markante marktknecht van
Amersfoort
Na de slacht kwam 'tvetprijzen
Hendrik van Veen
Bijna alle Amersfoortse dokters
wonen in het Bergkwartier
Toekomst vraagt
een rationeler
spreiding
Buren en familieleden loofden
varken en fokker
Vreugdevolle licht
punten in donkere
wintertijd
Dertig jaar meten en centen beuren
Soesterkióartier (15000 mensen)
heeft maar één geneesheer
„Ha, daar is de
krullebol"
Zaterdag 6 December 1947
3
TZ i it Hiermede vervolgen wij ome
Keilt LJ serie artikelen over beken-
y do en onbekende personen uit
Ze Wel* ons aller omgeving
De verspreiding van de Amersfoortse dokters over de gehele
stad was omstreeks, honderd jaren geleden veel beter ge
regeld dan thans het geval is. Amersfoort van de vijftiger jaren
- nagenoeg besloten als het lag binnen de 16e eeuwse bol
werken was vrijwel in iedere windstreek met een huisarts
bedeeld. De in de tweede helft der vprige eeuw in zijn geliefd
Amersfoort zo bekende dokter Smits woonde meer dan veertig
jaren lang op de Breestraat. Misschien herinneren de oude
mensen uit het Sint Pieters en Bloklandsgasthuis en daarbuiten
zich nog zijn naam, want dr Smits was onze stadsdokter van
omstreeks 1S50 tot 1890. Dokter Visser - ook alweer zo'n be
kende Amersfoortse dokter, die haast een halve eeuw lang onze
grootouders in hun tijden van leed en ziekte heeft bijgestaan,
had zijn heel- en vroedmeestershuis op de Kampstraat. Men
vond verder een arts in de Muurhuizen, op de Nieuwstraat, aan
de Korte Gracht en op elk der beide Singels. Men ziet: een
eeuw geleden hadden de Amersfoorters een huisdokter dichter
bij de hand dan thans het geval is.
De overige dertig dokters en spe
cialisten hebben hun tenten in het
Bergkwartier opgeslagen.
De historische groei tot een
Amcrsfoorts dokterskwartier
gedurende de laatste honderd
jaren overziende, merkten we
dus een zeer sterke tendenz
op naar een concentratie
binnen een bepaald vil-
laparkgebied. Een tendenz,
die ook in andere ste
den werd opgemerkt en waar
van de grote nadelen zodanig
zwaar werden bevonden, dat
daaraan kortgeleden tot in de
hóógste regeringskringen aan
dacht is geschonken. Maar niet
alleen aan de Ministertafel en
in de Tweede Kamer kwam de
meer rationele dokterssprei
ding ter sprake. Reeds lang
voordien kon men hierover
rake opmerkingen lezen in het
Woningrapport, dat dit jaar
door het Nederlands Econo
misch Instituut aan het zo ac
tieve Gemeentebestuur van
Amersfoort werd uitgebracht.
OOK in 1885 toen reeds eni
ge jaren de neiging bestond,
onze stad langs de Westelijke en
Zuidelijke uitvalswegen uit te brei
den bleven de geneesheren nog
trouw aan de binnenstad. Op het
Havik woonden in dat jaar zelfs
twee artsen: dokter Borst en dok
ter Van Driel. De laatste heeft
daar ongeveer dertig jaren ge
woond. Behalve deze twee had men
dan natuurlijk de beide reeds ge
noemde dokters Smits en Visser,
terwijl het huis van dokter Morren
stond op de Langegracht no. 11.
Met recht kan dit laatste een echt
doktershuis worden genoemd, want
na de dood van dokter Morren (die
er ongeveer een halve eeuw zijn
uitgebreide practijk heeft uitge
oefend) heeft de arts Kok er nog
geruime tijd verblijf gehouden.
De Berg-villa's
Dan, kort na de eeuwwisseling,
komt de grote stadsuitbreiding.
