Katholiek Nieuws= en Advertentieblad No. 48. Zaterdag 29 Februari 1908. Een en twintigste Jaargang. DE EEMBIDE voor Amersfoort, Apeldoorn, Baarn, Barneveld, Biaricum, Bussum, Driebergen, Eemnes, Harderwijk, Hilversum, Hoogland, Laren, Leusden, Naarden, Nijkerk, Soest, Stoutenburg, Veenendaal en Zeist. Verschijnt eiken ZATERDAG. entsprjjs per drie maanden. Franco per post Afzonderlijke nummers f 0,40 f 0,05 Bureau: Langegracht 13, Amersfoort. Uitgave van de Vereeniging De Eembode. Prijs der Advertentiën Van 1 tot 6 regelsf 0.30 Voor iederen regel meerf 0.05 Corrcspondentiiln en Advertentiën moeien uiterlijk Vrijdag avond voor 4 uur aan het bureau bezorgd zijn. Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. Een veelbeteekenend woord. Een der vele woorden, die een machtigen en pakkenden indruk maken en door volksmenners in onze dagen nog steeds met ijver gebruikt worden, om de onnadenkende menigte op hunne zijde te lokken, is het schelklinkende woordvooruitgang „Al wie mee wil op den weg van den vooruitgang." roepen zij 't publick toe, „sluite zicli bij ons aan en volge onze banierEn de op nieuwigheid beluste lieden van alle slag, komen in dichte drommen aangeloopen. staren hen met verwondering aan en roepen al even hard als hun vaandeldragers „Leve de vooruitgang Zoo laat een groote, onbezonnen menigte zich beetnemen. „Vooruit gang schreeuwen zij, die ïcesters in het hervormen zij geven zich den blufferi- gen eerctitel van voorstanders van den vooruitgangmaar wat is inderdaad hun gausche aanleg? Wat het einddoel van al hun drijven? Hun aanleg? Zij schromen niet dit in woord en daad openlijk te verkon digen. Die aanleg is geen ander dan hunne argelooze toehoorders en volge lingen in de wat men noemt moderne wereldbeschouwing in te wijden, wat met andere woorden zeggen wil: hun de oudheidenschc beginselen van het laagste materialisme en naturalisme in Ie prenten, om ze vervolgens te leeren spotten met alles, wat bovennatuurlijke godsdienst, christelijke zedenleer en gezag heet. Vooruitgang, volgens hen, is dus zooveel gezegd als zich meer en meer losmaken van alles, wat den grofzinne- lijkcn mensch hindert, om zich toome- loos aan al zijne dierlijke driften over te geven. Wat toch zal de mensch op de helling des kwaads nog tegen houden, wanneer hij eenmaal, met den godsdienst, alle ontzag voor een wre- kenden rechter, alle vrees voor latere straffen heeft over boord geworpen Wanneer hij geen andere zedenwet meer erkent, dan die der openbare fatsoenlijkheid Wanneer hij in hen, die gezag voeren, niets anders meer ziet dan tirannen, die hen ten onrechte iets bevelen of verbieden Ja. het staan onder gezag zelf zal voor hem dan een nieuwe prikkel tot het kwaad worden, en meer dan ooit zal in hem hel woord des dichters bewaarheid worden „Al toos hellen wij over tot hetgeen ons verboden wordt en wat ons wordt geweigerd, juist dat verlangen wij." Daarin bestaat dan, volgens de vrijheids-apostelen onzer eeuw, de zoo hoog uitgebazuinde vooruitgang van het menschdom, dat men er naar streve, om het ideaal van het redelooze dier immer meer en meer te verwezenlijken. Wat moeten zij, die zulke theorieën durven verkondigen en verdedigen, zelf niet diep gezonken, schandelijk verbasterd zijn! En bij dat alles schamen zij zich niet, hen voor achterblijvers te schelden, die tegen zulke monsterachtige leer protesteerenDie het volk aanmanen tot godsdienstigheid, zedelijkheid en eerbied voor 't gezag! Ook wij, ja, wij willen vooruit en jui chen iedere schrede op den weg van waren vooruitgang, uit ganscher harte toe. De mensch trouwens is van natuur uit geen stationnair, maar een voor steeds klimmende volmaking vatbaar wezen. Hij voelt dan ook in zich een onweerstaanbaren aandrang om al wat in hem is, zijn persoon, zijn lot, zijn geheel bestaan op aarde, gedurig te verbeteren. Die neiging nu heeft voor zeker niets verkeerds, niets afkeurens waardigs. Het koint er slechts op aan, tot bereiking van dit doel den weg in te slaan, de gepaste middelen aan te wenden, de rechten van God en den naaste te eerbiedigen. Wil iemand derhalve vooruitgaan in degelijke