T. VAN VLIET Modelslagerij I Niesiws- en Advertentieblad Verschijnt Woensdag en Zaterdag No. 76 Achttiende Jaargang Woensdag 24 September 1930 Bekendmakingen. Officieel. De wassende vloed. EET MEER BROOD C. VAN EE BOSCHSTRAAT 9 - BAARN ALLEEN EERSTE KWALITEITEN I Binnenland. De rentevergoeding der Rijks Postspaarbank. BUREAU VOOR ADMINISTRATIE: VAN WEEDESTRAAT 7 SOESTDIJK ADVERTENTIËN EN INGEZONDEN STUKKEN WORDEN INGEWACHT TOT UITERLIJK DINSDAGS- EN VRIJDAGSMORGENS 10 UUR AAN HET BUREAU UITGAVE: N.V. EERSTE SOESTERELECTR. DRUKKERIJ v.h. G. v. d. BOVENKAMP ADVERTENTIËN: VAN 1 TOT 5 REGELS 75 CTS., ELKE REGEL MEER 15 CTS. GROOTE LETTERS NAAR PLAATSRUIMTE, BIJ ABONNEM. GROOTE KORTING ABONNEMENTSPRIJS f 1.— PER DRIE MAANDEN, FRANCO PER POST REDACTIE- EN ADM.-ADRESVAN WEEDESTR. 7 - TEL. 2062 - SOESTDIJK HET AUTEURSRECHT VAN DIT BLAD WORDT UITDRUKKELIJK VOORBEHOUDEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 15 VAN DE AUTEURSMET 1912 (STAATSELAD NUMMER 380) Burgemeester en Wethouders van Soest brengen ter openbare kennis dat de vaste commissiën uit den Raad voor 1930/1931 zijn samengesteld als volgt: Commissie Heide- en Zandgronden. Voorzitter: A. Endendijk. Leden: G. Hilhorst Azn., G. Pronk. Commissie voor Openbare Werken. Voorzitter: A. J. C. Koenders. Leden: W. F. H. Busch, W. H. C. Door man, G. Hilhorst Azn., H. van Klooster. Commissie Uitbreidingsplan. Voorzitter: A. J. C. Koenders. Leden: P. van den Breemer, W. H. C. Doorman, G. J. Grootewal. Commissie Belastingzaken. Voorzitter: de Burgemeester. Leden: W. F. H. Busch, Mr. J. H. van Doorne, G. Hilhorst Azn., S. G. LandvVeer- de Visser. Commissie Werkverschaffing en Steunver- leening. Voorzitter: A. Endendijk. Leden: D. A. de Bruijn, W. F. H. Busch, H. J. Gasille, H. van Klooster, S. G. Land weer-de Visser Commissie bijstand Gasbedrijf. Voorzitter: A. Endendijk. Leden: D. A. de Bruijn W. H. C. Door man, H. van Klooster. Wetgevende Commissie. Voorzitter: de Burgemeester. Leden: Mr. J. H. van Doorne, H. J. Ga sille, S. G. Landweer-de Visser. Commissie bijstand Grondbedrijf. Voorzitter: A. J. C. Koenders. Leden: P. van den Breemer, W. H. C. Doorman, H. J. Gasille. Financieele Commissie. Voorzitter: de Burgemeester. Leden: Mr: J. H. van Doorne, G. J. Grootewal, H. van Klooster. Soest, 20 September 1930. Burg. en Weth. voornoemu, w.g. G. Deketh, Burgemeester w.g. J. Batenburg, Secretaris. HINDERWET Burgemeester en Wethouders der gemeente Gelet op het bepaalde bij de artt. 6 en 7 der Hinderwet; Brengen ter algemeene kennis: dat op de secretarie der gemeente ter visie is ge legd een verzoek met bijlagen van D. Kui pers, te Utrecht, om vergunning tot het uit breiden en wijzigen der bestaande wasch- en strijkinrichting gelegen aan den Ver lengde Schoolweg, kadastraal bekend ge meente Soest in sectie E. 1729, door aan bouw van een ontvang- en sorteerruimte en het verplaatsen van den bestaanden man gel met electrische motor van 1P.K. in het nieuw aan te bouwen gedeelte; dat op den 30 September 1930, des na middags te 3 uren gelegenheid is om ten gemeentehuize bezwaren tegen het uit breiden en wijzigen dier inrichting in te brengen; en dat gedurende drie dagen vóór dien dag op de secretarie der gemeente van de ter zake ingekomen schrifturen kan wor den kennis genomen. De aandacht van belanghebbenden wordt er op gevestigd, dat niet tot eventueel be roep van de later op het verzoek te nemen beslissing gerechtigd zijn zij, die niet op de aangewezen plaats en het aangegeven uur in de vorengenoemde ingevolge ar tikel 7 der Hinderwet te houden zitting zijn verschenen, ten einde hunne bezwaren mondeling toe te lichten. Soest, 16 September 1930. