markante marktknecht van Amersfoort Na de slacht kwam 'tvetprijzen Hendrik van Veen Bijna alle Amersfoortse dokters wonen in het Bergkwartier Toekomst vraagt een rationeler spreiding Buren en familieleden loofden varken en fokker Vreugdevolle licht punten in donkere wintertijd Dertig jaar meten en centen beuren Soesterkióartier (15000 mensen) heeft maar één geneesheer „Ha, daar is de krullebol" Zaterdag 6 December 1947 3 TZ i it Hiermede vervolgen wij ome Keilt LJ serie artikelen over beken- y do en onbekende personen uit Ze Wel* ons aller omgeving De verspreiding van de Amersfoortse dokters over de gehele stad was omstreeks, honderd jaren geleden veel beter ge regeld dan thans het geval is. Amersfoort van de vijftiger jaren - nagenoeg besloten als het lag binnen de 16e eeuwse bol werken was vrijwel in iedere windstreek met een huisarts bedeeld. De in de tweede helft der vprige eeuw in zijn geliefd Amersfoort zo bekende dokter Smits woonde meer dan veertig jaren lang op de Breestraat. Misschien herinneren de oude mensen uit het Sint Pieters en Bloklandsgasthuis en daarbuiten zich nog zijn naam, want dr Smits was onze stadsdokter van omstreeks 1S50 tot 1890. Dokter Visser - ook alweer zo'n be kende Amersfoortse dokter, die haast een halve eeuw lang onze grootouders in hun tijden van leed en ziekte heeft bijgestaan, had zijn heel- en vroedmeestershuis op de Kampstraat. Men vond verder een arts in de Muurhuizen, op de Nieuwstraat, aan de Korte Gracht en op elk der beide Singels. Men ziet: een eeuw geleden hadden de Amersfoorters een huisdokter dichter bij de hand dan thans het geval is. De overige dertig dokters en spe cialisten hebben hun tenten in het Bergkwartier opgeslagen. De historische groei tot een Amcrsfoorts dokterskwartier gedurende de laatste honderd jaren overziende, merkten we dus een zeer sterke tendenz op naar een concentratie binnen een bepaald vil- laparkgebied. Een tendenz, die ook in andere ste den werd opgemerkt en waar van de grote nadelen zodanig zwaar werden bevonden, dat daaraan kortgeleden tot in de hóógste regeringskringen aan dacht is geschonken. Maar niet alleen aan de Ministertafel en in de Tweede Kamer kwam de meer rationele dokterssprei ding ter sprake. Reeds lang voordien kon men hierover rake opmerkingen lezen in het Woningrapport, dat dit jaar door het Nederlands Econo misch Instituut aan het zo ac tieve Gemeentebestuur van Amersfoort werd uitgebracht. OOK in 1885 toen reeds eni ge jaren de neiging bestond, onze stad langs de Westelijke en Zuidelijke uitvalswegen uit te brei den bleven de geneesheren nog trouw aan de binnenstad. Op het Havik woonden in dat jaar zelfs twee artsen: dokter Borst en dok ter Van Driel. De laatste heeft daar ongeveer dertig jaren ge woond. Behalve deze twee had men dan natuurlijk de beide reeds ge noemde dokters Smits en Visser, terwijl het huis van dokter Morren stond op de Langegracht no. 11. Met recht kan dit laatste een echt doktershuis worden genoemd, want na de dood van dokter Morren (die er ongeveer een halve eeuw zijn uitgebreide practijk heeft uitge oefend) heeft de arts Kok er nog geruime tijd verblijf gehouden. De Berg-villa's Dan, kort na de eeuwwisseling, komt de grote stadsuitbreiding. Amersfoort gemakkelijker be reikbaar uit de grote steden wordt ontdekt als ideale woonstad, de vergroting van het garnizoen helpt een handje mee en dank zij de voortvarendheid van een be kende Amersfoortse makelaarsfir ma verrijzen de eerste rijen „Berg- villa's". We zien tezelfder tijd een drang bij de gegoede burgerij naar de nieuwe buitenwijken langs de Utrechtse weg en vinden in 1905 reeds een viertal dokters ten Wes ten van de oude wallen gehuisvest. In de'jaren van vóór de eer ste Wereldoorlog merken we deze verhuizing van dokters naar de Westelijke voorstad geleidelijk steeds meer op. Wél wonen in 1915 enkele oudere artsen nog in het oude hart van de gemeente, wèl is