Katholiek Nieuws- en Advertentieblad
No. 47.
Zaterdag 21 Februari 1891.
Vierde Jaargang.
DE EEMBODE
voor Amersfoort, Apeldoorn, Baarn, Barneveld, Blaricum, Bussum, Driebergen, Eemnes, Harderwijk, Hilversum, Hoogland,
Laren, Leusden, Naarden, Nijkerk, Soest, Stoutenburg, Veenendaal en Zeist.
Verschijnt eiken ZATERDAG.
Franco per jast
Afzonderlijke nummers
%BnreauKrommestraat, F 241, Amersfoort.
Uitgave van de Vereeniging De Eembode.
Prija der AdvertontiJn:
Van 1 lot 6 regels
Voor iedcren regel meer
De Legerwet
getoetst aan de rechtvaardigheid.
Dikwijls heefl men in den laatsten
tijd beweerd, dat de ontworpen leger
wet niet in strjjd is met eenig dogma,
met den godsdienst niets te maken heeft.
Aan algemeene machtspreuken mangelt
het in onzen tijd van oppervlakkigheid
niet Van dergelijke apodictische uitspra
ken geldt, dat ze alles zeggen en niets.
Immers zal een wet waarlijk wet zijn,
dan heeft zij te voldoen aan zekere
eischen, zonder welke zij geen bindende
kracht bezit; zij heeft zich te voegen
naar de vaststaande christelijke begin
selen van waarheid, recht en zedelijk
heid. Is zij daarmede in strijd, zij kan
wel dwang, maar geen zedelijke verplich
ting opleggen. Op den bodem der vra
gen ligt altijd de theologische quaeslie.
Daaruit volgt de onhoudbaarheid der
bewering, dat de in te dienen legerwet
niets met den godsdienst heefl uit te
staan.
De eerste eisch, welke het Christen
dom den wetgever stelt, is, dat zijne
wetgeving niet indruischt tegen het
beginsel der rechtvaardigheid. Komt zij
hiermede in strijd, dan kan eene wet
geving nimmer wetskracht bezitten, geene
zedelijke verplichting opleggen. Derhalve
moet ook betreffende de ontworpen
legerwet de vraag worden gesteld: is
zij met het christelijk beginsel van recht
vaardigheid, in strijd of niet? Is zij daar
mede in strijd, dan verloochent de haar
indienende christelijke Regeering haar
eigen beginsel.
't Is duidelijk, dal men deze vraag
niet moet stellen in abstracto. Want
absoluut, zonder eenige uitzondering
mag men persoonlijken, ja zelfs alge-
meenen dienstplicht niet veroordeelen.
Immers er kunnen zich tijden voordoen,
dat algemeene wapening plicht wordt,
door de christelijke beginselen gesteld,
wanneer n.l. het algemeen welzijn van
den staat zulks vordert: het beteuge
len der revolutie, het beschermen van
het recht en de vrijheid der burgers,
het verdedigen van het vaderland; in
een woord wanneer hoogere belangen
in het spel zijn.
De vraag moet met betrekking lot
de ontworpen legerwet, waardoor per
soonlijke dienstplicht zal worden inge
voerd, in concreto, gesteld worden, de
vraag gedaan, of in de tegenwoordige
der militaire lasten voor het vaderland
noodzakelijk zijn. Is de noodzakelijkheid
niet aanwezig, dan komt de Regeering
in strijd met het beginsel der recht-
vaardigheid, door noodeloos de toch
reeds drukkende lasten des volks te
verzwaren. Want het onmiddellijk gevolg
dezer legerwet, het behoeft geen betoog,
zal zjjn, dat, om de hoogere militaire
uitgaven te dekken, in gelijke male ook
het volk zal belast worden met hoogere
opbrengsten. Welnu, wanneer eene re
geering hoogere uitgaven doet dan
noodig zijn en het volk dwingt-in deze
hoogere uitgaven te voorzien, pleegt zij
onrechtvaardigheid tegen het volk, zoo
lang het zevende gebod nog zin en
beteekenis heeft.
Aan dit beginsel behoort het christe
lijk Ministerie de legerwet te toetsen,
zij behoort zich wel te overtuigen of
persoonlijke dienstplicht in de tegen
woordige tijdsomstandigheden noodza
kelijk is en nauwlettend acht te geven
op hetgeen voor en tegen wordt aan
gevoerd. Of daaraan door de Regeering
ten volle werd voldaan of de noodige
aandaent werd geschonken vooral ten
opzichte der ingebrachte bezwaren, wij
betwijfelen het zeer. Want als men,
zich plaatsend builen partijen en per
sonen, heeft nagegaan wat voor en tegen
is gesproken en geschreven, dan is,
dunkt ons, de noodzakelijkheid alles
behalve aangetoond en bewezen, dan
blijkt, naai onze bescheiden meening,
dat invoering van persoonlijken dienst
plicht inderdaad noodeloos is en der
halve niet te rechtvaardigen.
