DE EEMBODE
Nieuws* en Advertentieblad
voor Amersfoort en Omstreken.
Zes en twintigste Jaargang, No. 62.
Dinsdag 4 Februari 1913.
Verschijnt Dinsdag en Vrijdag.
Bureau: LANGEGRACHT No. 13 - AMERSFOORT.
Uitgave van de Vereeniging De Eembode.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden
Afzonderlijke nummers
ADVERTENTIEPRIJS van 1 tot 5 regels
Elke regel meer
Bij abonnement minder.
Henricus van de Wetering
HOOR de genade üous en de (jon
van den arostoi.ischbn stoel
AARTSBISSCHOP VAN UTRECHT,
Huisprelaat van Z. II. Paws. Pius X, Assis
tent Bisschop bij den Pauselijken Troon.
Aan de Geestelijkheid en de
üf.1.00vigen van Ons Aartsbisdom.
Zaligheid in den Heer.
Weer is de tijd aanstaande, die ons
et ernstig nadenken moet stemmen,
Ie veertigdaagsche vasten, een tijd
van boete, gebed en overweging. Lof
waardiger gewoonte gaan vrome Ka
tholieken In den vastentijd, zoo moge
lijk, dagelijks de H. Mis bijwonen,
beijveren zij zich, de lijdensoverwe-
gingen te Itooren en onthouden zij
zich van feesten en vermakelijkheden.
Zoo toonen zij, volgens de bedoeling
van-onze Moeder de H, Kerk, dien
tijd bijzonder te willen wijden aan de
belangen hunner zielen, aan het eenige
doel, waartoe wij door God in deze
wereld zijn geplaats, t. w. ons eeuwig
geluk verzekeren door Hem te dienen
en Ie beminnen. Al liet overige in
deze wereld heeft voor ons slechts
betrekkelijke en zeer. onderge
schikte waarde, daar ons leven op
aarde een doortocht, een gaan is naar
ander en eeuwig leven. Daaraan
herinnert de H. Kerk ons. wanneer
bij de intrede van den vastentijd
ons toeroept: Gedenk, o menscli, dat
Zij stof zijt, en tot stof zult weder-
keeren. Het is die gedachte, die ons
den tijd en liet leven op aarde naar
waarde doen schatten. Dat wij allen
eens zullen sterven is eene zoo zekere
waarheid, dat niemand er aan kan
twijfelen, eene waarheid ook. waaraan
we, om zoo te zeggen, dagelijks wor
den herinnerd en waaraan wij noclt-
ans zoo zelden ernstig denken. En
och ware het dienstig, die waarheid
steeds voor oogen te hebben, omdat
wij dan het leven en wat het leven
biedt naar waarde zouden schatten.
Dan zouden wij beseffen, hoe waar
het woord is van den Prediker: ijdet-
lieid der ijdelhedcn en alles is ijdelheid,
behalve, laat Thomas a Ketnpis er op
volgen. God beminnen en Hem alleen
dienen.
Alles. B. G„ wat wij hebben, wat
vij zijn, wat wij kunnen, hebben wij
van God ontvangen, Die het ons ge
geven beeft om het te gebruiken in
Zijn dienst, tot Zijn eer en Glorie.
Wij zijn slechts rentmeesters door Hem
over dat alles aangesteld en zullen
I Hem eenmaal rekensehap van ons
beheer moeten geven. Blijvende waarde
beeft liet daarom alleen voor ons in
zoo ver wij het gebruiken volgens
Zijn inzichten, in Zijn dienst. Wie niet
in een eeuwig leven gelooven, mogen
bun voldoening in liet aardsche zoeken,
door zooveel mogelijk van de wereld
te genieten; voor ons, B. G., heeft het
leven hoogere waarde. - Voor ons is
het de tijd van verdienen en vergaren
2)
FEUILLETON.
DE BERENJAGER.
