggen, wat 1908 ons bren
gen zal.
Niemand onzer weet of hij het einde
zal beleven van het jaar, dat morgen be
gint, of zij dan naast hem zullen staan,
die hem heden de hand drukken met
een heilwensch. Dat is gelukkig, dat
wij het niet wetenindien wij het
wisten, zou ons misschien de moed
begeven, dien wij allen noodig hebben
als kracht om te werken of om te lijden
als het moet.
En ook zou ons de hoop ontzinken,
de hoop, die wij noodig hebben om ons
staande te houden.
Zoo laten wij dan het nieuwe jaar
intreden met goede hoop op de toe
komst.
Moge de zon schijnen op den levens
weg onzer lezers, moge gezondheid in
hun huisgezinnen en voorspoed in hunne
zaken hun deel zijn en mochten zij,
onverhoopt, de slagen van het lot niet
kunnen ontgaan, dan mogen troost en
moed omj die slagen te verdragen en
te boven te komen, hun niet ontbreken.
den diep ingewortelden haat van den
ouden man niet begreep, steunde hem
schreiend, klagend en verwijtend. Maar
't hielp niet. Grootvader liet zich niet
vermurwen.
Ja, als hij zelf de middelen bezeten
had, den jongen te laten studeeren.
Ferdinand had een helder hoofd en
wilde zoo graag. Hij rekende, en re
kende, en overdacht. Maar de uitkomst
was altijd dezelfde, het kon niet. Eerst
moest het schoolgeld betaald worden,
dan de dure boeken, betere kleeren
en dan later het technikum neen,
het was onmogelijk, dat alles te be
kostigen, ook al werkte hij dag en
nacht, al spaarde hij 't brood uit zijn
mond. Maar een flinke slotenmaker,
zooals zijn voorvaderen geweest waren,
zou uit den jongen groeien. De Man
nebachsche slotenmakerij moest immers
toch in de familie blijven. Als echter
Ferdinand op het gymnasium, later
naar 't technikum gegaan was, zou
hij waarschijnlijk heengegaan zijn om
in dienst van vreemden zijn kennis te
benutten, en dan zou de slotenmakerij
Mannebach in vreemde handen over
gaan. Alleen bij de gedachte, dat dit
zou kunnen gebeuren, kromp Jerry's
hart ineen. Hij hield van zijn werk
plaats hield ervan met al de vast
houdendheid een taaie kracht in hem,
hij was aan den met zooveel moeite
gewonnen grond van zijn woning
vastgegroeid.
Na zijn dertiende jaar kwam Ferdi
nand in een slotenfabriek in den Pfalz.
Reeds dit was met belangrijke gelde
lijke offers voor den ouden Mannebach
verbonden. Maar het kon niet anders.
Ferdinand moest in het grootbedrijf
leeren, wat hij te Miesbach niet leeren
kon. Met een prachtig getuigschrift
van zijn patroon en leermeester keerde
hij na drie jaren terug. Nog altijd
koesterde hij den wensch, zijn kennis
theoretisch door het bezoeken van het
technikum te vergrooten en volledig
te maken. Tot diep in den nacht zat
hij gebogen over zijn teekeningen en
de boeken, die zijn chef hem geschon
ken had.
Het avondmaal was geëndigd. De
knechts stonden op, wenschten goeden
nacht en verlieten de kamer. Andreas
Ludwig strompelde naar zijn plaats
bij de kachel, die hij zomer en winter
innam, terug. Marie nam de tafel af.
Jerry Mannebach stak zijn kort pijpje
aan en Ferdinand haalde een boek en
begon te lezen. Grootvader zag hem
over den schouder. Terwijl hij diep
over zijn kleinzoon boog, steeg plotse
ling een donker, toornig rood in zijn
wangen. Het boek was een deel der
«Uitvindingen en ontdekkingen», en
de opgeslagen bladzijde handelde over
de uitvinding van Mannebach.
«Me dunkt, dat behoef je toch niet
Niettegenstaande er hier ter stede
tegenwoordig nog al veel groote werken
worden uitgevoerd, die natuurlijk
ook tal van werklieden van elders naar
hier hebben getrokken is het getal
der werklooze ambachtslieden toch niet
gering. Hel is ons, bij gebrek aan
behoorlijk bijgehouden lijsten, niet gelukt
een volledige statisliek hieromtrent te
krijgen, doch hebben wij gegevens kun
nen bekomen omtrent een groep van 20
ambachtslieden, meest timmerlieden en
stucadoors. En dan is ons gebleken, dat,
terwijl in 1905 over deze groep 20
werklooze weken werden genoteerd, dit
getal over 190G tot 60 is geklommen,
dat is 3 weken per persoon, en in 1907
tot het begin van December niet min
der dan 72 weken bedroeg. Vier per
sonen van deze groep waren nimmer
werkloos in dien lijd, zoodat bovenge
noemde cijfers over 16 personen be
hooren te worden verdeeld. Er waren
er onder die 16, die slechts 1 week
zonder werk waren, maar ook die in
20 weken geen werk hadden gehad.
Het spreekt vanzelf, dat deze getallen,
die uitsluitend ambachtslieden betreffen,
voor losse werklieden, sjouwers enz. veel
ongunstiger zijn.
Dat zijn dorre cijfers, die misschien
niet tot het gemoed spreken, maar als
men eens ging zien in d» huisgezinnen
der werkloozen, zou men wel met het
leed van velen hunner bewogen worden.
Waar léven de menschen van, is de
eerste gedach'e, als men allen met be
drukte gezichten om een leegen tafel
ziet zitten. Men kan zich toch niet in
denken in een bestaan zonder ver
dienste.
