Katholiek Nieuws- en Advertentieblad
No. 49.
Zaterdag 7 Maart 1896.
Negende Jaargang.
DE EEMBODE
voor Amersfoort, Baarn, Apeldoorn, Barneveld, Blaricum, Bussum, Driebergen, Eemnes, Harderwijk, Hilversum, Hoogland,
Laren, Leusden, Naarden, Nijkerk, Soest, Stoutenburg, Yeenendaal en Zeist
Verschijnt eiken ZATERDAG.
sntaprije per drie aundim
Franco per post
Afzonderlijke
f 0,40.
f 0,05.
BureauKrommestraat, F
Uitgave van de Vereeniging De Eembode.
Priji der AdTortontltni
Van 1 tot 6 regelsf 0.30
Voor iederen regel meer0.05
uiterlijk Vrjjdt|.\Tond
ZIJ, die zich vóór
1 April a.«. abonnee-
ren op ,De Eembode",
ontvangen de tot dien tijd
verschijnende nummers gratis.
Bij dit nummer behoort
een bijvoegsel.
De Boerenstand voorheen en thans.
Daar de landbouw, gelijk wij in ons
vorig artikel aantoonden, weinig of
geen voordeel meer opleverde ten ge
volge der doodende concurrentie uit
den vreemde, iegde men zich, als hel
eenige middel om zich staande te hou
den, zooveel mogelijk op de veeteelt
toe. Dientengevolge vermeerderde overal
in den Lande de veestapel en dit
baarde een zekeren overvloed, welke,
wanneer er geen buitengewone aftrek
bestond, de markten overvoerde, de
prijzen drukte en alzoo ook deze tak van
's boeren bestaan soms weinig vruchten
meer afwierp. Hierbij kwam, dat tege
lijkertijd de geldelijke opbrengst van bo
ter en kaas aanzienlijk verminderde, en
wat dit laatste beteekent, kan ons b. v.
de gansche provincie Friesland ge
tuigen, die, vroeger daarin een over
vloedig bestaan vindend, thans geno
teerd staat als „noodlijdend".
Zoolang evenwel de grenzen van het
buitenland voor onze overvloedige vee
teelt open bleven, maakten de boeren
bjj 't klimmen der markten soms be
trekkelijk nog goede prijzendit hing
af van den grilligen uitvoer, zoodat sedert
dien tijd geen vaste prijsstandaard meer
kan worden geconstateerd 't was vloed
en ebbe, klimmen en dalen. In perio
den echter, dat de uitvoer naar buiten
verminderde, werd het vee soms van
de hand gedaan legen abnormale, zeer
geringe prijzen. Erger werd het toen
in de laatste jaren het buitenland, on
der allerlei voorwendsels somtijds, van
tijd tot lijd zijn grenzen voor ons Rijk
ging sluiten. De toevoer naar de mailt-
ten werd als met den dag grooter, maar
daar de uitvoer was gestremd, moesten
de boeren, doorgaans reeds uit geld
gebrek lot verkoop gedwongen, het vee
tegen ongekend lage prijzen afzetten.