Hooren wij, oin te kunnen oordcelen,
de voor- en tegenstanders, de argumen
ten, welke pleiten voor de ontworpen
legerwet, en de weerleggingen en be
zwaren, welke daartegen worden gemaakt.
Van mililairistische zijde wijst men op
de onbetrouwbaarheid onzer waterlinie
in geval van oorlog, op de onvoldoende
getalsterkte des legers, op het grootc
voordeel van een krachtig veldleger om
de wijze van het krijgvoeren in onzen tijd,
op het voorbec ld der groote mogendheden,
die het militairismc hebben ingevoerd,
op de hnndhaving onzer neutraliteit aan
de grenzen, op de verplichting om onze
positie te doen eerbiedigen, op de ver
heffing van den militairen stand, de ver
betering van het kazerne-leven. Ziedaar
de voornaamste argumenten door de
mililuiristen aangevoerd. Hoe weinig
bewijskracht al deze argumenten be
zitten, blijkt ons duidelijk uit hetgeen de
anti-militairisten hiertegen inbrengen.
Nederland, zoo zeggen zij, heeft mil-
liocncn geofferd op gezag van de hoog
ste militaire autoriteiten lol het verde
digingswerk onzer waterlinie en thans,
ettelijke jaren later, komen andere mili
taire autoriteiten ons verzekeren, dat
het vertrouwen van Neerland's volk in
de waterlinie gesteld, ijdel is, en met
Pilalus vragen zij zich af: „wat is
waarheid?" Wanneer de hooggeroemde
en zoo kostbare waterlinie geen betrouw
baar bolwerk meer is tegenover groote
mogendheden, op welke wijze zal dan
onze onafhankelijkheid nog kunnen wor
den verdedigd Door een krachtig veld
leger? Maar wat beteekent ons leger,
al zoude ook algemeene dienstplicht
worden ingevoerd tegenover de ontzet
tende strijdkrachten onzer machtige
naburen De vragen zijn klemmend
Moeten dan drukkender belastingpen
ningen door Neerlands burgerij worden
opgebracht lot een wanhopig onbegon
nen werk? De gevolgtrekking is voor
ieder duidelijk: wanneer de waterlinie
niet ineer het bolwerk is van onze
onafhankelijkheid, dan valt ons vaderland
niet meer te verdedigen tegen onze
machtige naburen, dan wordt de invoe
ring van persoonlijken dienstplicht ten
opzichte van den uitwendigen vijand
doelloos en derhalve niet gerechtvaardigd.
Ongerechtvaardigd is 't derhalve het
voorbeeld der mililairistische Staten te
volgen,, die daartoe gedrongen worden
om politieke redenen ongerechtvaar
digd ter handhaving onzer neutraliteit
op onze grenzen, welke toch niet anders
kan plaats hebben dan bij wijze van
protest, wat even goed geschieden kan
door ons bestaande leger. En wat nu
betreft de handhaving onzer eervolle
positie in de rij der Europecsche Staten,
daarop luidt hel antwoord: wij leven
niet meer in de tijden van Oldobarne-
velddit roemruchtig tijdvak, toen voor
eenen kleinen Staat mogelijk, is in onze
tijden eene onmogelijkheid en zo moge
lijk te stellen is eene loutere dwaasheid.
Ons dierbaar vaderland doelt in onzen
tijd in het lot der kleine mogendheden,
die bij de genade der groote mogendhe
den leven. Onze onafhankelijkheid is door
de groote mogendheden gewaarborgd
en verzekerd; onze positie inoet zijn
streng neutraal te blijven, alle ernstige
verwikkelingen met de groote mogend
heden zooveel mogelijk te vermijden,
mot hen op vricndschappelijkcn voet te
levenonze positie als onafhankelijk
volk moet zijn eenigen waarborg zoeken
in zijn eigene taal en volksaard, in de
welwillendheid of onderlingcn naijver der
groote mogendheden. Houden deze op,
wat zou België b. v. met algem. dienst
plicht tegen Frankrijk, wat Nederland
met algem. dienstplicht tegen Duitsch-
land vermogen?