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, G. Deketh. De Secretaris, J. Batenburg. HINDERWET. burgemeester en Wethouders der gemeente Soest; Gelet op het bepaalde bij de artt. 6 en 7 der Hinderwet; Brengen ter algemeene kennis: dat op de secretarie der gemeente ter visie is ge legd een verzoek met bijlagen van T. Spelt, Beukenlaan 15, te Soest, om vergunning tot het oprichten van een brood- en banket bakkerij en het daarin plaatsen van een heete luchtoVen in het perceel Beukenlaan No. 15, kad. gemeente Soest, sectie G. No. 2535 dat op den 30 September 1930, des na middags te 3 uren gelegenheid is om ten gemeentehuize bezwaren tegen het oprich ten dier inrichting in te brengen; en dett gedurende drie dagen vóór dien dag op de secretarie der gemeente van de ter zake ingekomen schrifturen kan wor den kennis genomen. De aandacht van belanghebbenden wordt er op gevestigd, dat niet tot eventueel be roep van de later op het verzoek te nemen beslissing gerechtigd zijn zij, die niet op de aangewezen plaats en het aangegeven uur in de vorengenoemde ingevolge ar tikel 7 der Hinderwet te houden zitting zijn verschenen, ten einde hunne bezwaren mondeling toe te lichten. Soest, 16 September 1930. Burgem. en Wethouders voornoemd De Burgemeester, O. Deketh. De Secretaris, J Batenburg. Wie Briand's belangwekkende rede te Genève heeft gehoord, waarin hij zijn al gemeene plannen voor een Europeesche unie binnen het raam van den Volkenbond ontvouwde, met als doel: vermindering der bewapening en vermindering der ware be wapeningslasten, alsmede verwijdering der belemmeringen die aan den handel en 't ver keer in Europa worden opgelegd, heeft zeker niet kunnen ontkomen aan de geest drift en visionaire woordkunst van dezen staatsman. En al zijn de twijfelmoedigen en pessimisten aan het werk, om te pogen bewust dan wel onbewust aan de spa ken van het rad van den tijd te gaan han gen, in machteloos pogen het tegen te hou den, het moeizame werk van de verzeke ring en organisatie van den vrede en van de liquidatie van den geest van wantrou wen en ongeloof in de mogelijkheid van durenden wereldvrede schrijdt voort. Straks gaat de voorbereidende ontwapeningscom missie aan het werk en wellicht binnen een jaar komt de ontwapeningsconferentie bij een. En dat wordt hoogste tijd! Want de massa begint zich te roeren. De regeeringen hebben zich sedert eenige ja ren beijverd in het sluiten van pacten van vrede en veiligheid, van uitbanning van den oorlog en arbitrage, maar de practische re sultaten bleven uit, of grootendeels al thans. De jongste vlootconferentie was pas een schuchter begin met daadwerkelijke be wapeningsvermindering. Willen de regee ringen het vertrouwen van de volken die zij vertegenwoordigen, niet verliezen, dan hebben zij nu tot practische daden van be wapeningsbeperking te komen. Van alle zijden wordt thans in die richting gewerkt. Nog nooit is er in de wereld zulk een ver langen en sterken drang naar internationale samenwerking en verbroedering geweest. Hoe men er ook in sommige regeerings- departementen over mag denken, waar de verstokten van een bijkaiis voorbijgegane generatie nog voor een deel vastgeroest zitten aan beginselen en opvattingen om trent veiligheid en nationale verdediging, die reeds lang door het grós der volken zijn verworpen, er heeft zich in de'; naties zelf zulk een ingewortelden afkeer van bruut wapengeweld ontwikkeld én zulk een ver langen naar vereffening van eventueele ge- Eerste Soester Electrische Brood- en Banketbakkerij Kerkstraat 7 SOEST Telef. 