Amersfoort gemakkelijker be
reikbaar uit de grote steden
wordt ontdekt als ideale woonstad,
de vergroting van het garnizoen
helpt een handje mee en dank zij
de voortvarendheid van een be
kende Amersfoortse makelaarsfir
ma verrijzen de eerste rijen „Berg-
villa's". We zien tezelfder tijd een
drang bij de gegoede burgerij naar
de nieuwe buitenwijken langs de
Utrechtse weg en vinden in 1905
reeds een viertal dokters ten Wes
ten van de oude wallen gehuisvest.
In de'jaren van vóór de eer
ste Wereldoorlog merken we
deze verhuizing van dokters
naar de Westelijke voorstad
geleidelijk steeds meer op. Wél
wonen in 1915 enkele oudere
artsen nog in het oude hart
van de gemeente, wèl is dr.
Rolandus Hagedoórn in de
Langestraat gaan wonen, maar
de nieuwe huisartsen vestigen
zich bij voorkeur niet binnen
de stadswallen en tussen 1905
en 1915 ontstaat dan die ty-
pisch-Amersfoortse dokters-
buurt met als centrum het eer
ste gedeelte van de Utrechtse
weg tussen het Laantje en de
Lange Bergstraat.
Dit proces van het „leegtappen"
der oude binnenstad komt in 1925
zeer duidelijk aan de oppervlakte.
Slechts de reeds tientallen van ja
ren gevestigde dokters Jorissen,
Morren en Schreuder wonen met
de (thans gedetineerde) chirurg
Van Nieuwenhuysen (sindsdien
ook al naar de Berg verhuisd) nog
binnen de Buitensingels. De ande
re negentien geneesheren hadden
zich uitsluitend in de nieuwe villa
wijk tegen de Oostflank van de
Amersfoortse Berg genesteld.
In 1934 is de „ruimtelijke sprei
ding" van artsen zodanig, dat we
op de Langegracht de dokterswo
ning van de heer Kok aantreffen,
de arts Heckman woont in de
Schimmelpenninckstraat en dokter
Linschoten aan de Soesterweg. Al
le andere huisartsen houden verder
in het Bergkwartier verblijf.
Een blik op bijgaande kaart van
Amersfoort naar de toestand
van 1 December 1947 doet ons
in één oogopslag zien, dat „de trek
naar de Berg" ook rond 1934 niet
is tot staan gekomen. Tot heden
ten dage schijnt dc aantrekkings
kracht van „De Berg" ook voor de
huisdokters niets aan haar beteke
nis te hebben ingeboet.
Soesterkwartier
De tijd lijkt alweer zeer lang ge
leden, dat de Amersfoortse genees
heer kort "in de buurt van zijn pa
tiënten woonde. In het Soester
kwartier vindt men volgens de
allernieuwste gegevens die der
Volkstelling 1947 3600 huisge
zinnen met in totaal ongeveer
15000 gezinsleden. Eén dokter
de heer Boersma heeft er zijn
woonhuis.
De bewoners van de oude bin
nenstad plus de Kruisdamp met
omgeving plus de Zeeheldenbuurt
tezamen rond 11000 ingezetenen
- hebben geen enkele huisarts
in hun midden.
Uitgestrekt tussen de Beek in het
Noorden, de" Lunterse Beek in het
Oosten en de Amersfoortse berg in
het Westen, ligt het Leusder Ver
meerkwartier, waar 20.000 onzer
stadgenoten hun ledikant hebben
staan. Er wonen drie huisartsen.
Over 25 jaar
Dit Woningrapport geeft ons ge
legenheid te wijzen op een ander
aspect van de „doctorenconcen
tratie". Hiervóór werd de haast on
gestoorde groei naar een Amers
foortse dokterswijk aangestipt. Be
halve een verleden zich verlie
zende in de hoogtij*van het vrije
spel der maatschappelijke krachten
is er echter ook een toekomst,
en naar deze toekomst wijst ge
noemd Woningrapport. Die toe
komst wordt een voor Amersfoorts
welvaart ongetwijfeld grootse.