dr. Rolandus Hagedoórn in de Langestraat gaan wonen, maar de nieuwe huisartsen vestigen zich bij voorkeur niet binnen de stadswallen en tussen 1905 en 1915 ontstaat dan die ty- pisch-Amersfoortse dokters- buurt met als centrum het eer ste gedeelte van de Utrechtse weg tussen het Laantje en de Lange Bergstraat. Dit proces van het „leegtappen" der oude binnenstad komt in 1925 zeer duidelijk aan de oppervlakte. Slechts de reeds tientallen van ja ren gevestigde dokters Jorissen, Morren en Schreuder wonen met de (thans gedetineerde) chirurg Van Nieuwenhuysen (sindsdien ook al naar de Berg verhuisd) nog binnen de Buitensingels. De ande re negentien geneesheren hadden zich uitsluitend in de nieuwe villa wijk tegen de Oostflank van de Amersfoortse Berg genesteld. In 1934 is de „ruimtelijke sprei ding" van artsen zodanig, dat we op de Langegracht de dokterswo ning van de heer Kok aantreffen, de arts Heckman woont in de Schimmelpenninckstraat en dokter Linschoten aan de Soesterweg. Al le andere huisartsen houden verder in het Bergkwartier verblijf. Een blik op bijgaande kaart van Amersfoort naar de toestand van 1 December 1947 doet ons in één oogopslag zien, dat „de trek naar de Berg" ook rond 1934 niet is tot staan gekomen. Tot heden ten dage schijnt dc aantrekkings kracht van „De Berg" ook voor de huisdokters niets aan haar beteke nis te hebben ingeboet. Soesterkwartier De tijd lijkt alweer zeer lang ge leden, dat de Amersfoortse genees heer kort "in de buurt van zijn pa tiënten woonde. In het Soester kwartier vindt men volgens de allernieuwste gegevens die der Volkstelling 1947 3600 huisge zinnen met in totaal ongeveer 15000 gezinsleden. Eén dokter de heer Boersma heeft er zijn woonhuis. De bewoners van de oude bin nenstad plus de Kruisdamp met omgeving plus de Zeeheldenbuurt tezamen rond 11000 ingezetenen - hebben geen enkele huisarts in hun midden. Uitgestrekt tussen de Beek in het Noorden, de" Lunterse Beek in het Oosten en de Amersfoortse berg in het Westen, ligt het Leusder Ver meerkwartier, waar 20.000 onzer stadgenoten hun ledikant hebben staan. Er wonen drie huisartsen. Over 25 jaar Dit Woningrapport geeft ons ge legenheid te wijzen op een ander aspect van de „doctorenconcen tratie". Hiervóór werd de haast on gestoorde groei naar een Amers foortse dokterswijk aangestipt. Be halve een verleden zich verlie zende in de hoogtij*van het vrije spel der maatschappelijke krachten is er echter ook een toekomst, en naar deze toekomst wijst ge noemd Woningrapport. Die toe komst wordt een voor Amersfoorts welvaart ongetwijfeld grootse. Door terzake deskundigen wordt erop gerekend, dat binnen twintig jaren ten minste 13.000 arbeiders woningen, 5000 middenstandshui zen en 1300 villa's moeten gebouwd worden. Wanneer we bedenken dat in heel Amersfoort thans 15.500 huizen staan, dan kan zelfs een schooljongen begrijpen, dat door nieuwbouw binnen een kwart eeuw onze Keistad meer dan tweemaal zo groot zal zijn. als nu het geval is; dat binnen 25 jaar een hele nieuwe stad ter grootte van het huidige Amersfoort er bij zal moe ten worden gebouwd. Met deze opgave staat de Amersfoortse ar beidsgemeenschap voor een gewel dige maar grootse taak, die enig is in haar bijkans duizendjarige ge schiedenis. Zal deze uitbreiding betekenen, dat tweemaal zoveel patiënten een nog langere weg zullen moeten gaan om bij „hun" dokter in het Bergkwart^pr te komen? Zal die vergroting van het inwonerstal tot honderdduizend zielen met zich meebrengen, dat dan nog meer dan nu huisartsen kriskras onze stad zullen doorkruisen? Wij geloven het niet. Want tegenover de histo rische groei in het verleden tot de vorming van een zeer bepaalde ge- neesherenwijk treden thans sterker dan ooit de decentralisatie- en or deningsgedachten naar voren. Nood leert niet alleen bidden, maar ook zien. De mens in Nederland is naar ons gevoelen bezig, zichzelf terug te vinden in de kleinere gemeen