2144 Soesterbergschestraatweg 15, Telef. 2245 (Hoek Gallenkamppelsweg) schillen door Internationale Rechtspraak, dat de veruiterlijking ervan in gelijktijdige en universeele vermindering der bewape ningslasten een gebiedende eisch is gewor den, waaraan eenvoudig niet langer weer stand kan worden gebodqn. Het is goed, dat men zich rekenschap geeft van de fei ten en de werkelijkheid. En die zijn o.m., dat de Internationale Federatie van den Ar beid, welke alleen al 20.000.000 arbeiders over de wereld verspreid omvat, den oorlog als een misdaad tegen de heele beschaafde wereld beschouwt. Negen millioen oud-sol daten van den wereld-oqrlog, vereenigd, in een wereld-organisatie, negen millioen mannen die dus zelf door deze hel zijn ge weest, hebben den oorlog afgezworen. Het Internationaal Arbeids Bureau te Genève en de Internationale Federatie van Vak verbonden nemen hetzelfde standpunt in. Practisch gesproken kan men dus zeggen, dat de heele arbeidersw,ereld in alle lan den, die ten slotte de lagers moeten vor men, die elkaar eventuqel zouden moeten bestrijden waartoe? waarvoor? beslo ten hebben, dat geen oorlog meer de wereld zal ontwrichten en in onduldbare schulden lasten zal dompelen. Voegt men daarbij de schier ontelbare vredesvereenigingen, de OPGERICHT 1899 TELEFOON No. 33C POSTGIRO Np. 146487 organisaties voor internationale samenwer king op ieder terrein, de volkenbondsver- eenigingen enz., dan wordt het duidelijk, dat de gedachte van den vrede zoozeer ge schraagd en gekoesterd wordt in de harten van de absolute meerderheid der naties, dat de tijden rijp zijn om tot werkelijke geza menlijke „Abrüstung" te komen. De drang naar oorlogsboeken is in het laatste jaar afgenomen. De wereld heeft kennis genomen van de verbijsterend-naak- te boeken als „Van het westelijk front geen nieuws", in tientallen talen vertaald, en verfilmd. Men is er verzadigd van en de millioenen die nog iets van valsche-oorL logsroem-verlangens in zich hadden, omdat zij de werkelijkheid niet kenden, zij weten nu. Maar mocht de wereld nog ooit behoef te hebben aan een opfrissching van het ge heugen, laten ze dan de allerbeste oorlogs- lectuur niet vergeten, al is die niet zoo in teressant en boeiend om te lezen: namelijk de historische lectuur, de navrante stati stieken van de dooden, de millioenen doo- den, de evenzoovele millioenen gewonden, verminkten, de blinden, de geschondenen, de lammen, de wrakken, de eindelooze cij ferreeksen der oorlogsschulden. Zeker, de afkeer van den oorlog en de verzekering van den vrede moet niet alleen op vrees gebouwd zijn. Maar het is toch wel goed deze „doode" lectuur van den oorlog te bewaren en af en toe eens te herlezen. Op dat wij niet vergeten.: FLORIS C. WELDADIGHEIDSPOSTZEGELS VOOR HET KIND. Dezer dagen wordt aan 349 vereenigingen het haar toekomende aandeel in de op brengst van de weldadigheidspostzegels voor het kind over 1929'30 uitgekeerd tot een totaal bedrag van 162.370.29 (v.j. 115.379.85). De gelden werden verdeeld onder de na volgende groepen: a. 20 vereenigingen voor achterlijke en zwakzinnige kinderen, samen 15.234.60. b. 80 vereenigingen voor zwakke kinde ren (vacantiekolonics enz.) samen ƒ27.053.19. c. 235 