Door terzake deskundigen wordt
erop gerekend, dat binnen twintig
jaren ten minste 13.000 arbeiders
woningen, 5000 middenstandshui
zen en 1300 villa's moeten gebouwd
worden. Wanneer we bedenken dat
in heel Amersfoort thans 15.500
huizen staan, dan kan zelfs een
schooljongen begrijpen, dat door
nieuwbouw binnen een kwart eeuw
onze Keistad meer dan tweemaal
zo groot zal zijn. als nu het geval
is; dat binnen 25 jaar een hele
nieuwe stad ter grootte van het
huidige Amersfoort er bij zal moe
ten worden gebouwd. Met deze
opgave staat de Amersfoortse ar
beidsgemeenschap voor een gewel
dige maar grootse taak, die enig is
in haar bijkans duizendjarige ge
schiedenis.
Zal deze uitbreiding betekenen,
dat tweemaal zoveel patiënten een
nog langere weg zullen moeten
gaan om bij „hun" dokter in het
Bergkwart^pr te komen? Zal die
vergroting van het inwonerstal tot
honderdduizend zielen met zich
meebrengen, dat dan nog meer dan
nu huisartsen kriskras onze stad
zullen doorkruisen? Wij geloven
het niet. Want tegenover de histo
rische groei in het verleden tot de
vorming van een zeer bepaalde ge-
neesherenwijk treden thans sterker
dan ooit de decentralisatie- en or
deningsgedachten naar voren. Nood
leert niet alleen bidden, maar ook
zien. De mens in Nederland is naar
ons gevoelen bezig, zichzelf terug
te vinden in de kleinere gemeen
schap van buurt en wijk. Een ster
ke stroming is waar te nemen in
de richting van de wijkgedachte,
organisch samengevat in de stede
lijke gemeenschap.
Stadsuitbreiding
Op verenigings- en staatkundig
gebied zien we dezelfde groei naar
het wijkverband, en het is stellig
te verwachten, dat deze groei in
Amersfoort door onze stedebouwer,
de stadsarchitect D. Zuiderhoek,
ten zeerste zal worden gestimu
leerd door middel van de stichting
in elk „bloemblad" van o.a. een
cultureel centrum. De publicaties
hierover destijds in ons blad en de
causerieën, welke de heer Zuider
hoek over het onderwerp heeft ge
houden, spraken in dit opzicht dui
delijke taal.
Op staatkundig terrein vindt de
wijkgedachte haar uitdrukking in
de Wijkraad, waarvan men ver-
o APOTHEKEN
HUISARTSEN
XSPECIALISTEN
M OVERIGE ARTSEN»
'Ml>* Ijwr.
wacht dat hij een nieuw en uiter
mate levendig instituut in onze de
mocratische staatsinrichting zal
worden, waardoor de bewoners
van de stadskwartieren nauwer bij
de zaken van bestuur van hun
eigen woonwijk zullen worden be
trokken. Dat een Wijkraad van b.v.
het Soesterkwartier het over zijn
kant zou laten gaan, dat ook in de
toekomst deze arbeiderswijk zo
slecht bedeeld zou blijven t.a.v. de
artsenspreiding, lijkt me uitgeslo
ten.
Ons in zovele opzichten mi
litant en sterk vooruitstrevend
Stadsbestuur draagt ook hier
de Idee vooruit. Want het is
zeer opmerkelijk in 'verband
met ons onderwerp, dat in het
kortgeleden gedane voorstel tot
bouw van middenstandswo-
ningen, door de Gemeente
wordt teruggegrepen op dat
deel van het Amersfoortse Wo
ningrapport, hetwelk handelt
over de samenhoping van bij
na alle artsen en specialisten
in een. bepaald stadskwartier.
Het vermoeden is daardoor
versterkt, dat in de naaste
toekomst de gemeenschap dc
taak zal verrichten, welke de
particuliere bouw in liet ver
leden heeft verzuimd: het bou
wen van speciale dokterswo
ningen in de uitgestrekte ar
beiderswijken.