schap van buurt en wijk. Een ster ke stroming is waar te nemen in de richting van de wijkgedachte, organisch samengevat in de stede lijke gemeenschap. Stadsuitbreiding Op verenigings- en staatkundig gebied zien we dezelfde groei naar het wijkverband, en het is stellig te verwachten, dat deze groei in Amersfoort door onze stedebouwer, de stadsarchitect D. Zuiderhoek, ten zeerste zal worden gestimu leerd door middel van de stichting in elk „bloemblad" van o.a. een cultureel centrum. De publicaties hierover destijds in ons blad en de causerieën, welke de heer Zuider hoek over het onderwerp heeft ge houden, spraken in dit opzicht dui delijke taal. Op staatkundig terrein vindt de wijkgedachte haar uitdrukking in de Wijkraad, waarvan men ver- o APOTHEKEN HUISARTSEN XSPECIALISTEN M OVERIGE ARTSEN» 'Ml>* Ijwr. wacht dat hij een nieuw en uiter mate levendig instituut in onze de mocratische staatsinrichting zal worden, waardoor de bewoners van de stadskwartieren nauwer bij de zaken van bestuur van hun eigen woonwijk zullen worden be trokken. Dat een Wijkraad van b.v. het Soesterkwartier het over zijn kant zou laten gaan, dat ook in de toekomst deze arbeiderswijk zo slecht bedeeld zou blijven t.a.v. de artsenspreiding, lijkt me uitgeslo ten. Ons in zovele opzichten mi litant en sterk vooruitstrevend Stadsbestuur draagt ook hier de Idee vooruit. Want het is zeer opmerkelijk in 'verband met ons onderwerp, dat in het kortgeleden gedane voorstel tot bouw van middenstandswo- ningen, door de Gemeente wordt teruggegrepen op dat deel van het Amersfoortse Wo ningrapport, hetwelk handelt over de samenhoping van bij na alle artsen en specialisten in een. bepaald stadskwartier. Het vermoeden is daardoor versterkt, dat in de naaste toekomst de gemeenschap dc taak zal verrichten, welke de particuliere bouw in liet ver leden heeft verzuimd: het bou wen van speciale dokterswo ningen in de uitgestrekte ar beiderswijken. Schrijver dezes hoopt de organi sche en planmatige uitbouw van Amersfoort en de afronding onzer stad tot 100.000 zielen mee te ma ken. Het is zijn stellige overtui ging, dat hij omstreeks 1970 zijn historisch overzicht over de Amersfoortse geneesheren zal kun nen beginnen met de woorden: „De verspreiding van de Amers foortse dokters over de gehele stad was omstreeks 1947 oneindig veel slechter geregeld, dan thans het geval is P. S. TEELING. We hebben geslacht!" De trots, waarmede de Veluwenaar dit zin' netje zo omstreeks November of December placht uit te spreken tegenover vrienden en bekenden getuigt meer dan iets anders van de grote betekenis, die men aan de slacht hechtte. Zij was ongetwijfeld dc belangrijkste gebeur tenis, die zich des winters in het plattelandshuishouden afspeelde: er was weer vlees en spek voor vele maanden in uitzicht en dc voldoening over dit feit was zó groot, dat buren en familieleden uitgenodigd werden het geslachte var ken des avonds te komen bewonderen. Daar nagenoeg iedere dorpeling een varken voor eigen gebruik mestte, kwamen deze slachtvisites over en weer nogal eens voor en het waren vreugdevolle lichtpunten in de donkere win tertijd. zen".. Nu, dat behoefde je geen tweemaal te vragen en omdat Oom "S^rtJan 's avonds niet uitging, kwam hij op de voormiddag, zo tegen twaalven gewoonlijk. We stonden allen, groot en klein, rondom het varken, dat daar in het achterhuis te pronk hing en Oom nam langzaam de pijp uit de mond en bekeek met kennersblik de toekomstige winterprovisie. Hij kletste met de vlakke hand tegen de rose zijden van het geslachte Wanneer ik aan dit „vetprijzen" denk, komt mij onwillekeurig weer de figuur van Oom GartJan voor de geest. Als er thuis een varken op de leer hing, werd een van de kinderen naar Oom gestuurd om te vragen of hij kwam „vetprie- beest, betastte de hardgeworden, dikke reuzeis, die als gestolde- melk met welige franje open lagen en zei dan: ..Tjonge, wat een beste! Ik