vereenigingen voor verwaarloosde jeugd (opvoedingsgestichten) 111.152.42. d. 14 vereenigingen voor gebrekkige, blinde, doove of doofstomme kinderen sa men 8.930.08. Meer dan 1000.ontvingen 47 vereeui- gingen (v.j. 35), meer dan 500.41 ver eenigingen en .meer dan 100.134 ver eenigingen. Ingediend is een ontwerp (No. 421 zitting 1929-1930) tot wijziging der wet op deze instelling. Ten aanzien der rentevergoeding zegt de Toelichting: „Indien de grootte van dit (reserve)fonds nog verder blijft stijgen, schijnt het billijk een deel van het jaarlijksche bedrijfsover- schot aan te wenden tot verhooging van de rentevergoeding voor de inleggers. Daarbij moet evenwel niet uit het oog ver loren worden,, dat het in het algemeen ge- wenscht is de rente van de Rijkspost spaarbank aan 'den lagen kant te houden, ten einde niet te veel bij particuliere instel lingen belegde gelden naar den Staat te doen vloeien. In verband met aard en doel van de Rijkspostspaarbank mag deze niet met particuliere instelingen in concurren tie treden, noch al te zeer een beleggings instituut voor kleine deposito's worden. Het komt ondergeteekende dan ook voor, dat de rentevergoeding van de Rijkspost spaarbank in normale omstandigheden niet boven 3 pCt. moet uitgaan. Zij stellen daar om voor dit percentage als maximum in de wet vast te leggen en de rente, welke fei telijk wordt vergoed, bij algemeenen maat regel van bestuur te bepalen. Zonder dat wetswijziging noodig is, kan dan te gelege ner tijd tot een matige renteverhooging worden overgegaan. Wanneer het oogen- blik daarvoor is aangebroken, zal afhangen van het verloop van den rentestand. Deze beweegt zich voor belegging op langen ter mijn reeds eenige jaren in dalende richting. Voor kort crediet is de rente den laatsten tijd abnormaal laag. Vooralsnog maakt dit renteverhooging van spaarbankgelden on- gewenscht." Is dit betoog - el sterk? Ik kan de instel lingen met „te veel" en „te zeer" laten rus ten, daar die van zelf spreken en omge keerd stellingen met „te weinig" en „te min" even krachtig, of liever even krachte loos zouden zijn. Maar waarom schijnt het billijk „een deel" van het jaarlijks overschot tot renteverhooging aan te wenden? En waarom wordt het voorgestelde maximum van 3% niet aannemelijk gemaakt? Maar vooral: hoe zwak is het betoog tegenover de voordeelen eener voorzichtige, maar kloeke aanpassing aan den werkelijken ren tevoet? Er is geen verschil van meening over den zegen voor ons volk, dat het spaar zin heeft en over de wenschelijkheid, dien aan te moedigen. De oprichting der Rijks postspaarbank had geen ander doel dan de veiligheid en de vruchtbaarheid der spaar penningen van de kleine lieden. Winstbe jag was aan de oprichting vreemd. Is het nu billijk, dat de Bank geregeld aanzienlij ke, sterk stijgende winsten maakt, in 1929: 6.6 millioen? Begrijpelijk is, dat men rente verhooging naliet, zoolang de balans een aanzienlijk tekort aanwees. Maar nu er se dert 1925 een aanmerkelijke reserve is, op 31 Dec. 1.1. gestegen tot 46 millioen, is het meer dan tijd tot verhooging over te gaan. En daarvoor niet „een deel" der winst, maar ongeveer de geheele winst te gebrui ken. Slaat men die om over het tegoed der 2.1 millioen inleggers, namelijk 351 millioen, dan vindt men 1.88%. Men kan dus 2.64 -f- 1.88 of 4.52% vergoeden. Dan zou de ge heele opbrengst van de reserve ook aan de inleggers komen. Een andere aanneme lijke maatstaf is de rente, die de Bank zelve na aftrek