Schrijver dezes hoopt de organi
sche en planmatige uitbouw van
Amersfoort en de afronding onzer
stad tot 100.000 zielen mee te ma
ken. Het is zijn stellige overtui
ging, dat hij omstreeks 1970 zijn
historisch overzicht over de
Amersfoortse geneesheren zal kun
nen beginnen met de woorden:
„De verspreiding van de Amers
foortse dokters over de gehele stad
was omstreeks 1947 oneindig veel
slechter geregeld, dan thans het
geval is
P. S. TEELING.
We hebben geslacht!" De trots, waarmede de Veluwenaar dit zin'
netje zo omstreeks November of December placht uit te spreken tegenover
vrienden en bekenden getuigt meer dan iets anders van de grote betekenis,
die men aan de slacht hechtte. Zij was ongetwijfeld dc belangrijkste gebeur
tenis, die zich des winters in het plattelandshuishouden afspeelde: er was weer
vlees en spek voor vele maanden in uitzicht en dc voldoening over dit feit
was zó groot, dat buren en familieleden uitgenodigd werden het geslachte var
ken des avonds te komen bewonderen. Daar nagenoeg iedere dorpeling een
varken voor eigen gebruik mestte, kwamen deze slachtvisites over en weer
nogal eens voor en het waren vreugdevolle lichtpunten in de donkere win
tertijd.
zen".. Nu, dat behoefde je geen
tweemaal te vragen en omdat Oom
"S^rtJan 's avonds niet uitging,
kwam hij op de voormiddag, zo
tegen twaalven gewoonlijk.
We stonden allen, groot en klein,
rondom het varken, dat daar in
het achterhuis te pronk hing en
Oom nam langzaam de pijp uit de
mond en bekeek met kennersblik
de toekomstige winterprovisie. Hij
kletste met de vlakke hand tegen
de rose zijden van het geslachte
Wanneer ik aan dit „vetprijzen"
denk, komt mij onwillekeurig weer
de figuur van Oom GartJan voor
de geest. Als er thuis een varken
op de leer hing, werd een van de
kinderen naar Oom gestuurd om
te vragen of hij kwam „vetprie-
beest, betastte de hardgeworden,
dikke reuzeis, die als gestolde-
melk met welige franje open lagen
en zei dan:
..Tjonge, wat een beste! Ik gelcuf.
dat-ie nog meer mans is dan die van
't veurige joar! Wat een hammen! En
blenders mooi spek! Hoevcul woog
die? Driehonderd vijftig? Nou. dan is
dit mooi vlezig gcblcvc. hè? Zemótte
ók niet al te vet wezenJa, ja.
daar kunnen jullie van den winter nog
plezier van beleven
Een borrel
Naar de kamer verhuizend, werd
er voor de mannen een borrel ge
schonken en nog eens breedvoerig
uitgeweid over de kwaliteiten van
het mooie varken, waarbij ook de
lof van de verzorger rijkelijk werd
gezongen. Als Oom GartJan z'n
glas uitgedronken had. bedankte
hij nadrukkelijk voor „nog ééntje",
maar een „halfje", nou ja, dat kon
d'r dan nog wel bij. Maar méér
niet
Met een komisch knipoogje naar
ons, toegapende jeugd, vertrok hij
dan met snelle stappen, de lange,
zwarte jas tegen de benen flappend
en de rechterhand aan de pijp,
waaruit hij grote, blauwe wolken
zoog. De hutspot want elke vet-
prijzer werd daarmede bedacht
kreeg hij na het „afhakken" thuis
bezorgd.
In hoge ere
Een andere herinnering aan het
oude slachtgebruik verbindt zich
aan de tijd, dat ik in een van de
afgelegen boerschappen der Velu-
we woonde. Ook daar wordt het
vetprijzen in hoge ere gehouden en
onvergetelijk zal altijd blijven die
Decemberavond, dat wij op de oude
hoeve „Kattenbroek" gevraagd
waren. Het was buitengewoon
koud en al tegen de avond was het
begonnen te sneeuwen, een razende
jacht van fijne, scherpe sneeuw, die
door de gierende Noordooster werd
voortgedreven.
Maar we hadden beloofd te ko-«
men en dus gingen we tegen half
acht van huis, na de stormlantaarn
te hebben aangestoken.