gelcuf. dat-ie nog meer mans is dan die van 't veurige joar! Wat een hammen! En blenders mooi spek! Hoevcul woog die? Driehonderd vijftig? Nou. dan is dit mooi vlezig gcblcvc. hè? Zemótte ók niet al te vet wezenJa, ja. daar kunnen jullie van den winter nog plezier van beleven Een borrel Naar de kamer verhuizend, werd er voor de mannen een borrel ge schonken en nog eens breedvoerig uitgeweid over de kwaliteiten van het mooie varken, waarbij ook de lof van de verzorger rijkelijk werd gezongen. Als Oom GartJan z'n glas uitgedronken had. bedankte hij nadrukkelijk voor „nog ééntje", maar een „halfje", nou ja, dat kon d'r dan nog wel bij. Maar méér niet Met een komisch knipoogje naar ons, toegapende jeugd, vertrok hij dan met snelle stappen, de lange, zwarte jas tegen de benen flappend en de rechterhand aan de pijp, waaruit hij grote, blauwe wolken zoog. De hutspot want elke vet- prijzer werd daarmede bedacht kreeg hij na het „afhakken" thuis bezorgd. In hoge ere Een andere herinnering aan het oude slachtgebruik verbindt zich aan de tijd, dat ik in een van de afgelegen boerschappen der Velu- we woonde. Ook daar wordt het vetprijzen in hoge ere gehouden en onvergetelijk zal altijd blijven die Decemberavond, dat wij op de oude hoeve „Kattenbroek" gevraagd waren. Het was buitengewoon koud en al tegen de avond was het begonnen te sneeuwen, een razende jacht van fijne, scherpe sneeuw, die door de gierende Noordooster werd voortgedreven. Maar we hadden beloofd te ko-« men en dus gingen we tegen half acht van huis, na de stormlantaarn te hebben aangestoken. Buiten! Wat een heidens weer, maar ook welk een genot daar te gen op te tornen. Praten kun je niet, je ogen knijp je dicht tot klei ne spleetjes en schuin ligt je body tegen de druk van de sneeuwstorm T N de Grote St. Jansstraat behoef ik niet lang te zoeken naar Hendrik van Veen. De man met de merkwaardige, grijze krul- lebol staat de ramen van zijn gezellig huisje te lappen. Het huisje krijgt een flinke beurt. Aloeder-de-vrouw sleepte al vroeg stoelen en tafel de gang in en het is een gepoets en geboen, kortom een demonstratie van de spreekwoordelijke Hollandse properheid. Marktknecht Van Veen mikt de spons en zeemlap in ziin emmertje als hij mij ziet aankomen. „Aha, daar is dan die mijnheer van de krant. Ja, dq boel ligt wat overhoop, loopt U maar door: in de achterkamer kunnen we wel even praten." Van Veen beleefde als marktknecht zou uitdelen had hij niet gedacht. Hic king tijdens de staking in. Telkens krimpt de vlam in de lantaarn in elkaar, maar telkens ook richt ze zich dapper weer op, terwijl de wind boos loeit en gonst door het ijzeren hengsel en schermraster. Tussen de struiken en bomen, die de oprijlaan naar de „Katten broek" aan weerszijden afbakenen, komen we in de luwte en is er beter gelegenheid rond te zien. Al les ligt al dik onder de witte de ken en de zwarte bomen staan spo- kig, als zè door het schijnsel van dc lantaarn aangeraakt worden. Maar hoor, hoe in de kale toppen de storm voortraast, al valt hier de sneeuw traag naar beneden in luchtig dwarrelende wolken. We gaan tussen de hoge hooi- en korenbergen door en als we dan voor de deur cle sneeuw van onze jassen slaan, van de schoenen stampen en daarna de deurklink oplichten, staat de boerin meteen al voor ons en ze zegt: „Och, och- wat een weer, hè? Hoast te arg um deur te goan! Kom d'r mer gauw in en kruup effetjes dicht bie 't vuur Een best keu-tje Een kwartiertje later, als we wat bekomen zijn van de schrik, staan we met het hele gezelschap op de deel, waar het varken staat in vol le glorie. Een roodbonte kat, die zich op verdachte wijze in de on middellijke omgeving ophoudt, vlucht schuldbewust de hild op. De manslui roken en kijken be dachtzaam naar het kolossale dier aan de ladder, dat in het middel punt der belangstelling-staat. „Een best keu-tje" zegt Gieb, de jacht opziener en allen op hun beurt betastten het