is het 10 pCt. dividend van ons brood, DAGBLAD VOOR AMERSFOORT EN OMSTREKEN. HET YOORDEELIGST YOOR HET HUISHOUDEN No. 88. ZATERDAG 16 APRIL 1910. 7e JAARGANG FEUILLETON. Quinnion de Philosoof. Hoofdredacteur B>. G-. RIJKENS. Lijkverbranding. in geld uitgekeerd 10 a 25 per gezin. DE EEULANDEB ABONNEMENTSPRIJS Per jaar met geïllustreerd Zondagsblad f 4.—. Franco per post id. f6.60. Per 3 maanden id. tl.Franco per post id. fl.40. Aizonderlijke nummers f0.05. Bureau BREEDESTRAAT 18. Telefoon Interc. 62. PRIJS DER ADVERTENTIEN Van 1 tot 5 regols f0.40. Voor iedeien regel meo f0.08. Buiten het Kanton Amersfoort per regel fO.10. (Bij abonnement belangrijke korting.) Tot plaatsing van advertentiën en reclames van buiten het kanton Amersfoort in dit blad is „uitsluitend" gerechtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentiebureau D.Y.ALTA,Warmoesstraat 76-78 te Amsterdam. Bij dit nnuimer behoort een Bijvoegsel. PRO EN CONTRA. De lijkverbranding is zeer oud. Uit het Grieksche heldentijdvak komen berichten over de verbranding van het overschot van Hector en Achilles, toen evenwel nog niet op de tegen woordige manier, maar op de brand stapels, het eenige brandmateriaal, dat destijds bekend was. De verbrandingsoven is nog maar zeer jong. Friedrich Siemens constru eerde de eerste in 1874, waarin het mogelijk was een temperatuur te ontwikkelen van 1000 1200 graden Celsius. Wat dit beteekent kan men nagaan als men weet, dat water van 45 graden O. voor levende nienschen al te beet is en dat by droge warmte van 70 graden iemand bet zweet aan alle kanten uitbreekt. De eerste verbrandingsoven voor openbaar gebruik was die te Milaan in 1876. waarop volgde twee jaar la ter die te Gotha. Tegenwoordig be staan er in Italië, Duitschland, Frank rijk, Engeland, Zwitserland, Dene marken en Zweden, Noord-Amerika, Brazilië, Argentinië, Chili en Japan. Als voornaamste argument voor lijkverbranding noemen de voorstan ders de mogelijke gevaren van be graving. Als bewijs, dat men die heeft ingezien, herinneren zy er aan, dat het vroegere begraven in de kerken verboden is, naderhand het begraven om de kerken eveneens, zoodat nu de begraafplaatsen buiten de kom der gemeenten worden aangelegd- Die ge varen bestaan dan in de verspreiding van schadelyke bestanddeelen, gassen, VAN GUY BOOTHBY. 37) Goedenm ïrgen, Alphonse, zei ik, my afvragend wat hem op dit on gewone uur hierheen bracht. Wat kan ik voor je doen Heb je slechte berichten Dat hangt er van af hoe mijn heer het wil opvatteD, antwoordde de kleine Franschman ernstig. Misschien zal mijnheer vinden, dat ik overdrijf, als ik het hem vertel, maar ik oordeelde het beter, als ik hem er van op de hoogte bracht. Als mijn heer denkt, dat er geen reden is om ongerust te zijn, dan ben ik gelukkig en kan weer met een licht hart aan mijn werk gaan. Zoo niet, dan kan er mogelyk iets gedaan worden. Ik ben bang, dat ik je niet goed Legrijp, Alphonse, antwoordde ik, want ik had geen idéé wat het ventje met zyn woorden kon bedoelen. Is het noodig, dat je het mij vertelt opgeloste stoffen of bacteriën, door lucht en grondwater. Vooral door dit laatste, kan de schadelijke invloed zich zeer ver van de, begraafplaats doen gelden. De begraving, aldus con- cludeeren de voorstanders, kan on schadelijk zijn, de verbranding is al- tyd onschadelyk. Toch is er omtrent de lijkverbran ding nog allerminst eenstemmigheid onder de menschen. De openbare rechtspleging komt er mee in gevaar, zeggen sommigen. Latere lijkschou wing wordt onmogelijk gemaakt, wat vooral bjj vergiftiging een groot be zwaar kan wezen. De voorstanders hunnerzijds ant woorden daarop, dat zoodanige op graving hoogst zeldzaam is, en dat dan meestal nog niets gevonden wordt. Als tweede bezwaar wordt genoemd het belang van de wetenschap, de archaeologie (oudheidkunde) en de antropologie (kennis van den mensch) hebben juist aan de begraving der lijken een groot deel van hun onder zoekingsmateriaal te danken, dat bij lijkverbranding verloren zou zijn ge gaan (de Egyptische mummies, de catacomben uit den tyd van de eerste Christenen). Een derde bezwaar tegen verbran ding achten de tegenstanders de piëteit jegens de overledenen, die meebrengt, dat men het lijk ongedeerd laat, en het in den staat, waarin het bij den dood vanzelf is gekomen, aan de aar de toevertrouwt. Als vierde bezwaar noemt met het belang van den Godsdienst, omdat bij beaarding beter voor oogen wordt ge steld het geloof aan d9 opstanding der dooden en een leven hiernamaals. Volledigbeidshalve vermelden wy nog dat de voorstanders wyzen op de plechtigheid der omgeving en het te gengaan van ongezonde nieuwsgie righeid, omdat niemand bij de ver branding zelf wordt toegelaten. Beide partyen schetsen in schrille kleuren, de eene het verwordingsproces in de aarde, de andere het tooueel der ver branding. Er is in deze zaak nog een ander element, de wet. In die van 1869 komt over verbranding niets voor. Maar ook by de wijzigingen van 1885 en 1886 is