WEERBERICHT. Thermometerstand Kunst en Wetenschap. STADSNIEUWS. Rechtzaken. MEDEDEELINGEN VAN HET KONINKL. NED. MET. INSTITUUT. Opgemaakt voorm. 10.50 uur. De Bildt, 14 Jan. 1910. Hoogste barometerstand 776.5 m.M. te Clermont laagste 733.5 m.M. te Seydisfjord. Verwachting tot den avond vau 15 Jan. 1910. Matige tot krachtige Z.W.-lijke wind. Gesteldheid van de lucht: Zwaarbewolkt tot betrokken, regenbuien. Temperatuur: Warmer. Barometerstand te AMERSFOORT. Barometerstand hedenmiddag te 12 uur 764 m.M. Vorige stand te 12 uur 765 m.M. te Amersfoort. Hoogste gisterenF. 44 Laagste hedennachtF. 30 Hedenmiddag 12 uurF. 44 komen de vraag of het aangaat de vrouw ook voortaan bij de Grondwet uitdrukkelijk uit te sluiten van deel neming (respectievelijkbenoembaar heid) en zelfs den wetgev ir te belet ten de uitsluiting der vrouw in de vertegenwoordigende en van enkele uitvoerende collega's op te heffen. „Wij achten" zoo besluiten adressanten „het een eisch van goed staatsbeleid, dat, tenzij in Neder land geen enkele vrouw, welke ge schikt en bekwaam is, mocht bereid bevonden worden eene benoeming te aanvaarden, ook vrouwen tot het lid maatschap der commissie voor grond wetsherziening worden geroepen." Het adres is onderteekend door Jeltje de Bosch Kemper, H. H. Scholten Crommeiin, H. Boddaert Schuurbeque Boeye, E. C. van Dorp, E. Fokker, Molengraaff, D. Simons en S. G. L. Nolst Trenité. HET OUDSTE JAAR. Het oudstbekende jaar is voor 't oogenblik want bij de studie der oudheid schuift de „dageraad der be schaving" meer en meer terug is nu het jaar 4241 vóór Christus. Bü het bestudeeren van Egyptische oudheden in het Museum te Berlijn heeft Dr. Ed. Meyer herhaaldelijk dit jaar vermeld gevonden als dat waarm de oud-Egyptische sterrenkundigen het eerst hun zonnejaar berekenden. WAT IS THEOSOFIE In een openbare bijeenkomst in de Remonstrantsche kerk, trad gisteren avond mej. C. W. Dijkgraaf met bo venstaand onderwerp als spreekster op. De heer F. de Jager uit Amster dam sprak een kort welkomstwoord. In dit seizoen zullen nog eenige ver gaderingen worden belegd, ten einde het onderwerp verder te behandelen. Mej. Dijkgraaf wees op de dwalin gen omtrent de theosofie in omloop, als zou het zijn een nieuwe godsdienst, spiritisme, atheisme e.m.d. Theosofie heeft zijn plaats onder de godsdiensten, onder de wijsbegeerten, onder de wetenschappen, zij het dan wellicht onder die der toekomst. Theo- sofia d.i. de goddelijke wijsheid, is de bron van alle godsdiensten, van alle wetenschappen, waaruit reeds volgt dat theosofie volstrekt niet atheistisch is. De theosofische beweging wijst integendeel den weg tot God door het weten, niet door het geloof. Spr. zet hierna uiteen hoe de ver schillende godsdiensten der wereld tal van punten van overeenkomst heb ben. Zoo is het drievoudig aspect van de Godheid het hoofdbegrip van eiken godsdienst. Die overeenkomst vindt zjjn oorzaak hierin, dat de godsdienst brengers komen van God. De gods diensten zijn niet in het brein der menschen ontstaan, maar de godsge- zanten ontleenen regelrecht hun ken nis aan God. De Theosofische vereeuiging is ge sticht door Mevr. Blavatsky met drie ledig doellc het vormen van een kern van broederschap, zonder onder scheid van stand, geloof, kleur of ras 2e het bestudeeren van de verschil lende godsdiensten3e het onder zoeken van de krachten in de natuur en de daarmee overeenkomende krach ten in den mensch. Deze punten licht spr. nader toe, waarna z(j uiteen zet de evolutielijnen, die h.i. het goddelijk leven aanneemt in verschillende rijken tot het den men- schelijken v.um heeft bereikt, waarbij de individueele evolutie plaats grijpt of de reïncarnatie. De mensch is een deel van de God heid, waarvan hij een vonk is, met de eigenschappen van de Godheid. Deze vonk krijgt de ondervinding door met de stof in aanraking te komen en verwerft al zoo in den loop der tijden individualiteit. Deze evolutie begint in het delfstoffenr jk, de vonk neemt daarin verschillende gedaanten aan, totdat de overgang van het mi neraal in het plantenrijk plaats heeft en nadat die ontwikkeling heeft plaats gehad, klimt zij op tot het dierenrijk, van waaruit ze weer geïncarneerd wordt in den laagsten menschen- vorm. Deze evolutieleer geeft de op lossing aan veel, dat onrechtvaardig in dit leven lykt, want elk leven wordt ais een logisch gevolg van oor zaken in een