geweldig dikke spek en wijzen elkaar op de reusachtige hammen en schouders. De vrouwen staan er, de armen over de borst gekruist of de handen op de heu pen geplant, wijsneuzig bij en ka kelen over de worstmakerij, het veel. maar dat hij in zijn functie meel r ziet U hem bezig met de meeluitcei- van bakkerspatroons. uitbraden van het vet en meer der gelijke dingen. Grillige schaduwen dansen op de witte muur, als de boer het olielampje van de spijker neemt, ons een ogenblik in 't halfdonker laat staan en vervolgens terug keert met een fles en een glaasje. De vrouwlui niet uitgezonderd ne men we allen een borreltje én als het varken dan nog eens nadruk kelijk geprezen is, gaan we terug naar het woonvertrek, naar de „heerd". In de open haard knetteren en knappen de stompen, vonkenre gens stuiven dc wijde, don'tzrc schoorsteen in cn daar boven in het grondeloze donker stommelt nog de sneeuwstorm, maar niet zo heftig als daarstraks. En in dc behaaglijke sfeer komen dan de verhalen los en de herinneringen, komische en ernstige. Er weeft zich om en over ons alleen een rustige genoeglijkheid en de intie me gezelligheid van de winter avond is geboren. „Holland's babbeluurtje" In het Rijksmuseum te Amster dam staan weer twee nieuwe ten toonstellingen op stapel, de groot ste is tie wederopstelling (13 Dec.) van de historische afdeling in de zalen, die voorheen ook voor dit doel werden gebruikt. Van 9 Dec. tot en met 25 Jan. is er een expositie onder auspiciën van het Kon. Oudheidkundig Ge nootschap, gewijd aan het z.g. „Hollandse Babbel-uurtje" (con versation peaces), Deze tentoon stelling omvat circa 40 schilderijen uit de periode tussen 1730 en 1880, aangevuld met enkele meubelen en- andere voorwerpen uit die tijd. De jury voor het toekennen van de Vérité-prijs, waarin onder meer Vercors zitting heeft, wees deze prijs van 200.000 francs toe aan Pierre Nord, voor zijn: „Mes Cama- iades sont morts". De geschiedenis van een plaatselijke verzetsbewe ging. Een aanvullende prijs van 50.000 francs ontvingen Simon Laks en Réné Coudy, voor hun boek „Mu- sique d' un autre monde". Marguerite Carré, die lange tijd een de^. meest geliefde artisten aan de Opera Comique te Parijs was, is dezer dagen gestorven. Zij was met haar veel bewonderde so- praanstem een van de beste repre sentanten van het Franse, lyrische theater. Dan schiet Van Veen plotse ling in de lach. „Ha, ha, als ik nog cjenk aan die boertjes ln hun onderbroek." „Wat zegt U, onderbroek?" „Ja, ja, die mensen kwamen uit 't Veen en 't Zwarte broek achter hun kruiwagentje op Donderdagavond naar de markt in Amersfoort. Lopen, meneer, begrijp dat goed! Als het dan warm was, hadden die boeren de gewoonte de boven broek uit te trekken en dan marcheerden ze opgelucht ver der in hun onderbroekje." Voor ccn stuiver „Wat brachten die boeren dan aan de markt, Van Veen." „Nou kyk-es, groenten en wat fruit uit eigen bongerd. Pas op Vrij dagmorgen vroeg konden ze hun waar verkopen. Moe en bezweet kwamen ze dan op het Hof aan. En het eerste loopje was naar de bak ker op de hoek van de Zevenhuizen. Daar kochten de boertjes een kren tenbrood van vijf cent en dat ging dan droog naar binnen. De andere dag trokken ze huiswaarts, blij dat het vrachtje verkocht was: voor... 25 stuivers of een gulden!" „Dat was de ouwe tijd, meneer, daar moet je nou niet meer om komme. Nee, dat is afgelopen, de markt heeft nog niet de aantrek kelijkheid van voor de oorlog. Daar had je bijvoorbeeld rond de twinti ger jaren dc Zaterdagavondmarkt op de Varkensmarkt. Een drukte van belang, daar haalt de Zater- dag-avondmarkt van nu niet bij. Nee, meneer stop u dat boekje nou niet weg. Ik heb nog meer op mijn lever. Die kermis zit me nog in mijn kop. Het was er een leutige boel. Maar men was op alles voor bereid. De brandwacht zat in het ouwe Weeghuis, daar had je ook de provoost om de dronken kerels te lozen." Tenslotte kom ik er