Üaar Finne nog op zijn steen ha
merde, en ik niet meer iu staat
was. verder om den boom te loopen,
besloot ik tot eene wanhopige worste
ling op leven en dood. wierp inijn
geweer weg en rukte mijn jachtmes
uit de scheede, vast besloten, om te
blijven staan, en liet den razenden
bullebak tot aan het hecht in de kaak
te stooten. In de woede is de beer met
blindheid geslagen. Om hem een te
grooter aanloop te geven, sprong ik
van den boom achteruit, hield het nies
zoo ver mogelijk van mijn lichaam en
wachtte zijn sprong af. Reeds zette hij
zich met de achterpooten af daar
viel Jan Finne's schot, dat den armen
Pctz door beide oogen ging. en hem
morsdood op den rug deed neerploffen.
Ik kon niet nalaten. Jan Finne te zeg
gen. dat bij een goed schutter maar
een drommels slecht lader was.
..Pah!" gaf hij ten antwoord. ..ik
wou lieni zeker hebben." en de man
had daar gelijk in, want wij hebben
liet beleefd, dat beren met acht-en-
twintig kogels in liet lijf. waarvan geen
de rechte plek had getroffen, op een
draf wegliepen.
■t Is onlangs echter vrij wat slimmer
niet een wakkeren jongen inan, den
zoon eens kosters, afgeloopen. ging
LloyU voort, wien de lust, om beren-
van wat in eeuwigheid zal worden
genoten. Daarom mogen wij ons niet
aan deze wereld hechten, is het plicht
voor ons in onthechting aan deze we
reld te leven, volgens het woord van
den H. Paulus, dat de geloovigen
gebruik maken vnn deze wereld, alsof
zij niet gebruik maken: wunt de ge
daante dezer wereld gaat voorbij.
Zoo heeft ook de goddelijke Ver
losser door woord en voorbeeld ons
geleerd liet leven op te vatten. Hij
kwam in de wereld. Zijn eigendom,
en Hij, de Heer en Meester van al het
geschapene, heeft de armoede, de ont
bering, het lijden voor zijn aandeel
gekozen. De drie en dertig jaren van
Zijn leven op aarde zijn even zoo vele
jaren geweest van algelieele onthech
ting aan het aardsche, zoodat Hij in
waarheid zeggen mocht: de vossen
hebben holen, de vogelen des hemels
nesten, maar de Zoon des mensclien
heeft niet waar hij het hoofd neder/egge.
En waarom dan alles? Omdat, zooals
de H. Petrus zegt: Hij ons een voor
beeld heeft nagelaten, opdat wij Zijne
voetstappen zouden drukken. Aan wie
Hem volgen wil stelt Hij dan ook als
onafwijsbare voorwaarde den eisch, dat
zij, in navolging van Hem, de zelfver
loochening, het lijden niet schuwen.
Zoo iemand na mij wil komen, die ver-
loocliene zich zeiven en neme zijn kruis
op en volge mij na, Toen wij door liet
H. Doopsel onder het getal der vol
gelingen van den Verlosser zouden
worden opgenomen, werd daarom ook
aan ons vooraf de vraag gesteld, ol
wij den weg van zelfverloochening
wilden bewandelen. In naam der Kerk
werd ons afgevraagd, of wij verzaakten
den duivel en al zijne werken en
ijdelhedcn. En eerst nadat op die vraag
het bevestigend antwoord was gegeven,
werd het water der wedergeboorte in
Jezus Christus over onze hoofden uit
gestort. werden wij onder de zijnen
opgenomen. Zelfverloochening, en ver
sterving zijn, zooals Hij zelf ons
geleerd heeft, beslist noodig voor de
menschen om te leven naar Zijn geest.