Buiten! Wat een heidens weer,
maar ook welk een genot daar te
gen op te tornen. Praten kun je
niet, je ogen knijp je dicht tot klei
ne spleetjes en schuin ligt je body
tegen de druk van de sneeuwstorm
T N de Grote St. Jansstraat behoef ik niet lang te zoeken naar
Hendrik van Veen. De man met de merkwaardige, grijze krul-
lebol staat de ramen van zijn gezellig huisje te lappen. Het huisje
krijgt een flinke beurt. Aloeder-de-vrouw sleepte al vroeg stoelen
en tafel de gang in en het is een gepoets en geboen, kortom een
demonstratie van de spreekwoordelijke Hollandse properheid.
Marktknecht Van Veen mikt de spons en zeemlap in ziin emmertje
als hij mij ziet aankomen. „Aha, daar is dan die mijnheer van de
krant. Ja, dq boel ligt wat overhoop, loopt U maar door: in de
achterkamer kunnen we wel even praten."
Van Veen beleefde als marktknecht
zou uitdelen had hij niet gedacht. Hic
king tijdens de staking
in. Telkens krimpt de vlam in de
lantaarn in elkaar, maar telkens
ook richt ze zich dapper weer op,
terwijl de wind boos loeit en gonst
door het ijzeren hengsel en
schermraster.
Tussen de struiken en bomen,
die de oprijlaan naar de „Katten
broek" aan weerszijden afbakenen,
komen we in de luwte en is er
beter gelegenheid rond te zien. Al
les ligt al dik onder de witte de
ken en de zwarte bomen staan spo-
kig, als zè door het schijnsel van
dc lantaarn aangeraakt worden.
Maar hoor, hoe in de kale toppen
de storm voortraast, al valt hier de
sneeuw traag naar beneden in
luchtig dwarrelende wolken.
We gaan tussen de hoge hooi- en
korenbergen door en als we dan
voor de deur cle sneeuw van onze
jassen slaan, van de schoenen
stampen en daarna de deurklink
oplichten, staat de boerin meteen
al voor ons en ze zegt: „Och, och-
wat een weer, hè? Hoast te arg
um deur te goan! Kom d'r mer
gauw in en kruup effetjes dicht
bie 't vuur
Een best keu-tje
Een kwartiertje later, als we wat
bekomen zijn van de schrik, staan
we met het hele gezelschap op de
deel, waar het varken staat in vol
le glorie. Een roodbonte kat, die
zich op verdachte wijze in de on
middellijke omgeving ophoudt,
vlucht schuldbewust de hild op.
De manslui roken en kijken be
dachtzaam naar het kolossale dier
aan de ladder, dat in het middel
punt der belangstelling-staat. „Een
best keu-tje" zegt Gieb, de jacht
opziener en allen op hun beurt
betastten het geweldig dikke spek
en wijzen elkaar op de reusachtige
hammen en schouders. De vrouwen
staan er, de armen over de borst
gekruist of de handen op de heu
pen geplant, wijsneuzig bij en ka
kelen over de worstmakerij, het
veel. maar dat hij in zijn functie meel
r ziet U hem bezig met de meeluitcei-
van bakkerspatroons.
uitbraden van het vet en meer der
gelijke dingen.
Grillige schaduwen dansen op
de witte muur, als de boer het
olielampje van de spijker neemt,
ons een ogenblik in 't halfdonker
laat staan en vervolgens terug
keert met een fles en een glaasje.
De vrouwlui niet uitgezonderd ne
men we allen een borreltje én als
het varken dan nog eens nadruk
kelijk geprezen is, gaan we terug
naar het woonvertrek, naar de
„heerd".
In de open haard knetteren en
knappen de stompen, vonkenre
gens stuiven dc wijde, don'tzrc
schoorsteen in cn daar boven in
het grondeloze donker stommelt
nog de sneeuwstorm, maar niet zo
heftig als daarstraks. En in dc
behaaglijke sfeer komen dan de
verhalen los en de herinneringen,
komische en ernstige. Er weeft
zich om en over ons alleen een
rustige genoeglijkheid en de intie
me gezelligheid van de winter
avond is geboren.