harer kosten maakt; dit is 4.44 0.62 of 3.82%. Dan blijft de geheele rente van de reserve, 1.9 millioen, aan de Bank. Men stelle de rente op 4%. Dat is een een voudig en sprekend cijfer. Het zou boven de zuiver bedongen rente slechts 0.18% zijn of 632.000, z"oodat de winst, naar de cij fers van 1929 gerekend, jaarlijks toch nog 1.3 millioen zou bedragen, dus een belang rijken aangroei opleveren van de reserve. De Toelichting meent, dat de Bank niet met particuliere instellingen in concurren tie mag treden. Welk soort van concurren tie bedoelt zij? Een mededinging in de be vordering van het sparen zal toch wel de plicht van alle spaarbanken zijn. Natuur lijk mag de Bank er niet naar streven, de particuliere spaarbanken op zij te dringen of te dooden. De meeste dezer verrichten plaatselijk nuttig werk, zijn een haard van samenwerking en gemeenschapszin, de be stuurders verrichten hun taak veelal be langeloos. Maar de Bank behoeft zich ook niet op zij te laten dringen. Het is een feit, dat haar vooruitgang betrekkelijk geringer is dan die der part. spaarbanken. (Maand schrift voor de Statistiek 31 Jan. 1928, blz. 118). De part. spaarbanken behoeven niet be vreesd te zijn voor een doodende mede dinging der Bank, daar zij aanzienlijk min der kosten hebben. Deze bedroegen in 1921, het laatste jaar, dat de Jaarcijfers deze kos ten vermelden, 0.45% van het verschuldig de tegoed tegen 1.11% bij de Bank. Deze had in dit jaar echter een buitensporig kostencijfer. Daarom is het billijker hare onkosten in 1929 te nemen, toen zij nor maal waren, en wel ü.62% (verslag over 1929, bladz. 6). De part. spaarbanken heb ben dus een aanzienlijken voorsprong, ver klaarbaar door den belangeloozen arbeid van hare bestuurders. Zij zijn bovendien vrijer in hare beleggingswijze en hebben dan ook belangrijke bedragen in hypothe ken belegd, die tegenwoordig heel wat meer rente opleveren dan puike fondsen. De Bank daarentegen geeft geen gewone hy potheken. Vermelding verdient dat van de 134 part. spaarbanken, opgesomd in het verslag van h.et Ned. Spaarbankbureau over 1929 2 meer dan 4, 41 4, 8 3.75 en 29 3.6% ver goeden en geen enkele zoo weinig als de Bank. De angst voor „kleine deposito's" schijnt ongegrond. Waarom zou een landbouwer, een timmerman, een winkelier, die tijdelijk wat te groote kas heeft, niet van de Bank mogen gebruik maken? Hier is toch ook een element van sparen, nam. bewaren voor latere behoefte. Het geldt hier toch ook burgers van den Staat, die het vaak moei lijk hebben. Tegen groote deposito's waken de halvemaands rente-vergoeding en het rentegevend maximum der Bank afdoende. De Toelichting wijst op de daling der rente. Men kan practisch gesproken de be legging op korten termijn uitschakelen: de Bank had volgens haar verslag over 1929 (bladz. 36) aan prolongatiën en daggeld- leeningen slechts 13.6 millioen of 3% harer geheele belegging. In de Jaar- en Maandcijfers van het Bu reau voor de Statistiek vindt men gere- geld zeer objectieve gegevens, namelijk het rendement van eerste klasse-obligaties, de fondsen IIV. Ziet hier 1923 5.84 1924 6.06 1925 4.93 1926 4.65 1927 4.72 1928 4.64 1929 4.76 Ie kwart. 1930 4.70 2e kwart. 