DAGBLAD voor AMERSFOORT en OMSTREKEN.
No. 169. DONDERDAG 20 AUGUSTUS 1908. 5e JAARGANG.
- -- -
Uitgave van de Naaml. Vennootsehap „DE EEMLANDER".
Vepsehijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
Vacantiekolonies.
13 UiT EN LaiN O.
Hoofdredacteur R. G. RIJKENS.
Abonnementsprijs
Per jaar met geïllustreerd Zondagsblad
Franco per post id.
Per 3 maanden id.
Franco per post id.
Afzonderlijke nummers
f 4.—
- 5.60
- 1.—
- 1.40
- 0.05
Bureau: BREEDESTRAA.T 18
Telefoon Interc. 62.
Prijs der Adverténtiën
Van 1 tot 5 regelsf 0.40
Voor iederen regel meer- 0.08
Buiten het Kanton Amersfoort per regel - 0.10
(Bij abonnement belangrijke korting.)
In ons nommer van Vrijdag j.l.
werd melding gemaakt van bet feit,
dat zeven zwakke kinderen door de
afdeeling Amersfoort van het Centraal
Genootschap voor kinder-herstellings-
en vacantiekolonies voor vier weken
naar Egmond aan Zee waren gezonden.
In dat bericht werd door den in
zender tevens de verzuchting geslaakt,
dat de geldmiddelen der vereeniging
niet toelieten, om nog meer hulpbe
hoevenden uit te zenden, daar de
kosten voor deze kleinen gemaakt, de
kas totaal hadden uitgeput.
Dit bericht schoot ons weer te bin
nen, toen we inzage hadden genomen
van een bij de uitgeversmaatschappij
C. Misset te Doetinchera verschenen
boekje, hadden gelezen. Het.is van de
hand van den heer A. C. Bos en heeft
tot titel „van een jongetje dat een
jongen werd." Hierin wordt het leven
in eene vacantie-kolonie alleraardigst
geschetst. Wij kunnen ons het ge
noegen niet ontzeggen, daaraan een
paar fragmenten te ontleenen. Hoe de
stemming is vlak na de aankomst
vinden we hier.
Jantje sloeg de oogen op. Alle kin
deren waren zich reeds aan 't klee-
den. Een vrepmde juffrouw tilde hem
uit het bed en hielp hem wasschen.
Kees hielp zich zeiven en maakte de
kousebanden vast van een klein jon
getje, dat ook Kees heette en die door
de juffrouw Keesjeman genoemd
werd. Er waren in 't geheel zes jon
gens op de slaapkamer. In de andere
kamers waren de jongens zich ook
aan 't kleeden. De meisjes waren nog
een trap hooger. Uit een klein ver
trek kwamen twee grootere jongens.
„Nu gaan jelui alle acht met juf
frouw Kitty mee."
Kees was vooraan.
„Wat een baas toch", dacht Jantje,
„hij durft alles 1"
In den tuin was nog een juffrouw.
Ze heette juffrouw Cato en ze had
ook acht jongens. En daar kwam
juffrouw Anny met zeven meisjes be
neden. In de tuinkamer zaten zes
meisje te eten. Ze waren pas aange
komen, heel uit Groningen. Daar was
de directrice bij. Zoodra dezen gege-
feuilleton"
TKAMAB.
door
MARYLLE MARKOVITCH.
(naar het fransch).
6)
Na den vermoeienden, nachtelijken
marsch volbracht te hebben, hield
men halt, zorgdragend de helling van
het gebergte zoo hoog mogelijk te
beklimmen en zich in den donker
sten schuilhoek van de toch reeds
ondoordringbare bosschen te verber
gen.
Door groene muren van heesters en
braamraDkeu aan het oog onttrokken,
vlijden paarden en muilezels zich uit
geput neer, het hooge, dichte gras iu
hunne omgeving afweidend.
Middelerwijl gingen de mannen op
de jacht, woudduiven en waterhoen
ders neervellend, en na het maal
tusschen twee steenen geroosterd en
in der haast genuttigd te hebben,
werden de schildwachten in de omge
ving van het kamp uitgezet en slie
pen allen, in hun mantels gewik
keld, onder het beschuttend bladeren
dak in.
ten hadden, kwamen zij ook buiten.
Twee meisjes begonnen te huilen.
Toen nog twee. Ook Jantje voelde de
waterlanders komen.
„Ik wil naar moeder," snikte by.
Bij juffrouw Anny huilden haast
alle kinderen en de juffrouw zelf
huilde mee. Toen de dames en de
mijnheer uit Baarn gingen vertrekken,
begon zelfs Kees te schreien, 't Was
maar goed, dat het tjjd voor de stoom
tram werd. Juffrouw Anny wist geen
raad. Ze was voor 't eerst helpster in
de kolonie.^Maar de directrice wist te
handelen.