„Holland's babbeluurtje"
In het Rijksmuseum te Amster
dam staan weer twee nieuwe ten
toonstellingen op stapel, de groot
ste is tie wederopstelling (13 Dec.)
van de historische afdeling in de
zalen, die voorheen ook voor dit
doel werden gebruikt.
Van 9 Dec. tot en met 25 Jan. is
er een expositie onder auspiciën
van het Kon. Oudheidkundig Ge
nootschap, gewijd aan het z.g.
„Hollandse Babbel-uurtje" (con
versation peaces), Deze tentoon
stelling omvat circa 40 schilderijen
uit de periode tussen 1730 en 1880,
aangevuld met enkele meubelen en-
andere voorwerpen uit die tijd.
De jury voor het toekennen van
de Vérité-prijs, waarin onder meer
Vercors zitting heeft, wees deze
prijs van 200.000 francs toe aan
Pierre Nord, voor zijn: „Mes Cama-
iades sont morts". De geschiedenis
van een plaatselijke verzetsbewe
ging.
Een aanvullende prijs van 50.000
francs ontvingen Simon Laks en
Réné Coudy, voor hun boek „Mu-
sique d' un autre monde".
Marguerite Carré, die lange
tijd een de^. meest geliefde artisten
aan de Opera Comique te Parijs
was, is dezer dagen gestorven. Zij
was met haar veel bewonderde so-
praanstem een van de beste repre
sentanten van het Franse, lyrische
theater.
Dan schiet Van Veen plotse
ling in de lach. „Ha, ha, als ik
nog cjenk aan die boertjes ln
hun onderbroek."
„Wat zegt U, onderbroek?"
„Ja, ja, die mensen kwamen
uit 't Veen en 't Zwarte broek
achter hun kruiwagentje op
Donderdagavond naar de
markt in Amersfoort. Lopen,
meneer, begrijp dat goed! Als
het dan warm was, hadden die
boeren de gewoonte de boven
broek uit te trekken en dan
marcheerden ze opgelucht ver
der in hun onderbroekje."
Voor ccn stuiver
„Wat brachten die boeren dan
aan de markt, Van Veen."
„Nou kyk-es, groenten en wat
fruit uit eigen bongerd. Pas op Vrij
dagmorgen vroeg konden ze hun
waar verkopen. Moe en bezweet
kwamen ze dan op het Hof aan. En
het eerste loopje was naar de bak
ker op de hoek van de Zevenhuizen.
Daar kochten de boertjes een kren
tenbrood van vijf cent en dat ging
dan droog naar binnen. De andere
dag trokken ze huiswaarts, blij dat
het vrachtje verkocht was: voor...
25 stuivers of een gulden!"
„Dat was de ouwe tijd, meneer,
daar moet je nou niet meer om
komme. Nee, dat is afgelopen, de
markt heeft nog niet de aantrek
kelijkheid van voor de oorlog. Daar
had je bijvoorbeeld rond de twinti
ger jaren dc Zaterdagavondmarkt
op de Varkensmarkt. Een drukte
van belang, daar haalt de Zater-
dag-avondmarkt van nu niet bij.
Nee, meneer stop u dat boekje nou
niet weg. Ik heb nog meer op mijn
lever. Die kermis zit me nog in
mijn kop. Het was er een leutige
boel. Maar men was op alles voor
bereid. De brandwacht zat in het
ouwe Weeghuis, daar had je ook de
provoost om de dronken kerels te
lozen."
Tenslotte kom ik er dan toch toe
om mijn boekje op te bergen. Wat
de „krullebol" te vertellen heeft
over de dertig jaar, dat hij op de
markt en de kermissen zijn werk
deed, is een verhaal van een boek
deel.
Wat ik nu wel weet, Is, dat Van
Veen een van die typische Amers
foortse figuren is, waarop we zui
nig moeten zijn. Van Veen is een
lopend geschiedboek, een man die
Amersfoort van provinciestadje zag
uitgroeien tot wat het nu is.
Kijkt u maar eens goed rond op
de markt lezers. U kent hem wel,
die oude marktknecht met zijn
grijze krullen. Het is een stuk van
de markt, dat wij node zouden mis
sen.