Eigenaardig is het, dat de werklooze,
wanneer hem er naar gevraagd wordt,
maar liefst geen antwoord geeft. Vaag
weg luidt soms het antwoord: „Och, we
leven zoo goed als 't gaat, van den
eenen dag op den anderen." Maar de
de eigenlijke misère, die vertelt hij niet.
En geen wonder; men moet nooit
vergelen, dal de werklooze zijn fierheid
wil behouden. De opsomming van zijn
leed wil hem niet over de lippen; hij
deinst er voor terug, te vallen in den
klagenden toon van wie een aalmoes
te studeeren, Ferdinand, bromde hij.»
De jongen zuchtte.
«Ik wou ook wel zoo gelukkig zijn
en zoo'n uitvinding doen», zei hij met
peinzenden blik.
De grijsaard in het hoekje bij den
haard schamp-lachte.
«Het geluk, het geluk, we kennen
dat geluk».
«Als ik studeeren kon, ging Ferdi
nand voort, zonder op de woorden
van den grijsaard te letten, twintig
jaren van mijn leven gaf ik daarvoor.
Ik wil niet op mezelf snoeven, maar
ik geloof, dat ik toch wel iets bereiken
zou. Onze tegenwoordige machines
missen ondanks hun samengestelde
inrichting nog menige verbetering en
vervolmaking».
Je overgrootvader was een eenvou
dige slotenmaker als wij, jongen», zei
Jerry Mannebach, «die had geen hoogere
scholen bezocht en toch iets groots
volbracht. Die boekengeleerdheid doet
het ook niet. Als er recht en gerech
tigheid in de wereld geweest was,
waren wij heden, door de vlijt en de
schranderheid van een eenvoudigen
slotenmaker, groot-fabrikanten en groot
kapitalisten. Ons recht is ons ontstolen.
De dief is dood. Maar die ginds, die
de vruchten van de misdaad genieten,
zijn de medeschuldigen, de helers, de
helpers van den dief».
«De helpers, de helpers», echode de
vraagt. De werklooze is een rampzalige,
hij is geen bedelaar.
Toch is het goed, dat de samenleving
weet, hoe zijn lot is. Eu daarom geven
wij hier een blik in een paar huisge
zinnen.
Een gezin bestaat uit vader, moeder
en zeven kinderen, waarvan het oudste
12 jaar is. Twintig weken lang was hij
zonder werk. Stuk voor stuk werden
de meubels verkocht of beleend.
Een ander ambachtsman, goed in zjjn
vak, smeekt om werkzaam te mogen zijn
bij het lossen van steenkolen. Als men
den vaktrots kent, kan men zich er een
weinig indenken, wat het dezen moet
kosten om dergelijk werk te gaan zoeken.
Alleen honger kan daartoe drijven,
In een ander gezin was letterlijk mets
meer aanwezig, de laatste meubels ware»
verdwenen, een kachel brandde er ta
deze fel-koude dagen niet. Om hmj,
durfde men niet te vragen en alles wal
moet dienen om in het leven te blijven,
moet de man verdienen met het venten
van turf. Daarvan moeten mede vrouw
en een paar kinderen, slecht gekleed,
leven.
Weer een ander was acht weken zon
der werk. Het huisgezin bestond uil man,
vrouw en vijf kinderen, waarvan het
oudste 10 jaar is. Met hun allen hebben
ze te beschikken over 24 pond rogge
brood in de week en 2 wiltebrooden.
Van boter, margarine of een ander vet
is geen sprake. Deze voorbeelden zouden
gemakkelijk met andere vermeerderd
kannen worden. Doch waartoe is het
noodig?
Maar laten wjj allen, die in voorspoed
aan onzen verderen welstand kunnen
arbeiden, ons eenige oogenblikken in den
toestand van deze ongelukkigen indenken.
Hoe zou het ons te moede zjjn, als wij
onze meubels, waaraan we som: zoo
gehecht zijn, stuk voor stuk zagen ver
dwijnen, als onze kinderen voortdurend
vroegen om brood, en het niet in onze
macht lag hen dal te geven, als we in
deze dagen van nijpende koude niet de
noodige kleeren en dekking hadden om
ons te verwarmen?
De commissie, die zich op 't oogen
blik bezig houdt met het oplos-en vau
het vraagstuk der verzekering legen
werkloosheid, zal zeker door al die
ellende tot spoed worden aangezet. Maar
oude bij de kachel.
Ferdinand sloeg zijn boek c" :ht en
keek naar de tafel. Jerry deed een
paar trekken aan zijn pijp. In de dikke
blauwachtige wolken rook hing de
lamp, die slecht brandde, wat dampte
zelfs, als een rood-achtig-licbtende bol.
en door de onbedekte venste s scheen
de maan naar binnen.
Reusachtig in de half-schemering
der kamer zat met naakte, vol-ge-
spierde armen Jerry Mannebach, breed
geschouderd massief, vol schaduwen.
Hij had de trekken van zijn vader:
scherpbelijnd, doorgroefd, een mager,
baardeloos gelaat met schit lerende
staalblauwe oogen onder oistelige
wenkbrauwen en licht gegolfd, dicbn.
grijs haar. De geheele gestalte van
den ouden man deed denken aan het
harde metaal, waarmee hij arbeidde,
aan staal en ijzer.
«Een ding zeg ik je jongen», ging
de oude slotenmaker voort, «kijk niet
altijd naar hooge en meest onbereikbare
dingen. Wat heb je aan een koninkrijk
als het in de maan ligt I Aan de uit
vinders-koorts zijn er al heel wat ge
storven, die, als ze rustig gebleven
waren, het ver hadden kunnen bren gen
in de wereld.
(Wordt vervolgd).