Niet te verwonderen daarom, B. G.,
dat de Kerk ons van tijd tot tijd ver
plicht zelfbeheersching, zelfverlooche
ning te beoefenen, daar wij op som
mige dagen van liet jaar ons iets moeten
ontzeggen, ons van vleesclispijzen
moeten onthouden, moeten vasten. Dat
vasten, die onthouding wordt ons op
gelegd, niet alleen ais boetedoening,
maar ook om ons in zelfbeheersching
te oefenen. En het is zeer menschkun-
dig, dat wij nu en dan verplicht zijn
ons iets te ontzeggen, te vasten, daar
wij alleen door oefening er toe kunnen
komen onze begeerten, onze lusten Ie
bedwingen. Nu zijn er zonder twijfel
velen, die om redenen van ouderdom,
zwakte of zwaren arbeid de vastenwet
niet onderhouden kunnen. Maar. zou
den wij willen vragen, worden er ook
niet meerderen gevonden, die zich wel
wat heel gemakkelijk van deze ver
plichting ontslagen achten, die, zoodra
zij maar eenigen last of hinder van
het vasten ondervinden, aanstonds
meenen dat zij niet vasten kunnen,
terwijl diezelfde personen, om aan
wereldsche vermaken deel te nemen,
zich soms veel meer ontzeggen, zich
veel grooter ontberingen getroosten?
En aangenomen, dat wij niet vasten
kunnen, denken wij er dan wel eens
aan, om ons in andere zaken te ver
sterven, om iets geoorloofds te ont
zeggen, en op die wijze eenige boete
te doen en ons in de zelfbeheersching,
in het bedwingen onzer lusten te oefe
nen? Want vergeten wij niet, B. G..
als volgelingen van Christus zijn wij
verplicht een verstorven leven te I
den. Dal moge dan hard klinken
sommige ooren, 't is eene waarheid
door den Verlosser mei klem en nadruk
verkondigd, wanneer Hij, na aan Zijne
Apostelen lijden en vervolging voor
speld te hebben, zeideen die zijn
kruis niet opneemt en mij volgt, is mij
niet waardig. Die waarheid mag ook
in onze dagen wel luide verkondigd
worden,, nu er zooveel aan de geneug
ten des levens geofferd wordt, dat het
soms den schijn krijgt als had de
menscli geen ander doel na te streven
dan zich het leven zoo aangenaam,
gemakkelijk en prettig mogelijk te
maken. Nemen wij, B. liet leven
toch ernstig op. Niet dat de genietin
gen des levens ons verboden zijn. Het
zij verre van Ons dit te beweren. Zon
der eenigen twijfel mogen wij de ge
neugten des levens smaken, mits deze
geen verboden vruchten zijn en met
mate worden genoten. Maar wat ons
niet geoorloofd is, is. dat wij in genot
zucht opgaan. Denken wij er altijd
wel aan, dat wij niet maar op de wereld
zijn om zooveel mogelijk van de wereld
te genieten. Zou dikwijls worden wij
eraan herinnerd, dat wij, als volgelin-
van den Gekruiste, door kruisiging
ons vleesch, ons leven moeten
heiligen. Daarom. B. G., laat U toch
niet meesleepen door den stroom van
geneugten en vermaken, die
wereld gaat, van vermaken en geneug
ten, die daarbij lang niet altijd onschul
dig zijn. inaar waarvan het genot veelal
bestaat in liet prikkelen der hartstoch
ten, in het streelen der lage driften
in den menscli. En dan mogen Wij
met name wel waarschuwen tegen de
bioscopen, die inderdaad een groot
gevaar dreigen te worden, te grooter
omdat ze overal worden opgericht en
>or een luttel bedrag toegankelijk zijn.
Waaraan, B. G., hebben de biosco
pen veelal den grooten toeloop van
menschen te danken Zoo niet hieraan,
dat daar. als ware het werkelijkheid,
te aanschouwen is wat de hartstochten
van de toeschouwers prikkelt, de harts
tochten. die altijd weer nieuwe en
sterkere prikkels vragen terwijl het
schaamtegevoel, dat den mensch dik
wijls nog van veel kwaad terughoudt,
verloren gaat in liet gezelschap van
•elen, die zich verlustigen in dat
gene, wat een mensch, die zich zelf
'leesch te eten, wat al te duur te
staan kwant. In den laatsten winter
was namelijk een beer nacht op nacht
uit zijn bosch naar eenige akkers van
den koster van 't naburig dorp gesuk
keld en had daar huis gehouden, alsof
deze hem recht en volmacht had ver
leend. om zich maar ter deeg tegoed
te doen.