wetenschap? in kunst? in fortuin? in zijne maatschappelijke positie Niets belet, daarnaar te trachten. Ook met de eischen van den gods dienst is zulk een streven opperbest te rijmen. Wel verre, inderdaad, dat de geest der Kerk daarmede in strijd is, is deze veeleer hieraan uit al hare krachten bevorderlijk. De geschiedenis der eeuwen leert het. Wie immers heeft meer gedaan dan zij, om de ons uit de oudheid nagelaten schatten van kunst en wetenschappen te bewa ren Wie heeft van de vroegste tijden af meer dan zij geijverd voor de ver standelijke en zedelijke ontwikkeling des volks, door 't oprichten van kloos ter- en kathedraalscholen? Wie heeft aan de mannen van genie, vooral op 't gebied van schilder-, bouw- en beeldhouwkunst, meer stof geleverd niet alleen, maar ook inniger hulde gebracht dan de Pausen en Bisschoppen in alle landen der beschaafde wereld Vonden immers die groote meesters der kunst in dezelfde Kerkoversten niet altoos hun warmste bewonderaars en edelmoedigste beschermers? Wi ook heeft ooit meer belangstelling getoond in het lot van den werkman en den arme? Heeft zij niet overal, bij monde harer priesters en missio narissen, den geest van naastenliefde teil hunnen behoeve wakker geroepen Is 't niet aan hare moederlijke bezorgd heid te danken, dat duizende instel lingen van liefdadigheid, ter tegemoet koming aan alle soort van behoeften, zijn tot stand gekomen Onze tegenstanders mogen het dan ook duizendmaal loochenen de Kerk is inderdaad, in den eenig waren en volsten zin des woords, de bij uitstek warme voorstandster van den in onze dagen zoo hooggeroemden vooruitgang geweest, en is het nog in onze dagen. Zeer ten onrechte daarentegen mati gen zij zich de eer aan, den vooruitgang van het menschdom te bevorderen, zij die, in lijnrechte tegenstelling met de aloude Moederkerk, het volk van haar zoeken te vervreemden en op alle wijze haren vruchtbaren invloed pogen te belemmeren. BUITENLAND. ENGELAND. Over de onderwijskwestie hebben de Engelsche bisschoppen een be langrijke vergadering gehouden. Maandag diende de minister van onderwijs een nieuwe schoolwet bij het Lagerhuis in. Het wetsontwerp bepaalt, dat er voortaan slechts een soort openbare lagere school zal wezen en wel onder volledig opzicht van het algemeen. De onderwijzers zullen, voor hun benoeming, niet naar hun geloof gevraagd mogen worden. De particu liere scholen zullen, evenals de open bare lagere scholen, een grooter bij drage uit de staatskas krijgen, maar geen geld uit de plaatselijke belastin gen (waaruit de openbare school groo- tendeels bekostigd wordt). In districten, waar de eenige school een particuliere school is. zal die school overgenomen worden en door de plaatselijke over heid als een openbare lagere school voortgezet worden. Er zal dan echter gelegenheid zijn om godsdienstonder richt te geven buiten de gewone les uren en op kosten van de betrokken kerk. Het wetsontwerp werd door den oud-minister Balfour reeds scherp af gekeurd. Een hernieuwing van den schoolstrijd schijnt dus niet te ver mijden. zijn regeering te kunnen beginnen door een daad van goedertierenheid, en hij geloofde, dat allen hem zullen helpen, deze zoo tragisch begonnen regee ring tot een goed einde te brengen. De vrouwen knielden voor den koning en kusten de hand des konings, die, diep bewogen, een kind van twee jaar, dochter van een banneling, om helsde. Vele gezinnen der zeelieden, welke gratie gekregen hebben, wachtten op het plein voor het paleis op de terug komst der deputatie. In het koninklijk paleis te Lissabon had 22 dezer een treffend voorval plaats. Op dien dag ontving koning Manuel de advocaten van de bege nadigde matrozen en een commissie van zeven vrouwen, die tot de ge zinnen van dezen behooren. De ad vocaten lazen een adres voor, waarin zij den koning bedankten voor zijn daad van medelijden. De koning ant woordde, dat hij zeer gelukkig was, Maandag werd te Parijs het vol gende telegram uit Casablanca ont vangen: Naar aanleiding van ongegronde berichten van inboorlingen volgens welke de stad Casablanca bedreigd zou worden door een bende van 4000 man, ontstond er onder de