In deze algemeene daling deelde ook
de opbrengst voor het vetmesten van
runderen en varkens. Uil nood gedron
gen hadden vele boeren in de latere
jaren zich met kracht daarop toegelegd
en velen vermochten, aan deze reddings
plank zich vastklampend, het hoofd nog bo
ven waterhouden, de daaruitvarieerend
genoten winsten beletten voor velen nog
het verzinken en vergaan. Maar ook deze
reddingsplank in uitersten nood werd
stuk gesiagen. Met geheele scheepsla
dingen wordt sinds eenige jaren het
vette rundvee zoowel hier als elders uit
andere werelddeel, n in Europa inge
voerd machteloos tegenover eun dus
danige concurrentie geplaatst zag de
boer zich onder dit opzicht van de tot
hiertoe genoten winsten grootendeels
beroofd tegenover de veel lagere prij
zen van den vreemde moest hij zich te
vredenstellen met de minimum-winst,
echter niet toereikend voor zijn benar
der wordende positie. Wat de varkens-
ineslerij betreft, daarmede is het al even
treurig gesteld. Ieder weet, dat volbevrach-
te scheepsladingen in onze havens werden
gelost van uitlandsch, meestal Ameri-
kaansch, spek, dat vooral in de grootere
steden tegen geringe prijzen wordt om
gezet, met het gevolg, dat de waarde
van het inlandsche spek ontzettend daal
de de varkenslagers, die wel het var-
kensvleesch konden quileeren, hieven
met het spek in kelders en magazijnen
zitten en waren later genoodzaakt voor
bespottelijke prijzen zich daarvan te
onldoen. Zoo werd ook dit artikel ge
drukt en daalde tot de lage prijzen on
zer dagen. De terugslag deed zich voor
al in den laatsten tijd geducht voelen
op de varkensfokkerijsoms werden
biggen en jonge varkens voor bijna nie
mendal op de markten van de hand ge
daan, zoodat ook onder dit opzicht -oor
den boer weinig of geen voordeel n
was te behalen.
De ontzettende achteruitgang langs
de gansche linie van het boerenbedrijf
had plaats onder de verzwarendste om
standigheden. In het vorig artikel heb
ben wij reeds ter loops gewezen op de
enorme rijzing van den grond en de huur-
'de der boerderijen in de vroegere
jaren van voorspoed. Hier opent zich
voor onze blikken een allertreurigste
geschiedenis. De huurboeren zagen in
dien tijd, telkens als de huurtermijn
was verstreken, door do eigenaars de
pacht in harmonie met de hoogere pro
ductie verhoogen. De magere jaren kwa
men, de opbrengst bleef niet meer in
overeenstemming met de huur, met het
gevolg dat de huurder jaarlyks uit
eigen zak moest bijleggen. Dit ging in
de eerste jaren der dalende crisis goed,
daar meestal de pachtboer in de gun
stige jaren door vlijt en spaarzaamheid
had overgehouden. Een kind kan zien,
dat dit op den duur echter niet gaat.
Redelijk, ja noodzakelijk werden de
eischen der boeren tot vermindering
der huur, doch zeer dikwijls ondervon
den zij de droevige waarheid in 'l
spreekwoord vervat: een kind kan 't
opleggen, maar geen paard haalt 't
afde landsheeren, dikwijls uit on
kunde, dikwijls uit een zekere rancune
over de ingevoerde weelde, bleven door
gaans de huren handhaven of vermin
derden die zeer weinig. De boer, dik
wijls aan de plaats gehecht, omdat zijn
familie van ouder tot ouder daarop had
gewoond of omdat hij de plaats zooveel ver
beterd had, of wel omdat hij zoo gauw
niet wist voor vrouw en kinderen een
ander goed onderkomen te vinden, on-
derteekende voor 6 of 12 jaren het on
evenredig huurcontract in de zoete hoop
't zal wel weer beter worden. Maar van
beter werd het al slechter, ieder jaar
brokkelde hij van zijn soms aanzienlijk
kapitaal meer en meer in, totdat hy
eindelijk, gekomen tot den laatsten eigen
penning, machteloos stond om de volle
pacht te voldoen. Op deze wyze, gelijk
ons bekend is, hebben vele huurboeren
duizenden en duizenden geofferd. Vele
heeren eigenaars, 't zij te hunner eer
gezegd, billijkten de onmacht en namen
genoegen met hetgeen men hun jaar
lijks brachtanderen daarentegen, na
hen geheel te hebben geexploiteerd,
lieten hen vertrekken. Anderen huurden
de plaats,' boerden eenige jaren en on
dergingen hetzelfde lot. Zoo zijn de
huurboeren legio, die op deze wijze
tot totale armoede zijn vervallen.