„Die is een baas, geloof dat," zei
Kees zacht tegen Jantjo.
„Aaltje, zijn de baden gereed?"
vroeg de directrice. „Kom dan vlug
aan 't werk. Juffrouw Kitty en juf
frouw ICato gaan mee in bet bad-
schuurtje, Aaltje zal water aandragen,
Keetje ruimt de eetkamer op en juf
frouw Anny en Japie houden de
kinderen bezig.
Vier jongens gingen mee in de
schuur. In een oogenblik waren twee
ontkleed en in 't bad. De beide anderen
moesten zich zeiven uitkleeden. Jantje
was bij Jde eersten. Het ventje rilde
van augst. Moeder waschte hem in
een emmer met lauw water. Hier was
het bijna koud en wat een sloot. Toen
de directrice hem in 't bad zette,
klemde h(j zich met handen en beenen
aan haar vast. Hu, wat was het water
koud.
„Was ik maar thuis, o, was ik maar
thuis gilde hij.
De goede juffrouw had medelijden
met Jantje. Ze dacht, ik zal maar
niet met hem praten. Hij is veel te
veel overstuur. Hoe eerder hij klaar
is, hoe beter.
Wanneer groote menschen de juf
frouw hadden gezien, zouden ze het
zelfde zeggen als Kees: „Wat eeD
baas." En ze zouden ook denkon
„Die andere twee dames mogen er
ook zijn."
Jantje was weer gekleed en liep in
den tuin, eer hij het zelve wist. Dat
ging vlugger dan bij moeder. Telkens
gingen Dieuwe jongens in de schuur,
en in korten tijd kwamen ze frisch en
lekker er uit. Jantje's angst was ge
weken. Kees vroeg hem hoe het ging.
Hij moest nog gewasschen worden.
Enkelen, die den weg te lang en de
onderneming nutteloos achtten, had
den hen verlaten, verlangend hun
stroodak weder terug te zien. Doch
velen bleven nog steeds om hun jon
gen chef geschaard, zich niet minder
stoutmoedig en flink willende toonen
dan een vrouw. Want Thamar was
nog altijd bij hen. Zonder een klacht
te uiten droeg zij kloek al de ver
moeienissen en ontberingen van den
tocht, 's Avonds steeds de eerste om
den marsch weder te hervatten, sliep
z(j des morgens niet in, alvorens zich
overtuigd te hebben, dat alles in het
kamp rustig was.
Kalm en zachtmoedig, te midden
dezer woeste mannen, wist zij dik
wijls met een enkel woord, ja zelfs
met een blik, hun toorn of haat tot
zwijgen te brengen. De vloeken ver
stomden op hunne lippen, wanneer zij
hen aanzag, terwijl de dreigende hand
beweging in een welwillend gebaar
overging.
Reeds alleen een lichte aanraking
van haar kleed was voldoende om een
oneindigen vrede in hun ziel te doen
neerdalen en gedurende de nachtelijke
marschen was het hare in een witten
sluier gehulde en door het zilveren
maanlicht beschenen gestalte, die hun
gelijk een vriendelijke ster, langs deze
onbekende wegen tot geleide diende.
Op haar klein, bruin paard, het beste
„Le-lekker", zei Jan, even klapper
tandend, ,k-koud en toch lekker",
Is eenmaal die angst voor't vreem
de overwonnen, dan voelen weldra
alle kinderen zich er thuis en op hun
gemak. Er zijn drie kisten gekomen,
twee met allerlei aardewerk, om de
kamers mee te versieren en een met
speelgoed.
Nu kwam de derde kist aan de
beurt, de grootste van alle. De oogen
der jongens glinsterden toen het dek
sel er af gingspeelgoed van allerlei
vorm en soort lag er in opgestapeld.
Juffrouw Dolly was iu haar element.
De jongens schudden voortdurend
van 't lachen. Alleen Jan was niet zoo
vrooljjk als anders. Een blikken man
netje werd op den grond geplaatst,
een veer werd opgewonden, het ke
reltje knikte, terwijl de wieltjes onder
hem reden. „Japie op strand", riep de
juffrouw, „Jaap, dat ben jij. En hier
ben je weer baas, maar nu ben je
beter op je plaats."
Een boot schoof op wielen vooruit,
een kranig zeeman zat aan het roer.
Alle blikken poppen en voertuigen
werden een voor een opgewonden,
Dolly maakte de vroolykste opmer
kingen.