bevolking der stad een geweldige paniek, waar door de autoriteiten genoodzaakt waren, 3 dagen lang de troepen te consi gneerenen de gewapende marinetroepen te doen landen ter aflossing der zouaven Daags te voren meldden de Fran- sche bladen een bericht uit Marokko, dat een colonne uit Bouznika was vertrokken iiv zuidelijke richting, met de opdracht mede te werken aan de actie van de binnenland- en kust- colonnes en van de colonne-Brulard. Op het oogenblik, dat ze de Belneba- pas bereikte, werd zij door een sterke troepenmacht aangevallen. Zij hield stand en bereikte Creti. waar ze den volgenden dag kampeerde. 's Morgens rukte ze weer Zuidwaarts op, maar werd opnieuw door den vijand aangevallen, die sterker was dan den vorigen dag ongetwijfeld versterkt door een deel van de mehalla van Moeley Hafid. De colonne werd omsingeld en daar ze haar munitie had verbruikt, moest zij zeven maal met de bajonet aanvallen om zich los te werken. Eindelijk kon ze weer naar Bouznika terug, echter zonder aan de opdracht te hebben voldaan. De colonne had twee officieren gedood en drie gewond, 7 man gedood en 29 gewond. Deze berichten geven heel wat te denken. Het Fransche volk wordt echter ook nog met ander nieuws bezig gehouden. Zoo wordt gemeld, dat de burgemeester van Tramayes de kerkklokken had ge- FEUILLETON, h de steppen van Patagonië. 2) Zoo was het dan beslist; het troepje schipbreukelingen scheidde zich in twee par tijen en na enkele uren nanten zij afscheid van elkaar. De cersle-stuurman gaf hun een der heide vuurstalen, een steen en wat tonder, en zag hen bezorgd na, toen zij vertrokken. Mij en zijn lolgenootcn zochten weer mos selen en eieren, en de scheepsjongen Frits was zoo gelukkig, door een wclgemikten steenworp, een vette zeevogel te dooden, die niet snel genoeg was weggevlogen, toen Frits naar hem toe sloop. Eenig wrakhout en een weinig droog zeewier dienden den kok als brandstof, om den snel gcpluktcn vogel te braden. Wel smaakte hel vlccsch erg tranig, doch de warme maaltijd sterkte hen toch krachtig. Toen liepen zij een poos door de wildernis van rotsen en zandheuvels naar 't westen, en maakten halt bij 't invallen der duisternis bij een met spaarzaam gras omzoomd meertje, waar zij den nacht rustig doorbrachten. De storm had thans uitgewoed en het «veer beloofde mooi te worden. Den volgenden morgen ging de zon prachtig op, licht en warmte aan de wuestenij schen kend. De hemel was mooi blauw en wolkeloos, 'let fraaiste Patagonischc weer was liet, dat helaas zoo kort duurt, als het eenmaal be gonnen is, en de aanhoudende regen- en hagelbuien aangenaam onderbreekt. De schipbreukelingen liepen den gcheclcn dag stevig door en bereikten tegen den avond een dal, welks rotshellingen met dun gras begroeid waren en waar een beekje vloot. Hier zochten zij naar voedsel, doch vonden slechts weinige kievitseieren. In 'I vervolg hoopten zij op heter, want klaarblijkelijk naderden zij de savannen van 't binnenland. Den volgenden dag liepen zij hongerig door lot den middag, zonder iets eetbaars op liun weg te vinden. Hoog hoven hun hooiden zetten arenden en valken hun prooi na. Na een rusttijd gingen zij verder en beklommen in den namiddag een hoogen heuvel, begroeid met gras en struikgewas. Van den top hadden zij een verrassend uitzicht. Naar 't westen zagen zij een uitgestrekte savanna met hoog esparto-gras, waardoor zicli een heldere stroom slingerde, zijn loop naar 't noorden nemend. De vlakte wemelde van dieren. Daar graasden rustig honderden guanaco's. Deze lama, of „gnoe", zooals de Thehtielchcn licm noemen, bereikt volwas: lang ooglc v wollige huid van gecl-roode iet witte vlekken. Hij is zeer schuw en zoo vlug, dat hij noch door paarden noch door honden ingehaald kan worden, als hij in groote sprongen over de vlakte rent. „Nu is 't met 't hongerlijden gedaan riep de oude kok verblijd. „Hier is vlecsi overvloed, om de hecle oorlogsvloi proviandecrcn." „Als we nu maar een geweer en patronen hadden, dan waren we klaar," sprak de ccrste-stuurman. „Laten we eens probeeren een jong te vangen en te dooden." Dit probeeren liep echter op niets uit, want