Nog treuriger werd over het alge
een genomen het lot der eigen boe-
n. Dikwijls werd door de ouders de
eigen hofstede onverdeeld of verdeeld
aan een of meer hunner kinderen vóór
of bij overlijden toegewezen onder ver
plichting tegen taxatie den overigen hun
wettelijk erfdeel in contanten uil te
keeren; deze laatsten moesten dus zelf
onderkomen zoeken. Velen dezer
kochten zich eigen boerderijen tegen de
enorm hoog gestegen prijzen, zich vlei
ende daarop een behoorlijk bestaan te
vinden, daar zjj, door te huwelijken
met even bemiddelde boerendochters, in
staat gesteld werden een groot gedeelte
op de koopsom uit de saamgebrachte
middelen te kunnen aflossen. De eersten
zoowel als de tweeden gingen een be
klagenswaardige toekomst te geinoet.
Beiden moesten hun plaatsen bezwaren
met aanzienlijke hypotheken en jaarlijks
een som aan rente betalen, welke dik
wijls gelijk stond met een billijke huur
waarde, soms deze overtrof. De jaren
van toenemende vermindering van pro
ductie volgden, met het noodlottig ge
volg, dat de voordeelige voorschotten
inkrompen, de schuldenlast verzwaarde
en van de andere zijde de waarde der
gronden daalde tot de helft of twee derden
der som, welke men bij aanvaarding of
koop daarvoor had besteed. Ten gevolge
dezer daling openbaarde zich hier en daar
zelfs hef verschijnsel, dat de gestorte
hypotheek de eigendomswaarde over
schreed. De boeren, zeer talrijk van dit
gehalte, werden meer en meer in de
engte gedrevengeld kon men niet
meei krijgen, de rente moest worden
betaald, er moest dus geld gemaakt,
ten nadecle van het bedrijf uitgezuinigd,
het beste paard, de beste koe van stal
gezet worden, zoodat zy in hun wan
hopig worstelen den strop verengden
't oogenblik van executie bespoedig
den. Vele boerderijen zjjn in alle deelen
des lands reeds voor schuld verkocht,
vele zullen spoedig volgen. Is het niet
ten hemel schreiend, dat onder hard
zwoegen en werken, te midden der
bitterste zorgen, door de schuld der
Regeering kapitalen verloren gingen
soms aanzienlijk genoeg, om uit de
renten daarvan met een huisgezin be
hoorlijk te kunnen leven I
In het volgend artikel willen wy de
nadeelige gevolgen nagaan, die uit de
verarming van den boerenstand voor
de maatschappelijke samenleving voor
vloeiden.
BUITENLAND.
De Haliaansche troepen in Erythrea
hebben onder generaal Baratieri, die nog
steeds in afwachting van de komst zyns
opvolgers, generaal Baldighera, leger
commandant was, zulk een geduchte
nederlaag geleden, dat men in gansch
Italië daarvan ontroerd is. Het bericht
van Baratieri luidt
„Na het wijken der co'.onne-Alber-
tone en verscheidene onzer bataljons,
overstroomde de vijandelijke legermacht
de stellingen der Italianen, waarbjj de
officieren ti bout portant werden dood
geschoten en een verwoed gevecht van
man legen man ontstond, dat door sene
algemeene déroute werd gevolgd. Nog
allyd ben ik zonder bericht van de bri
gade-Da Bormida en van de generaals
Arimondi en Albertone. Het is nog on
mogelijk zich rekenschap te geven van
den ernst der nederlaag!"
Hetgeen in dit bericht nog verzwegen
wordt, komt een i?«ufcr-telegram uit
Rome meedeelen. Daarin wordt gezegd
dat de Abyssiniërs, gebruik makend van
de in de Italiaansch» gelederen heer-
schende paniek, geheele bataljons met
de lans hebben neergestoken, en dat de
FEUILLETON.
G i s I e n a.
IN DE SLOTKAPEL.