Daar zulks echter geenszins lietgc-
al was. verdroot dit den ouden kos-
er zeer, die na eiken nieuwen maal
tijd van Petz een der klaagliederen
aanhief, waarvan hij er gelukkig vele
in huiten kende.
Zijn zoon, die geen liefhebber van
zulk gezang was, besloot aan die jere
miaden een einde te maken en den
ongenoodigden gast niet verjagen, maar
hem te vellen, opdat al het vet, dat
Petz ten koste des kosters had opge
gaard, weer in de handen des reclit-
matigen bezitters mocht koinen. Hij
bracht te dien einde een twintigtal
zijner kameraden op de been en volgde
met hen van het veld af tot in liet
bosch toe liet spoor, dat zij allerkoste
lijkst in de diepe sneeuw vonden in
geprent. Een verliefde kan den sier
lijken afdruk van liet nette voetje zijner
sehoone niet met zooveel verrukking
volgen,als onze jagers thans het plompe
spoor van den beer deden. Dit hier
had daarenboven nog al liet aanzien,
dat Petz slechts op drie pooten naar
zijii slaaphoek was teruggekeerd, als
had hij, tot tijdverdrijf of wél ter be
vordering der spijsvertering, onderweg
eene kleine gymnastische oefening be
proefd, daar hij wel wist, dat er toch
geene vervolging te duchten was.
prikkelde de boerenjongens tot de
vurigste vervolging aan. Toen zij pas
in liet woud waren, begon het vrij
dicht te sneeuwen, hetgeen hen nood
zaakte, de sloten hunner geweren te
omwinden. Welgemoed volgden
echter liet diepe spoor, tot dit hen
een dicht kreupelhout bracht, waaruit
liet, zooals na onderzoek bleek, niet
meer te voorschijn kwamde beer
moest hier dus ergens onder de strui
ken verscholen liggen. Daarom besloot
I, liet gansche kreupelhout te om
singelen. waarop de zoon des kosters
er in zou dringen, om den dief op te
jagen. Zoo gezegd, zoo gedaan, On
verschrokken baande de jager zich
door de dichte twijgen een weg en
drong voorwaarts, alhoewel hij, door
eeuwjacht, ter nauwernood twee
passen voor zich uit kon zien. Het
noodlottig gevolg hiervan was, dat hij
plotseling dicht voor een grooten beer
stond, die hem met fonkelende oogen
aankeek. Des kosters zoon. een jong-
mcnsch van opvoeding, nam aanstonds
zijn geweer van den schouder om het
voor meester Pets te presenteeren;
maar deze, niet minder welgemanierd,
zou den beleefden gast liever in alle
riendschap omhelzen, en viel hem
plotseling met een tol kussen geopen-
deu muil om den hals.
Wie kon het den armen jongen ten
kwade duiden, dat hij den wat al te
respecteert, moet doen blozen. Schuwt
B. G„ alle vermaken, die een gevaar
kunnen zijn voor uwe deugd. Bewaart
de reinheid des harten als uwen groot
sten schat, gedachtig de zaligspreking
van den Verlosser, die gezegd heeft:
zalig de zuiveren van harte, want zij
zullen God zien. Maar weest ook over
tuigd. dat zonder versterving het on
mogelijk is in deze wereld de zuiver
heid des harten te bewaren.
Dat is, B. G„ het alles herstellen in
Christus, waartoe onze H. Vader voort
durend ons allen opwekt; dat wij
leven uit het geloof, dat de waarheden
des geloofs ons leven doordringen, dat
wij, wat wij belijden met den mond,
toonen door daden in ons leven, dat
de waarheden van onzen H. Godsdienst
uitblinken in ons leven. Niet een ieder,
die tot mij zegt: Heere, Heere! zal in
gaan in het rijk der hemelen, mc
wie den wil doet mijns Vaders, die
de hemelen is, die zal in het rijk der
hemelen ingaan.