„Pas op juffrouw, je loopt tegen de
boot. Och, doet je blikken hoofdje
zeerdan maar naar bed. O, wee,
daar rijdt de tuf-tuf tegen Jaap. Berg
je maD, spring in je schip."
Een olifant werd uitgepakt, een
meisje met een parapluie, een heer
met een wandelstok, wel twintig
stukken.
Rrrrt.... daar vloog een bal het duin
op, rrrt.... nog één„zoekt ze, jon
gens". Wel zestig ballen kwamen te
voorschijn, mooie, sterke, witte ballen.
In een oogenblik waren juffrouw
Dolly en de jongeDS op het duin. De
ballen vlogen hoog in de lucht. De juf
frouw kon hoog gooieD, Jan nog hoo
ger, maar Kees het hoogst van allen.
Ze hadden zooveel pret, dat ze de
komst van de directrice niet bemerk
ten. Met innig genoegen zag deze de
stoeiende kinderen aan.
„Dat moesten de gevers van het
geschenk nu eens kunnen zien", zei
ze in zichzelve. Hardop vervolgde ze
„is dat uitpakken, jongens?"
van den troep, reed zij tusschen haar
beide broeders in, nimmer het sein
om te rusten vervroegende; met de
patroontasch steeds onder haar be
reik, was zij zoowel tot den aanval
als tot de verdediging bereid, gelijk
eene waardige dochter van een bek
en van het land der Tscherkessen. Des
daags sliep zij in een geïmproviseerde
tent, waarbij iederen keer twee der
mannen elkander de eer betwistten,
om over haar te waken.
Eindelijk waren zij de gevreesde
kloof van den Dariel, door de Russen
bewaakt, gelukkig gepasseerd, hadden
door een omweg het gebergte Tiflis
vermeden en warenTschetschenia,
het Oostelijk gedeelte van den Kau-
kasus binnengedrongen. Nog eenige
dagen slechts, en men zou Weden
bereiken.
Van eenige geloovigen, op den weg
ontmoet, vernam men, dat de Schamyl
zich nog steeds in het versterkte aoul
staande hield en men de plaats zonder
veel moeite zou kunnen binnentreden,
en zich met den imam vereenigen,
iudien men slechts tijdig genoeg aan
kwam om de Russische troepen bij
verrassing in den rug aan te vallen.
Met een donderend hoera werd deze
tijding ontvangen, terwijl aller hart
van hoop en verwachting klopte.
Mehemet-Amin, zijn marschen ver
dubbelend, ging met eenige uitgelezen
„We moesten toch even rusten",
lachte juffrouw Dolly.
„Wat je rusten gelieft te noemen I"
antwoordde de directrice.
Het laatste stuk werd van zijn wind
sels ontdaan.
Een groote, opgetuigde stoomboot
vertoonde zich aan aller oogen„de
Ada van Holland". Jaap moest ver
tellen van het schip, tot het tijd was
van avondeten en toen de andere kin
deren tehuis kwamen, kon hij nog
eens opnieuw beginnen.
Maar aan alle dingen komt een
eind, ook aan de pleizierigste. En
daaraan zelfs het gauwst. Als Jantje
thuis is, schryft hij een brief, dien ik
hier ten slotte afdruk:
Weversdorp, 3 Aug 1906.
Lieve directrice en
juffrouwen.
Moeder was erg big, toen ik
thuis kwam en vader ook. Moeder
zei, dat ze een jongetje heeft weg
gezonden en een jongen terugge
kregen heeft. Ik heb ook verteld
van den zwaren steen en van het
brood verstoppen. Als ik weer eens
wil jokken, moet ik maar aan den
steen denken, zegt vader.
O, juffrouw, wat was die dikke
mijnheer aardig. U weet wel, de
mijnheer, die ons heeft gehaald.
Hij heeft ons getrakteerd en een
tuin vol vreemde dieren laten
zien. Dat was in Amsterdam.
Wat zou ik graag weten, wie er
nu in mijn bedje slaapt.
Vader heeft goed voor mijn konij
nen en duiven gezorgd.
Morgen ga ik weer naar school.
Eiken avond komen jongens uit
de buurt en Kees en Kris ook. Wij
moeten hun van de zee vertellen
en van het duin en het feest en
van den rijtoer.
Moeder zal een portretje van me
laten maken. Alle juffrouwen krygen
er een, zegt moeder.
Dag, directrice en juffrouwen.
Vriendelijk gegroet van
JAN PETERS.
Wie er 'meer van wil weten, leze
het aardige boekje zelf. i
Als men dat doet, zal men méteen
niet kunnen nalaten, de afdeeling der
mannen de colonne vooruit ten einde
zijn chef spoediger te bereiken. Het
overige gedeelte der expeditie, steeds
meer in geestdrift ontstoken, naar
mate men het doel van den tocht na
derde, was toch elke opoffering be
reid.