Wal eindelijk de verheffing van den
militairen stand aangaat en do verbe
tering van het kazerne-leven, luidt het
wederwoord, dat de militaire stand
alleen in achting en aanzien waarlijk
rijzen zal, wanneer hij de voorgeschre
ven reglementen onderhoudt, wanneer
daar de godslasteringen zwijgen, de
zedelooze gesprekken niet meer worden
gehoord, dronkenschap en ontucht op
houden, wanneer in een woord een
eerbaar leven zal worden geleid. Want
een militair kan dan alleen eerbied en
respect afdwingen, als zijn leven zulks
verdient.
En de verbetering van het kazerne
leven Zal dat worden aangebracht
door de soldaten uit den meer gegoeden
stand? Is het dun hier de omgekeerde
wereld? Moeten dan in de kazerne de
verbeteringen als een zonderlinge uit
zondering uitgaan van beneden, van
miliciens die ondergeschikt zijn en niets
te zeggen hebben Wie kan dit in ernst
aannemen? Neen de verbetering kanen
moet uitgaan van de hoofdenzij heb
ben de macht en de verplichting tevens
om te waken, en toe te zien dat do
reglementen worden onderhouden, waar
bij godslasteringen en zedeloosheden zijn
verbodenzij behooren zelf daarin voor
te gaan en een goed voorbeeld te geven.
Uit dezen strijd voor en tegen blijkt
onzes inziens duidelijk, dat de vermeer
dering der kosten en lasten der defensie
niet te rechtvaardigen is, omdat het
doel daardoor niet kan worden bereikt
onze onafhankelijkheid met gegronde
hoop te kunnen verdedigen tegen een
der machtige naburen, van welke zijden
alleen ons eenig gevaar dreigen kan.
Vandaar betreuren wij hel zeer, dat
de christelijke Regeering. in strijd met
haar beginsel, een legerwet heeft ont
worpen, welke, doel-en noodeloos, der
halve de lasten des volks verzwaart en
alzoo in strijd handelt met haar begin
sel van rechtvaardigheid.
Zelfs al wil men zoover gaan, dat
men de noodzakelijkheid als een niet
uitgemaakte zaak beschouwt, dan nog
mag men de vraag stellenis de Re
geering in een dusdanig geval gerech
tigd eene dusdanig verzwarende wet in te
voeren Wij durven dairop antwoorden:
neenMen beroept zich wellicht op het
beginselvrijheid in twijfelin dubiis
libertas. Dit beginsel is waar op theore
tisch gebied, in den strijd om de waarheid.
Tusschen theorie en praclijk bestaat ech-
FEUILLETON.
De reddende engel
De beer trachtte de trouwe oude te sussen.
Hij rertelde, boe hjj het kind halfdood bg de
dear der kerk gevonden had, en bet had t'buis
gebracht, omdat hjj anders vreesde, dat bet in
het huis van bewaring sou terecht ko-
t rust" had de heer
„Het xou wel goed lijn, als zg wat te eten kreeg,"
meende Dora, „i\j heeft zeker meer honger dan
slaap... Hoe heet je?"
„Kom hier aan de tafel zitten en tracht een
stukje van deze koek te eten."
„Ik heb geen honger," snikte het kind.
„Geen honger Hoe lang is bet geleden, sedert
je wat gegeten hebt?"
„Sedert van morgen vroeg."
„Lieve Hemel I kom I dadelijk wat etenen
spaar de groente en bet vleesch maar niet.
„Ik zal niet kunnen eten, de keel is mij als
dichtgesnoerd."
„Beproef maar sens," noodigde de heer.
Treesje beproefde bet, maar het gelukte niet,
en zj) legde de vork weer neder.
„Haar kind I je moet eten, en veel etea ook,"
«ids Dora; „anders kom je niet weer bij."
„Ik kan nietleed en angst hebben allen
honger verdreven."
„Ben je don zoo ongelukkig?" vroeg de beer
vol deelneming.
„Ach ja, ik ben eene arme wees en heb nie
mand cp aarde."
„Zijn je ouders dan gestorven?"
„Zes maanden geleden heeft de cholera hen
En zjj vertelde uu, hoe zjj bij de familie
Wespcrs gekomen was, en hoe hij aan haar
gehandeld had.
„Dal is een schande," riep Dora; „je moogt
naar dien booswicht niet meer terugkee-
„Maar do vrouw van dien boozen man is
ziekelijk, ik kan haar in huis nog wal helpen,
en de zoon is ook zoo bljj, dat ik hem het le
zen leer. Als ik niet weder kwam, dan zou bij
spoedig alles vergelen en ten slotte een straat
slijper worden, ovenals zjjn vader."