1) De hertogin Qislena in hear kapel wee
(Temeer in gedichten verzonken. Zjj overwoog
bjj zichxelve hoe tjj, einde xjj op de wereld
wu, niele den geluk had gekend. Zoo als zjj
tot den melaatsche in het wond bad gezegd, be-
zal zij rjjkdom en macht, en geen schoonheid
ie een de bare gelijk. De onde hertog Oerhart
van Roossillon, bier grootvader en voogd,
heeft geen andere bezigheden, els el here loi-
mea Ie bevredigen. Hjj regeert over het Her
togdom, meer een lach op bare lippen is hem
liever den olie onderworpenheid der onderdanen.
Reeds op jengdigen leefljjd beeft bjj haai
prins Ferdinand van Arragon verloofd, en bin
nen korten tjjd zullen op de gouden haren der
infante Gislena de robijnen eens koningBkrone
vonkelen. Want de ouden van den prins zgn
Waarom ia dan het hart van dit gelukkige
schepsel zoo smartelijk aangedaan
Omdat zjj voor de eerste maal in bur lei
het ongeluk, de armoede, de verlatenheid,
al hun bitterheid van nabjj heeft aanschoui
Angstig vraagt zjj zich af, hoe bet komt, dat
God, de eeuwige Rechtvaardigheid, den
Haar gedachten voeren haar weder tot bet
levende geraamte terug, dat zjj onder het
schaduwrijke groen in het woud heeft gezien,
tot den man, zoo uitgeput, zoo vervallen, dat
op zjjn loodkleurig aangezicht de ouderdom
niet meer te herkennen is, en dien zjj toch voor
jengdig hield.
Ach, waarom is bet niet een grijsaard, die
toch hel graf nabjj is! De dood zon dan voor
hem minder verschrikkelijk zjjn dan het uit
zicht op lange, troostelooze jaren, gelijk aan da
zes vervlogene jaren, ver van ieder levend
wezen, van iederen liefdevollen blik, van ieder
medelijdend hart.
Zou hel waar zgn, dat zjj den armen me-
lutsche de laatste vreugde vergall, omdat hjj
haar geluk heelt gezieo 1 Zou zjj bjj het lgden
van dien arme, wiens bestaan een aaneen
schakeling van smarten is, een nieuw lgden
gevoegd hebben?
De ziel van Gisleua ondervond bjj deze ge
dachten bjjna een gewetenswroegingzjj deed
zich bet verwjjt, dat zjj, de bovenmate geluk
kige. de rust en de eenzaamheid van den me
laatsche heeft verstoord.
Hertog Gerbart, die onbemerkt de kapel wu
binnengetreden, beschouwde een oogenblik het
schoone gelaat der dochter van zijnen zoon,
en zjjn voorboold rimpelde zich.
.Vanwaar komt het," vroeg hjj zich af, „dal
een schaduw op baar bekoorlijke trekken ligt,
dat een vochtige wolk hare heldere oogen ver
duistert, waar ik tndirs slechts blijde, innige
vreugd* ontwaar. Zou prins Ferdinand haar
een oogenblik mishaagd hebben? Zou een
barer liovelingsvogels ontsnapt zjjn?
Daar hel geruisch der zich openende deur
en de schreden van den hertog de jonge vorslin
niet uit hare diepe overpeinzingen wekten,
moest de grijsaard haar aanspreken.Kind,
„Wie waagde het, u leed te doen, waardoor
nwe wangen verbleekten en de lach van
lippen week, die de gansche vreugde vat
grootvader is?"
Gislena verhief zich snel, ging op den her
tog loe, en sloeg hem de beide armen om zijnen
bals: „O, ik bin gelukkig, slechts al te f
kig, maar ik schaam mjj daarover en bei
vreesd,'* lispelde zy zacht in het oor des groot-
„Een zeldzame vrees, kind 1" antwoordde
onde hertog, half verheugd, hall onruslig ot
de woorden van zjjn kleinkind. ,En sinds \.i
neer kwelt u die zonderlinge gedachte
„Sinds een nar, sedert mijn wandelrid
het wond. O, wanneer n het wist!"