Ten slotte. B. G. verzoeken wij U
et allen aandrang veel te bidden voor
de H. Kerk en onzen H. Vader Paus
Pius X, opdat God hem sterke met
Zijn kracht bij het dragen van den
-waren last hem opgelegd. Bidt ook
•eet voor H. M. onze beminde Konin-
jin. voor ons Vorstenhuis en voor
uwe overheden, zoo geestelijke als
wereldlijke.
Krachtens Apostolische volmacht ver-
leenen wij bij deze aan degeloovigen
- Ons Aartsbisdom dezelfde dispen-
:'s in de vasten- en onthoudings-
wet als verleden jaar onder de gewone
voorwaarden.
Wij vermanen u evenwel om door
aalmoezen en door andere goede wer
ken aan te vullen, wat door het ge
bruik maken van deze dispensatie's
-~.n uwe boetedoening ontbreekt.
En zal dit Ons herderlijk schrijven
in alle tot Ons Aartsbisdom behoo-
rende kerken alsmede in de kapellen,,
waarover een Rector is aangesteld, op
Zondag Quinquagesima op de gebrui
kelijke wijze van den predikstoel wor
den voorgelezen.
Gegeven te Utrecht den 23 Jan. 1913.
f H. VAN DE WETERING,
Aartsbisschop van Utrecht.
Op last van Z. D. Hoogwaardigheid.
H. J. KOOPMANS,
Secretaris.
Uit het Buitenland.
Polen en Duitschers.
Onlangs meldde de „Hamb. Corr."
dat de Poolsche meerderheid in den
raad van Kruschwits (Posen) besloten
heeft, geen middelen toe te staan om
het zilveren regeeringsjubileum van
keizer Wilhelm feestelijk te herdenken,
ook zal niet deelgenomen worden aan
het adres van hulde der Duitsche
steden. De Duitsche overheidspersonen
zullen nu uit eigen middelen een feest
viering organiseeren. De Polen ver
dedigen hun houding door te wijzen
op de onteigeningswetten, die nog kort
ge'eden zijn toegepast.
Zoo bleek weer, dat draconische
maatregelen slechts verbittering kwee
ken en niet bevorderlijk zijn voor de
eenheid van het Duitsche rijk.
Pruisen voert al tientallen jaren een
verdrukkingspolitiek tegen de Polen,
■"e men tot Pruisen maken wil, wat
et gelukt.
Hatelijke dwangmaatregelen worden
tegen de Polen genomen. Bijvoorbeeld
dat de kinderen zelfs bij het gods
dienstonderricht niet in 't Poolsch zich
mogen uitdrukken, dat op vergaderingen
geen Poolsch gesproken mag worden
enz. enz.
At jaren besteedt Pruisen millioenen
om in Polen Pruisische landbouwers
te vestigen. De staat koopt landgoede
ren, verdeelt die, bouwt er boerderijen
op en geeft, verhuurt of verkoopt ze
voor een prikje aan Pruisische boeren.
Zoo denkt men de Poolsche provincies
Duitsch te maken, maar het helpt
niet veel.
En dan verkoopen de Polen, om zich
te verweren, hun land niet meer dan
aan Polen.
Geen nood, de Pruisische regeering
staat voor niets. Ze onteigent dood
gewoon landgoederen, niet ten alge-
meenen nutte, neen, gewoon om haar
door te drijven. En dan verdeelt
die en geeft ze aan Pruisische boeren.
Deze fraaie manier van doen is ter
sprake gekomen in den Rijksdag. De
Poolscheafgevaardigdeninterpelleerden
er over. Maar de regeering weigerde
de interpellatie te beantwoorden, de
zaak ging alleen Pruisen aan, niet den
Rijksdag, Deze besloot toch de inter
pellatie te behandelen. En men hoorde
eigenaardige staaltjes. Zoo van een Pool,
oud-officier, ridder van het ijzeren kruis,
die bij wijze van belooning voor zijn
moed in dienst van hetj)iiitsche vader
land, verjaagd werd van hof en huis.
De meerderheid was van oordeel, dal
de Polen-politiek der regeering afkeu
ring verdient.