vorig leven beschouwd. Ten slotte zet spr. uiteen, dat de weg tot God voert doorhandeling, toewijding en liefde en weten. De theosofie nu is geen nieuwe geloofs vorm maar de weg van het weten. Het streven moet zjjn elke handeling te maken tot een uiting van behoefte aan God, dan -al het goddelijke over- heerschen. Aan het debat werd deelgenomen door Ds. Hooykaas, milicien Ipen burg en de heeren Bastein en V. Noest. Ds. Hooykaas bracht eerst hulde aan den helderen, scherp onderscheidenden betoogtrant van de spreeksterniet om te bestrijden maar om belangstel ling te toonen in een leer die hjj geenszins aanhangt, neemt hij deel aan het debat. Slechts op één punt was z. i. de spreekster verwarrend, n.l. in het ge bruik maken van het woord „kennis". Dit is tot nu gebruikt in den zin van „product vau wetenschap" maar wordt door de spreekster en trouwens door de geheele theosofie in een geheel anderen, een meer mystieken zin, ge bezigdwaar deze andere beteekenis niet was aangeduid was dit heden avond ongeoorloofd. Verder heeft hij bezwaar tegen de voorstelling van de spreekster alsof alle godsdiensten door van God ge zonden stichters min of meer vol maakt geschapen zijn en daarna ver basteren tot er weer een nieuwe Godsgezant komt. Volgens hem is godsdienst geboren uit den drang des harten van den mensch, die zich koning van deze aarde weet en toch onmachtig is zijn levensdoel, zijn innigst begeeren reinheid, vrede en geluk te grijpen en die nu in diepe afhankelijkheid de handen uitstrekt naar den machtigen God, door wiens Geest hij alleen behouden kan worden. Spreker stelt verder de vraag waarop steunen al de beweringen, al de „kennis" van de inleidster? De heer Ipenburg wijst op het ver schil tusschen de Theosofische ver- eeniging en de Universeele Broeder schap hjj beschuldigt de eerste, waar voor heden avond propaganda wordt gemaakt, dat zij te intellectualistisch is en te weinig handelt. De heeren Bastein en V. Noest komen voornaa,eljjk neer op het ongeoor loofde, dat spreekster het woord kennis in een anderen zin had ge bruikt dan ieder ander er aan hecht, waarop spreekster dat verandert „in het innerlijk leven der ziel" of „Wijs heid Gods". De heer Noest vindt dat Spr. als waar vooropstelt, wat slechts hypo thetisch is, terwijl de heer Bastein er op wijst, dat Gods bestaan buiten het weten ligt, maar een kwestie van geloof is. Daarna kwam nog eens Ds. Hooy kaas aan het woord omdat de inleid ster gevraagd had hem te beantwoor den, voor hij klaar was en wees hij er op, dat hij niet beantwoord was ten opzichte van zijn vraag, op welke gronden al de gehouden beweringen rustenhij voor zich wilde wel zeg gen dat hij maar één mogelijkeu weg kende om tot kennis te komen, n.l. ervaring; deze is voor de natuur wetenschap algemeen erkend, maar z. i. geldt 't niets minder voor de godsdienstwetenschap. Hjj komt verder terug op spreek- ster's Christusbeschouwing, die te supranatureel was, wijst op de ont wikkeling van Israel's godsdienst als een evolutie van 't laagste tot 't hoogste. Verder teekent hij protest aan tegen de bewering van de spreekster, dat in Jezus' tjjd 't Christendom zóó hoog, in onzen tijd zóó laag stond, dat velen hem toén, weinigen hem nü volgden. ImmersJezus stierf alléén en verliet Galilea omdat hjj er geen geloof vonder waren martelaren, er waren in dien tijd groote goede menschenzeker, maar zijn die er thans niet Zijn er geen grooto filan tropen, zijn er geen profeten, dichters van Gods genade, helden tot wie wjj hoog opzien in onze dagen 't Is on dank aan de grooten van ons geslacht en aan die van al de geslachten tus schen Jezus en 't onze, zóó te spreken. Maar ten slotte zjjn hoofdbezwaar tegen de theosofie, het wegcijferen van het raadsel der zonde, het verklaar baar maken van de smart en daar door prediken, dat men er rust bij moet hebben. Dat is Boeddhisme, dat zoekt als hoogste goed rust, vrede. Welnu 't is Godslastering te zeggen dat wjj vrede moeten hebben met draLkzucht en prostitutie, het Christendom pre dikt niet rust als hoogste maar geluk, en prikkelt ons tot strijden, tot bid den, tot werken totdat dit geluk ge vonden is. De spreekster beantwoordde telkens alle sprekers afzonderlijk, wat ver moeiend voor haar, vermoeiend voor het publiek was. Met een woord van dank aan allen sloot de heer de Jager de bjjeenkomst. EEN JUBILÉ. De Commissaris van politie, de