,1e bent een braaf meisje," zeide de heer;
„volg de ingeving des harten en help de arme
vrouw. Do man zal ja niet meer mishandelen,
want jo zult hem dagelijks den verlangden hal-
ven gulden t'huis brengen."
„O Mjjnheer 1"
„Maar je zult dien niet als aalmoes van mj]
aannemen; je zult dat geld verdienen, als je
degelijks hier komt, om Dora bjj haren arbeid
te helpen. Neem je dat aan?"
Spreken kon de kleine meid niet, met tranen
van vreugde in hare oogen ging zjj naar haren
Dora droogde hare tranen en zeide: „Dat is
goed, Mjjnheer I al ben ik nog niet te oud voor
hel werk, dan weet ik nog altijd wei wat voor
„Ga nu naar huis injjn kind, omdat je het
zelf wenschtmaar bjj de geringste uiishandeliug
kom je bjj mij, opdat ik den man eens te woord
kan slaan. Hier ia een halve gulden, haal er
morgen weer een. Dora zal voor je ontbjjl zorgen."
„Ik zal voor u bidden Mijnheer! en God
zal het gebed eener wees verhoeren.''
„Ja kind, bid voor mjj," zuchtte de heer, „en
moge God voor den kleinen dienst, dien ik je
bewjjs, mij eenigermale hel groote ongcljjk ver
geven, dal ik anderen beb aangedaan."
Een aanval van hoest volgde op deze woor
den. Dora knorde, dat hg zich weder opwond,
hoewel hg wist, hoe schadelgk elke opwinding
op hem werkte.
„Wees gerust, Dora, mgn ziekte zal spoedig
Dora begreep den zin dezer woorden niet en
ging aan haar werk. Treesje snelde naar de
woning van Wespera en trad opgeruimd
„Kgk.o
daar is een halve gulden. Ik zal
die vlak bg de groote markt woont."
„Zoo, krgg je alle dagen zooveel?"
„Allo dagen."
Treesje wensebte allen goeden nacht en klom
de ladder op naar baar dakkamertje. Ook moeder
en dochter zochten bon slrooleger, terwgl Wespera
narr de naastbggelegen kroeg ging om zich te
icrluigen, of bet geldstuk niet valsch was.
Vroeg reeds was Treesje weer op do been
zg had weinig geslapen, terwgl de gedachte,
dat zg iets verdienen kon, haar voortdurend
bezig hield. Reeds om ze9 uur maakte zg zich
gereed, het armoedige huisraad in orde te zet
ten en de overblgfsels van de inrichting, na-
melgk de stukken welke Weapers niet geheel
stuk geslagen had, van stof en vuiligheid te
reinigen.
Tot bare verwondering zat Jozef al geheel
gekleed bg de koude kachel. Hg vatte baar
bg de hand en zeide. „Krggt gg nu alle dagen
een balven gulden Treesje? en wat moet gg
daarvoor doen
Bg dien rgken heer aan de markt moet ik
alle dagen komen en de huishoudster in hare
dagelgksche bezigheden bgstaan. Zg is ook een
heel hartelgk oud menscb, bij wie ik het wel
goed zal hebben?"
hoe laat ga je er heen?"
veel meer ondei dan ik, wg zullen
maar geduld hebben on bidden dat hg zgn
loven mag beteren. Wat het broodje aangaat,
ik heb er geen trek in, eet jg het maar
ook; dan sullen wg het
er bewaren."
n de beide kinderen het
„Ik I
den."
als je heengaat, dan zal ik je
weg anders alleen wel vin-
Het is niet om je den weg te wgzen. Maar
kom aan, eet nu eerst het broodje op, dat va
der voor je gekocht heelt. 'I Is toch een schande
boe hg je behandeld heeft."
„Wel Jozef, jg en je moeder Igdtn er
„Ik heb geen hl
laar liever voor
Weapers sliep n
leldadigi
„Hier i
„Nu, heb maar goeden moed," zeide de jon
gen, toen bg van baar scheiden ging; maar ik
wil ook werken, ik wil een fatsoenlgk handwerk
aanleeren, wal vader er ook van zeggen moge."
En bg begaf zich dadelgk naar verschillende
bazen om werk te zoeken. Den eersten dag
zonder goed gevolg, maar den volgenden nam
oen schilder hem in de leer. Hg moest voor
eerst kleuren wrgven en boodschappen doen
en kreeg een kwartje per dag.
Toen hg met die tgding thuis kwam, vond
hg legen alle verwachting dal zgn vader er
niets tegen had: het noemen van het kwartje
klonk hem al te schoon in de ooren.
Jozefs werkgever was met zgn gver tevreden,
en stalde hem ook in de gelegenheid om des
(WorM tendgd).