Zo ivas de toekomst
op 1 December
1947
Ik beland in zo'n echte gezellige
ouderwetse kamer. Portretje aan de
wand, een knetterend fornuis met
een grote ketel er op, Weense
stoeltjes en natuurlijk de planten,
die meestal de trots en troost van
oude mensen zijn.
„Zo meneer, U komt dus over de
markt" zegt Van Veen. Een „Zo is
het, Van Veen" is al voldoende. Dan
brandt de „krullebol" los. De grijze
haardos van deze oude markt
knecht is wei zeer merkwaardig.
Z\jn krullen waren, toen hij als jon
ge kerel van 25 jaar zijn werk be
gon donker. Nu hy 69 is zijn ze ver
grijsd, maar op de markt is het nog
altijd: „Ha, daar is de krullebol."
en dan grijpt de koopman naar zijn
beurs om het marktgeld te betalen.
Geen grapjes
„Nou kijk eens meneer, ik
was niet altijd bij het markwe
zen. Ik heb eerst nog wat jaar
tjes in de plantsoenen mee ge
lopen. Als ik de waarheid
zeggen moet, meneer, de plant
soentjes waren toen mooier dan
vandaag de dag. Omstreeks
zestien kwam ik dan onder
marktmeester Struve by het
marktwezen. Nou, van die man
heb ik veel geleerd. Kjjk-es, al
les in het fatsoenlijke meneer.
Ik kan tegen een stootje, maar
ze motte me geen krant op
mijn achterwerk spelden. Zóals
ze eens hebben gedaan toen ik
pas begon. Kijk, zulke grap
pies neem ik niet. Dan krygen
ze het met Hendrik van Veen
aan de stok".
Op mijn vraag of er wel eens wat
anders gebeurde op de markt dan
alleen het uitmeten van de stand
plaatsen en innen van de centjes,
glundert v. Veen. „Asjemenpu me
neer, dio kermissen, dat was een
fijne tijd. Natuurlijk was het ook
daar strepen en centjes beuren".
„Wat zegt U, strepen?"
„Nou ja, ik bedoel het uitzetten
van de standplaatsen met een krijt
je. De draaimolen stond altijd op de
Hof bij Iepman voor de deur. In de
Windsteeg stonden acht poffertjes
kramen en langs het Havik rook
het naar oliebollen en paling uit de
tentjes die daar langs de wallekant
mochten staan."
Dc meest bekende figuur van de
markt is ongetwijfeld marktknecht
Von Veen. Dc inning van de
marktgelden gaat altijd even ge
moedelijk
(Foto Stakenburg)
Oud-roest
„Het was zeker altijd een gezel
lige boel?"
„Gezellig wel, maar ook wel
eens een keer luguber. Daar had je
die moord op Vos in een café aan
het Havik en Gerrit de Blauwe
overleefde ook zijn kermis-bezoek
niet. Maar overigens
Wy stappen op een ander onder
werp over. Uit Van Veens ferhaal
blijkt wel, dat er vóór de oorlog
meer vertier op de markt was. „Het
oudc-roest trok altijd veel aan
dacht", zegt Van Veen. „Die ouwe
spullen lagen altyd voor de Keizers
kroon, waar 's Prinsenhof is. De
ouwe Veldhuizen sleepte „de duvel
en zijn moer" zoals men dat wel
pleegt te zeggen nfcar de markt.
En „Plaatheumes", want zo noem
den ze Veldje, maakte goeie zaken.
De kippenmarkt was in de doorloop
van dc Hof voor het Maastrichtse
bierhuis. Op de Appelmarkt was het
een gezellige boel. Daar kwamen de
kersenboeren al op Donderdag
avond met vrachten kersen uit de
omgeving van Amersfoort aan.
„Wat moesten die mensen daar
zo vroeg?" „Nou, kyk-es, meneer
het is kwaad kersen eten as ze rot
zjjn. Plukken en meteen verhande
len, da's het bestje. 's Nachts om
twee of drie uur was er al een le
vendige handel. Het bleef meestal
niet bij kersen, want op de Appel
markt kwamen evengoed aardap
pelen."