Maar de Rijkskanselier zal zich van
die afkeuring en van de motie van
wantrouwen jegens hem heel weinig
aantrekken.
Kiesrechtfeeksen.
Te Dundee zou minister Asquith
gehuldigd worden. Toen de minister
op de toespraak van den burgemeester
wilde antwoorden, werd hij voortdurend
door kiesrechtvrouwen of suffragettes
in de rede gevallen. Eén harer schold
hem zelfs uit voor „verrader" en werd
onder groot tumult buiten de deur ge
zet. Daarna werden ook de andere
vrouwen één voor één verwijderd. Een
der suffragettes trachtte bij de nadering
van de mannen, die haar buiten de deur
wilden zetten, boven van de galerij,
een hoogte van 20 voet. naar beneden
te springen: zij werd echter nog tijdig
achteruit getrokken, lntusschen werd
teederen vriend, om hem van zich af
te houden, het helaasomwonden ge
weer tegenhielden wie, die maar
eenigszins onpartijdig is, zal ook de
zen veroordeelen, wijl hij er vol woede
de tanden inzette en door een schielijk
uittrekken en intrekken van hals en
kop den, zijn wapen met beide handen
vasthoudenden kosterszoon tot eene
zagende beweging noodzaakte, die den
braven borst tamelijk vermoeiend toe
scheen. Hierbij was liet de bedoeling
van den beer. om, door liet geweer
lieverlede in te palmen, zijn te
genpartij eindelijk dicht genoeg op het
lijf te komen, om hem de hand te kon
den kussen. Daar kwam echter de
tromp van het geweer op eene vrij ge
voelige wijze met den neus in aanra
king. Het natuurlijk gevolg hiervan
was. dat hij eensklaps al proestend
zijn gebit opende, en den kostersjon
gen gelegenheid gaf. om zich tamelijk
onzacht, met liet geweer in de beide
handen, op zijn achterste te plaatsen.
De meewarige beer wou den gevallene
weer op de been helpen, doch pakte,
aan zulke diensibetooningen niet ge
woon. hem in plaats van bij de armen,
bij de beenen aan. waarmee de zit
tende. om dien dienst af te weren,
met al zijn vermogen schopte en spar-
relde. Daar nu de beer vroeger in eene
klem zijn rechter voorpoot had verlo
ren. nam hij den linkervoet van den
kostersjongen in zijn bek en diens
echter in zijn linkerklauw beet, en
richtte zich op de achterpooten om
hoog, om hem op te beuren. Voor
deze onbehendigheid trommelde de
thans het onderste boven staande stum
per den eerlijken Petz nadrukkelijk met
het hoekigen slot van zijn geweer op
de hersenpan. Dat kon de beer zich
niet laten welgevallen, hij beet dus
verwoed in het eenmaal gevatte been,
hield hei andere stevig in zijne klauw
vast en bracht den armen jager door
een stevig heen en weer schuilden met
den kop in zulke geweldige slingering,
dat hem ja, wél hooren en zien, maar
toch niet de kracht om verder voort
te trommelen verging. Hij heeft na
derhand verzekerd, dat liet zijn vader
ook bij de uiterste krachtinspanning
niet mogelijk zijn kon, den klepel der
kerkklok in zulke rassche slingeringen
te brengen, als de beer het hem door
eenvoudig hoofdschudden deed.
't Is intusschen moeielijk te zeggen,
hoe dat tooneel zou zijn afgeloopen,
als liet slot van het geweer niet har
der geweest was, dan de schedel van
den beer Door een aanhoudende rof
felslag had den bongelden kosterszoon
eindelijk liet geluk van in zijns pijni-
gers dikke hersenkas een aanmerkelijk
gat te slaan, hetgeen Petz zoo'n pijn
deed, dat hij vreeselijk brulde, maar
daarom toch nog geenszins losliet.
Dat brullen was echter zijn ongeluk,
want hierdoor verried hij zich aan de
overige schutters, die dadelijk van alle
zijden toeschoten, en hein van kant
maakten, zonder hunnen ongelukkigen
maat daarbij verder te kwetsen.