heer A. NjjhofF, herdacht heden den dag waarop hjj voor 25 jaar in dienst trad hjj de politie. Dat deze dag niet onopgemerkt voorhjj zou gaan was te voorzien. De heer Njjhofï toch heeft zich in Amersfoort vele vrienden ver worven, die in hem niet alleen den conscientieusen politieambtenaar hul digen, maar hem bovenal om zjjn menschkundig en tactvol optreden hoogachten. En dat hjj ook huiten Amerstoort in aanzien staat, bewjjst zijn herhaalde benoeming tot voorzitter der verschil lende commissiën tot afneming van politie-examens. Ook bleek dat heden, op den dag van zjjn zilveren feest, toen Diet alleen uit zjjn engen ambts kring, maar van ver daarbuiten de hartelijkste gelukwenschen en blij ken van waardeering tot hem kwamen. Zoo kwam hedenmorgen de Commissaris van politie uit Harder wijk den jubilaris gelukwenschen en bood namens de examinatoren voor de politie-examens hem een fraai schilde rij aan. Het Amersf. politiebureau was in feestdos. De vlag was uitgestoken, de kamer van den commissaris met veel goeden smaak versierd door den bloe mist Kortbeek. Toen de heer Nijhoff met zjjn familie was binnengetreden, nam de heer Posthuma het woord en wenschte hem in weigekozen woorden geluk met dezen feestdag. Spr. roemde hem als ambienaar en als menschen overhandigde hem, mede namens den adjunct-inspecteur als blijk van waar deering een gouden lorgnet. Daarna voerde de hoofdagent P. J. de Jager, Damens de agenten het woord. Naar vollo waarheid kon hjj getuigen hoe allen den heer Nijhoff hoogachten, hetgeen zjj wenschten te doen blijken, door ook een aandenken aan dezen dag den jubilaris aan te bieden. Een paar fraaie crapeauds wa ren het geschenk der agenten. De heer -Njjhofï, getroffen door deze sympathie blijken, dankte in eenige harteljjke woorden allen die hadden meegewerkt den dag van heden voor hem tot een van de aan genaamste zijns levens te maken. Ook de nachtwakers die een fraai klokje hadden aangeboden werden door hem niet vergeten. Onder de velen die hierna den heer Njjhofï kwamen gelukwenschen noe men weden Burgemeester en de Wet houders, den gemeente-secretaris en vele vrienden en belangstellenden. Gaarne voegen ook wij hierbjj onze gelukwenschen, de hoop uitsprekende dat Amersfoortjnog lang dezen commis saris van politie zal mogen behouden. EEN BELANGRIJK VONNIS. De Haarlemsche Rechtbank heeft gister uitspraak gedaan in de zaak van den koetsier J. Hoogland, van Schoten, die drie weken geleden voor de rechtbank aldaar weigerde den eed af te leggen omdat, zooals hjj ver klaarde, hjj niet aan een God geloofde. Hoogland is ontslagen van alle rechtsvervolging. In het vonnis wordt overwogen, dat volgens den historischen achtergrond van dat artikel wel is aan te nemen, dat de wetgever in 1S38, in verband met hetgeen uit de toen vigeerende Grondwet voortvloeide, de bedoeling heeft gehad te bepalen, dat slechts zjj, die behoorden tot een kerkgenoot schap, dat het doen van een eed ver bood, zooals de Doopsgezinde Gemeente konden volstaan met de belofte, dat evenwel naar het oordeel der Rechtbank niet noodzakelijk is om voor de uitlegging van een artikel, dat meer dan 71 jaar oud is en ge schreven onder andere omstandighe den dan thans, den historischen weg te volgen veeleer wanneer dit mo gelijk is, het de taak van den rechter is, de wet uit te leggen in den zin, die de tijdsomstandigheden en nieu were opvattingen vergen en zonder de wet geweld aan te doen, die te ontwikkelen en haar evolutionaire kracht toe te kennen. Overwogen wordt, dat de omstan digheden zich zoo hebben gewjjzigd, dat een zeer talrijke groep van per sonen bestaat, die Diet tot eenig kerk genootschap behooren en dat de re dactie van art. 161 tweede lid zoo is, dat voor deze groep van personen, die niet op de wjjze van hun gods dienstige gezindte den eed kunnen doen, geen wettelijke verplichting bestaat tot het doen van den eed, hebbende onze wet destijds met hen geen rekening gehouden. Ook bestaat er nog een andere groep van personen, die, hoewel tot een kerkgenootschap behoorend,tegen het doen van den eed gemoedsbezwa ren hebben. Dit acht de Rechtbank niet in strjjd met het behooren tot een kerkgenootschap, daar er kerkge nootschappen zijn, die geenszins den eed voorschrijven of regelen en dus hun lidmaten in dit opzicht vrij laten.

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1910 | | pagina 2