„Wu de prins niet voorkomend genoeg? Of
weigerde een der lieden n ter wille te zijn?'1
die vol weemoed klonk. „Hg ontbrak niets, de
wereM is veel te voorkomend, en vol liefde
hartelgkheid tegenover mg."
„Zoodt ge dan willen, zonderling kind, dat
het anders ware?"
„Neen, maar dat alle schepselen Gods onder
den blauwen hemel en den gouden zon een
geljjk aandeel aan leed en vrengdo hadden.
Waarom zjjn ar du ongelukklgeo
„Nu! dat is een vraag, die bjj de godge-
leerden te huis behoort," aDtwoordde de hertog.
„Dal moei o onzen geleerden kapelaan maar
vragen. Ik zag in de wereld te allen tijde
rgken en armen. Ik geloof dal God wil dat er
armen zgn am te ontvangen, en ryken om te
geven."
„Ach ja!" viel Gislena schielijk in, „dat ia
waar. Hoe zoet moet belzgn te kunnen geven
,Gg hebt een edel hart, kind. Horgen laai
ik arme grijsaards, behoeftige weduwen en arme
weezen komen. Daar hebt ge een buidel 1
met geld. Geef aalmoezen zooveel gij w
Zjjt ge ou tevreden
„Ja, grootvader," antwoordde zg, lerwgl hi
oogi n straalden vu geluk, zoodat de hertog
gerustgesteld henen ging. Zoodra bjj weg wu,
verzonk Gislena opnieuw in diep nadonken, on
derwijl een blauwe alrul door bet epilsboog-
venster op haar engelachtig wezen viel, en het
„En met dit hart, dat zoo luid klopt," daar-
bjj legde zjj hare hud op hur hart, „met dit
hart ku men ook aalmoezen uitreiken."
Gislena bad zooeven in den kring der a
des hertoga geldbuidel, waarmede zg na met
bare kleine vingeren speelde, geledigd. Hoe
menigen lach had hare liefde dengenen ontlokt,
die zoo dikwijle de kwelling des hongers on
dervinden, waarvan op bon aangezicht zich da
smartelijke plooien verlooneo. Hoe vele tranen
heeft zg in de oogen der moeders gedroogd,
die, zonder te kannen helpen, hunne lieve kin
deren verwelken zagen 1
Ja, zg heeft de vreugde van het geven gesmaakt,
maar over deze vreugde ligt nog een stille
waas van droefheid. „Zal een soorl vu ellen
de zonder troost bljjven, een ongeluk zonder
heilmiddel, een wezen voor immer aan de
gruwzaamste verlatenheid crergelaten zjjn?"
„Grootrader," vrugde Gislena mei vleiende
slem den ouden hertog, die verrukt hasr op
zich toesnellen zag, met ledige handen, stralend
van geluk, met half geopende lippen onderden
indrak der edelste ontroering, „wilt gjj mjj nog
eene gunst b-.wjjzen
„Heb ik n dan iets geweigerd? Is mijn gan
sche geluk niet de weerschgn vu uw geluk
Wat verlangt ge, Gislena?"
„Iels zeer geringsdat ik alleen Ier bede
vaart tot „Onze lieve Vroaw vu Bjjslud"
mag gaan, de abdjj is immers zoo naby."
„Ja, nabjj bet wond. De schaduw e
groen zullen a
ay z
verdwalen, ei
„Ik neem mgn troawe Martha meever
trouw mg gerost au haar toe."
„Is dit tea zeerste aw wensch Ga du,
Gislena, maar vergeet niet, dat aw oade groot
vader onruslig wordt, wanneer ge al te lang
uitblijft I"
Jk bljjf niet lug weg, lieve grootvader, wat
zgt gg goed en lief voor myi"
Snel en verheugd ging de jonge bertogfn de
trappu vu de groote stoep af. Zg droeg du