daarover in de wet niets ver meld. Artikel I vermeldt uitdrukkelijk, dat elk overleden persoon en doodge boren kind in een gesloten kist op eene begraafplaats begraven wordt. Een deel der voorstan iers is even wel van meening, dat de wet niet gewyzigd behoeft te worden, omdat het recht van den vrijen Nederland- schen staatsburger meebrengt, dat hij doen mag wat niet verboden is. Men ziet, dat hier voor rechts- en wetge leerden discussie mogelijk is, daar de tegenstanders der verbranding wijzen op het gebiedend karakter van art. I der wet, dat naar hun oordeel een andere manier dan begraven uitsluit. Daartegenover stellen de voorstanders de geschiedenis van de wet. „In de ontwerpen der begrafeniswet van minister Heemskerk", zeggen zy, „lag de verbranding als geoorloofde behan deling van lijken opgesloten. Mr. Fock nam dit beginsel over, maar wyzigde bij de openbare beraadslaging in de Tweede Kamer, niettegenstaande de waarschuwing van den heer Van Kerkwyk, de tweede alinea van art. I, zooals zyn nu luidt. Door die wij ziging herkreeg het artikel de oor spronkelijke redactie, die echt°r, vol gens uitdrukkelijke verklaring van den ontwerper (minister Heemskerk) de lijkverbranding niet uitsloot." Een volkomen oplossing van dezen stryd zal ten slotte wel door den rechter moeten worden gegeven. Zoodra het crematorium op Wester, veld in gebruik genomen is, zal we( beschuit en koek, daar zij worden vervaardigd van prima en zuivere grondstoffen. Ons brood is niet kleverig maar flink doorbakken door onze speciale ovens, waardoor het veel lichter verteerbaar en voedzamer is. Reeds in Januari 1910 is over 1909 Flinke dépóthouders gevraagd ook voor nabijgelegen plaatsen. Vraag een dividendboekje met vermelding dezer courant, aan de Afdeeling Broodfabriek van Meursing's Machinale Fabrieken van Gebak, Amersfoort. Betreft het my zelf? Mogelyk, antwoordde bij, maar bet betreft mijnheer, mijn mees ter, méér. Hier kwam hy een paar passen naar mij toe en liet zijn stem tot een ge fluister dalen Ik ben bang voor hem, hy ziet er zoo droevig uit, zoo triste! Giste renavond kwam hij om twaalf uur thuis, en bracht een vreemdeling met zich mee. Zij zaten te praten te praten te pr ten, bijna een uur lang toen ging de vreemdeling weg, en mijnbeer, mijn meester, bleef be neden den salon op en neer wande len, op en neer, op en neer, zucht te daarbij, als°f ZÜD har'; zou breken. Vandaag is hij niet welmisschien heeft mijnheer dat opgemerkt? Ik verzekerde hem, dat ik het had opgemerkt, en bracht hem op zijn ge mak, door hem aan te raden de zaak aan mij over te laten ik zou dan al les doen wat in mijn macht was om de zaak in orde te brengen. Nog eens maakte hij zijn veront schuldiging, dat hij de vrijheid geno men had, mij op te zoeken. Toen hij weg was, begon ik weer aan mijn werk, en behalve dat het feit mij getroffen had, dat ook Al phonse de verandering bij zijn mees ter had opgemerkt, dacht ik er voor het oogenblik niet meer aan. Om kwart over éen had ik mjjn werk af, en juist dacht ik er over na, wat ik zou uitvoeren, totdat de lunch klaar was, toen het rollen van wielen bniten mij in mijn gedachten stoorde, en er aan de voordeur werd gebeld. Twee of drie minuten later kwam Alphonse weer binnen met een eigen aardig verbaasde uitdrukking op het gelaat. Ik was niet minder verwonderd dan hy, toen bjj het buitengewone feit aankondigde, dat er een jonge dame was aangokomen met eenige koffers, en dat zy beweerde de nicht van mijnheer Quinnion te zyu. HOOFDSTUK VII. Als de deftige Alphonse plotseling bokkesprongen door de eetkamer had gemaakt en bijv. op zyn hoofd op een omgekeerde soepterrine was gaan staan, dan zou hij my niet meer in ver bazing hebben kunnen brengen, dan hij nu deed, nu hij de komst van eene jonge dame aankondigde, die beweerde de nicht van Justus QuiDnion te zyn. Of Justus mjj dat zelf verteld had, of dat ik het gedroomd had, kan ik niet zeggen, maar ik had altyd het idéé met mij rondgedragen, dat liy zonder kind of kraai op de wereld was, ja, zelfs heelemaal geen naaste bloedverwanten had. Ik was er van overtuigd, dat hij niets vooruit ge weten had van de komst der jonge dame, anders zou hy zeker iets over dat onderwerp gezegd hebben. Ik keek naar Alphonse, en Alphonse keek naar my. Onder ons gezegd, wij zaten in een moeilijk parket. De jonge dame was al in huis, en uit het feit, dat zij eenige koffers had mee bracht, bleek duidelijk, dat zy van plan was, een flinke poos te blijven. Daarom was de eerste vraag, die door ons in aanmerking genomen moest werden, zou Quinnion er mee inge nomen zijn, als hij het nieuws hoor de Dat hy een erkend vrouwenha ter was, wist ik heel goed. Wat mij zelf betreft, ben ik bereid toe te stemmen, dat ik heelemaal niet ver heugd was over het vooruitzicht. Tot nu toe hadden wij een van de gere- ge dste en tegelijkertijd vriendschap- pelijkste huishoudingen in de hoofd stad van Engeland gevormd. (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1910 | | pagina 1