Eens op een morgen, toen de nach
telijke marsch nog langer en ver
moeiender was geweest dan gewoon
lijk, was het geheele kamp na afloop
van den maaltijd in diepen slaap ver
zonken. Zelfs een der mannen, die de
zorg voor Thamar op zich hadden
genomen, was, op een grooten steen
gezeten, met den rug tegen den stam
van een lorkeboom, den mond half
geopend en het hoofd ter zijde han
gend, in slaap gevallen. De andere,
genaamd Hassan, de zoon van een
met Hamarzat bevrienden bek, steun
de met de ellebogen op zijn over de
knieën liggende karabijn en scheen in
diep gepeins verzonken.
Plotseling deed een snorkend geluid
hem uit zijn overdenkingen opschrik
ken, en zich naar zijn makker om
wendend, zeide hij binnensmonds
Ziedaar, hoe zij over haar
waken De gelukkige schelm, voeg
de bij er bij, hyj kan slapen, terwijl
ik
Zonder den zin te voltooien, bracht
hij de hand aan het gloeiende voor
hoofd. Zijn vermoeide oogen en uit-
vereeniging voor vacantiekolonies
fiuantieel te steunen. Denk eens aan
er zijn in Amersfoort een massa kin
deren, die 't zoo noodig hebben en de
afdeeling kan er niet meer uitzenden,
want, we hebben het gehoord „de kas
is uitgeput".
EEN RUS OVER PERZIÊ.
In Perzië is het een groote war
winkel. De Sjah en de revolution-
nairen bestrijden elkander tot het
uiterste. De Sjah is meester van
Teheran, maar in de provincie Azer-
beidsjan hebben naar het schjjnt dej
revolutionnairen de overhand. Dé
berichten loopen echter uiteen. Dé;
Engelsche b.v. stemmen dikwijls niet
overeen met de Russische. Volgens
de laatste is de Sjah weer heer fei^F
meester in zijn rijk. De Nowoje
Wremja heeft een Russisch diplomaat,
die volgens het blad zeer bekend is
met Perzische toestanden, over het*
geval geïnterviewd. Naar zyne mee
ning was alles in orde. De Sjah
beheerschte den toestand. Hij had
voor goed de Endzjoemen, de politieke
clubs overwonnen en hjj zou van
zijne overwinning geen misbruik ma
ken. H(i zou het Parlement weer
bijeenroepen, hjj bleef getrouw aan de
constitutie. Do Sjah had alleen de
revolutionnaire neigingen van een
deel der zoogenaamde hervormers be
streden, maar hjj was zelf voor her
vormingen.
Men moet zeggen, deze beschou
wing aanvaardende, dat de Sjah eene
zonderlinge manier heeft om van zijne
liefde voor hervormingen te doen
blijken. Geen vorst voor hem heeft
nog de Kamer van afgevaardigden
gebombardeerd. Maar in Rusland schijnt
men dat de goede methode te vinden.
Zjj is zoo Russisch 1 En bovendien
hebben zooals men weet dierbare
landgenooten, de Kozakken van den
Sjah, eene groote rol gespeeld bij
diens eigenaardige hervormingen.
DENEMARKEN.
In Denemarken is de vrede tusschen
werkgevers en arbeiders in het druk-
kersbedrijf formeel geteekeud. Reeds
eergisteren verschenen de bladen weer,
geputte gelaatstrekken, toonden dui
delijk genoeg, hoe zelden hij den
laatsten tijd de zoete rust genoten
had.
Ah, slapenhernam hij eens
klaps, slapen, wanneer zij daar is,
zoo dicht by mij en toch zoo ver weg I
Thamar 1 Thamar
En zijn oogen richtten zich smee-
kend naar de tent, onder welke
het jonge meisje op dit uur zonder
twijfel van hare vermoeidheid uit
rustte.
Doch Thamar sliep niet, ondanks
hare uitputting, want de ongerust
heid hield haar den slaap uit de
oogen. Wat was er van haar vader
geworden en hoe droeg hij deze lange
dagen van scheiding? Hoe moesten de
eenzaamheid en verlatenheid zyn
toch reeds zoo pynlyken ouden dag
verzwaren Zou hij, verknocht als hjj
was aan het oude Tscherkessië, het
einde van den strijd nog beleven, zou
hij den Kaukasus nog eenmaal vry en
onafhankelyk zien en zyn zonen zien
zegevieren? En zou zijn dochter met
roem overladen naar het ouderlijk
huis terugkeeren om voor de laatste
maal een kus op zijn gryze haren te
drukken
Wordt vervolgd.)