nguwlijks hadden de schuwe dieren den wind van naderende schepsels gekregen, of eenige der oudere mannetjes spitsten de ooren en begonnen te hinniken als jonge paarden. Op dit sein vloog de gcheele kudde op de vlucht. Zij verhieven hun korle staarten en snel als de wind vlogen zij over de savanna binnen enkele minuien waren zij in de verte verdwenen. Intusschen stonden de arme schipbreukelingen Tantaluskwellingen uit; treurig keken zij elkaar aan. „Dat is ook een fraaie geschiedenis!" prut telde Hcmling. „Ik had me al op zoo'n lekker hapje verheugd. Wel honderdduizend pond vleesch liep er, en geen hall pondje ervan tv kunnen krijgen I Als 't ongeluk ons zoo blijft vervolgen, dan zullen wij in deze rijk gezegen de landstreek van honger moeten sterven 1" Aan den oever van de rivier stond een groepje lage hoornen. Daar heen gingen de ongelukkigen, wier honger ten toppunt was gestegen. Frits Krause liep vooruit, om in het boschje bessen te zoeken. Nauwtijks was hij er in, of hij hoorde een toornig blazen en brommen. Vol schrik snelde hij terug en riep de overigen ter plaatse, die nu slecnen wierpen naar het onbekende dier. Een oogen blik later kwam een poema (leeuw van f'atagonië) voor den dag, liet de tanden zien en liep toen weg. De kok ging naar het verlaten leger van den poema en ontdekte een jonge guanaco, welke de poema waar schijnlijk gegrepen had, toen de kudde de vlucht nam. Bij zijn juichkreten kwamen de anderen toegcloopcn en deelden in zijne vreugde. Zij besloten hier halt te houden. Er werd een vuur aangelegd, de bout aan stukken gesneden en aan stokken gebraden. Het malsche vleesch van het jonge dier smaakte heerlijk, en thans konden zij hun knagenden honger stillen. Jammer genoeg duurde de kleine voorraad niet lang. Gedurende de eerste dagen van hun verder trekken langs de rivier, zagen zij wel guanaco's in menigte, doch konden er geen dicht genoeg besluipen, er was geen tweede poema beleefd genoeg, om voor hen op jacht te gaan. Ook talrijke struisvogels van een grijze kleur, welke veel kleiner zijn dan de Alrikaansche struis, zagen zij op de vlakte, doch die waren als de wind ver dwenen, als zij hen naderden. Spoedig kregen zij weer gebrek, doch vonden, toen de nood zeer hoog gestegen was, een struisvogelnest met zes en dertig eieren, daar vijf of zes wijfjes gewoonlijk haar eieren in hetzelfde nest leggen, dat niet grooter is dan een gat in den grond gekrabd. Den volgenden ochtend beklommen de zwervelingen een hoogen heuvel en zagen, toen zij op den top ervan stonden, op de savanna tegenover hen de eerste Tchuclchcn. Zes of zeven dezer wilden gallopecrden daar op vlugge paarden. Drie hunner kwamen weldra naar hen toe, zoodra zij de vreemdelingen bemerkt hadden, terwijl zij luide riepen„Wati, wati, wati I" in hunne taal een uitroep van verwondering. Het ware knappe, gespierde, bronskleurige gestalten, met de Chiripa aan, een onderkleed een achterwaarts geworpen wijden mantel van guanaco-vellcn. en zeer groote laarzen van paardenhuid, welker buitengewoon groote voetstappen in 't zand in den tijd van de ontdekking des lands de zeevarenden van Magelhaen er toe brachten de Tehuelchen „Patagones", grootvoeten, fc noemen. Hun hoofdhaar golfde in een dikke massa op hun schouders en werd door een band vastge houden. Allen waren baardeloos, want de Tehuelchen hebben de gewoonte, de wenk brauwen en den baard zorgvuldig uit te trekken. Voor 't overige toonden hun brecdc gelaatstrekken meer goedheid dan wildheid. De voorste deed zijn paard zwenken vlak voor den eersten stuurman, welke laatste zoo hard hij kon met een groen takje als vrcdestceken begon te zwaaien. De Tehuelch vroeg hem „Kinok nis chengs Waarheen gaat gij? Bleiken schudde ontkennend, ten tcckcn, dat hij hem niet begreep. „Kcterum karn?" Wat wilt gij hier? Dezelfde pantomime. Daarop riep de Tehuelch de overigen iets toe. Een hunner reed ijlings weg, terwijl de overigen wat dichterbij kwamen rijden en de zeelieden in hun midden namen, zoodat deze zich nu als gevangenen konden beschouwen. (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

De Eembode | 1908 | | pagina 1