dan toch toe om mijn boekje op te bergen. Wat de „krullebol" te vertellen heeft over de dertig jaar, dat hij op de markt en de kermissen zijn werk deed, is een verhaal van een boek deel. Wat ik nu wel weet, Is, dat Van Veen een van die typische Amers foortse figuren is, waarop we zui nig moeten zijn. Van Veen is een lopend geschiedboek, een man die Amersfoort van provinciestadje zag uitgroeien tot wat het nu is. Kijkt u maar eens goed rond op de markt lezers. U kent hem wel, die oude marktknecht met zijn grijze krullen. Het is een stuk van de markt, dat wij node zouden mis sen. Zo ivas de toekomst op 1 December 1947 Ik beland in zo'n echte gezellige ouderwetse kamer. Portretje aan de wand, een knetterend fornuis met een grote ketel er op, Weense stoeltjes en natuurlijk de planten, die meestal de trots en troost van oude mensen zijn. „Zo meneer, U komt dus over de markt" zegt Van Veen. Een „Zo is het, Van Veen" is al voldoende. Dan brandt de „krullebol" los. De grijze haardos van deze oude markt knecht is wei zeer merkwaardig. Z\jn krullen waren, toen hij als jon ge kerel van 25 jaar zijn werk be gon donker. Nu hy 69 is zijn ze ver grijsd, maar op de markt is het nog altijd: „Ha, daar is de krullebol." en dan grijpt de koopman naar zijn beurs om het marktgeld te betalen. Geen grapjes „Nou kijk eens meneer, ik was niet altijd bij het markwe zen. Ik heb eerst nog wat jaar tjes in de plantsoenen mee ge lopen. Als ik de waarheid zeggen moet, meneer, de plant soentjes waren toen mooier dan vandaag de dag. Omstreeks zestien kwam ik dan onder marktmeester Struve by het marktwezen. Nou, van die man heb ik veel geleerd. Kjjk-es, al les in het fatsoenlijke meneer. Ik kan tegen een stootje, maar ze motte me geen krant op mijn achterwerk spelden. Zóals ze eens hebben gedaan toen ik pas begon. Kijk, zulke grap pies neem ik niet. Dan krygen ze het met Hendrik van Veen aan de stok". Op mijn vraag of er wel eens wat anders gebeurde op de markt dan alleen het uitmeten van de stand plaatsen en innen van de centjes, glundert v. Veen. „Asjemenpu me neer, dio kermissen, dat was een fijne tijd. Natuurlijk was het ook daar strepen en centjes beuren". „Wat zegt U, strepen?" „Nou ja, ik bedoel het uitzetten van de standplaatsen met een krijt je. De draaimolen stond altijd op de Hof bij Iepman voor de deur. In de Windsteeg stonden acht poffertjes kramen en langs het Havik rook het naar oliebollen en paling uit de tentjes die daar langs de wallekant mochten staan." Dc meest bekende figuur van de markt is ongetwijfeld marktknecht Von Veen. Dc inning van de marktgelden gaat altijd even ge moedelijk (Foto Stakenburg) Oud-roest „Het was zeker altijd een gezel lige boel?" „Gezellig wel, maar ook wel eens een keer luguber. Daar had je die moord op Vos in een café aan het Havik en Gerrit de Blauwe overleefde ook zijn kermis-bezoek niet. Maar overigens Wy stappen op een ander onder werp over. Uit Van Veens ferhaal blijkt wel, dat er vóór de oorlog meer vertier op de markt was. „Het oudc-roest trok altijd veel aan dacht", zegt Van Veen. „Die ouwe spullen lagen altyd voor de Keizers kroon, waar 's Prinsenhof is. De ouwe Veldhuizen sleepte „de duvel en zijn moer" zoals men dat wel pleegt te zeggen nfcar de markt. En „Plaatheumes", want zo noem den ze Veldje, maakte goeie zaken. De kippenmarkt was in de doorloop van dc Hof voor het Maastrichtse bierhuis. Op de Appelmarkt was het een gezellige boel. Daar kwamen de kersenboeren al op Donderdag avond met vrachten kersen uit de omgeving van Amersfoort aan. „Wat moesten die mensen daar zo vroeg?" „Nou, kyk-es, meneer het is kwaad kersen eten as ze rot zjjn. Plukken en meteen verhande len, da's het bestje. 's Nachts om twee of drie uur was er al een le vendige handel. Het bleef meestal niet bij kersen, want op de Appel markt kwamen evengoed aardap pelen."

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1947 | | pagina 3