4.63 Ju i 4.56 Na 1926 is de daling dus van weinig be- teekenis. Bij de groote behoefte aan ka pitaal alom op de wereld is een aanzien lijke en blijvende daling weinig aanneme lijk. Mocht de daling van 1926 op Juli 1930, nam. 0.09%, in dezelfde mate doorgaan, dan nog zou het boven berekende overschot van 1.3 millioen pas na 4 maal dit tijds verloop, dus na 16 jaar, ingeteerd zijn. En dan reken ik nog niet op de zeer waar schijnlijke kostenvermindering door ver grooting van den omzet. Intusschen, toe komstvoorspellingen zijn gevaarlijk. Maar men stelt een rente, zeg van 4%, toch niet voor alle eeuwen vast. Blijkt ze te hoog, dan moeten de inleggers zich even goed een verlaging getroosten als ze nu recht hebben op een verhooging. Thans mag men, nu er een reserve van 46 millioen is, die als men heden balans maakte zeker 10 millioen grootcr zou blijken, gerust een kloeken sprong doen. Het koersverlies in 1929 van 3.3 millioen behoeft ook niet van rente-vergoeding te- tug te houden. Wie de groote schommelin gen in de 49 jaar van haar bestaan nagaat (zie verslag 1929 bladz. 4) zal aan deze geen groote waarde toekennen. Per saldo be draagt in die 49 jaar het koersverlies 23 millioen of nog geen half millioen per jaar. Het koersverlies in 1929 is door de stijging in den loop van 1930, die alleen op de 155 millioen staatshoofden rond 6 millioen be draagt, dubbel en dwars ingehaald. Het voorstel van het wetsontwerp om de vaststelling der rente aan een algemeenen maatregel van bestuur over te laten, met 'n maximum van 3%, zou wel practisch zijn. Maar zoolang de regeering zulk een te laag maximum wenscht en zelfs dit nog niet durft verwezenlijken, kan de volksvertegen woordiging die machtsdelegatie niet ver antwoorden. Sommigen vinden toevloed naar de Bank ongewenscht om de moeilijkheid eener goe de belegging. Een goede belegging eischt inderdaad kennis en beleid. Maar wie 350 millioen goed weet te beleggen, behoort toch ook voor het beleggen van nog 50 of 100 millioen niet terug te schrikken, als het belang van het volk dat eischt. De vraag naar kapitaal is groot en als zij daaraan kan helpen voldoen, doet zij ook aan die zijde nuttig werk. Bijv. de Staat zal weldra vele millioenen noodig hebben voor de drooglegging der Zuiderzee. Als de Bank hem 50 of 100 millioen kan verschaffen op een eenvoudige schuldbekentenis, zou dat voor beide partijen belangrijk aan arbeid en kosten sparen. Het lijdt geen twijfel, dat een verhooging der rente het sparen bevorderen zal. Men heeft tegengeworpen, dat zulk een verhoo ging een verplaatsing van spaargelden naar de Bank zal teweeg brengen. Dit is wel waarschijnlijk, maar zal binnen redelijke grenzen blijven, omdat de part. instellingen eenigermate zullen moeten volgen met ver hooging. Dit heeft weer het voordeel, dat de aanmoediging tot sparen door rentever hooging op een ruimer veld zal werken. Het voordeel tevens, dat de veiligheid der verplaatste gelden grooter zal worden, daar de Bank in veiligheid bovenaan staat. De talrijke kleine luiden, die beleggen zouden bij de Bank. indien ze een redelijke rente gaf, doch ze om de lagere rente mij den, komen nu terecht bij banken, notaris sen, commissionnairs. Bij deze zijn onge twijfeld vele vertrouwbare lieden, doch ook niet weinig onbetrouwbare. De kleine spaarders hebben meestal weinig verstand van geldzaken en het is dus geen wonder, dat onder hen vele verliezen geleden wor den; ieder kent daarvan voorbeelden. De Bank stoot door haar lage rente deze lieden van zich af en pleegt daardoor ernstig plichtsverzuim. De betrouwbare andere geld- nemers zullen ongetwijfeld bij verhooging der vergoeding door de Bank ook iets meer moeten vergoeden. Hier vindt men den stil len tegenstand tegen de verhooging door de Bank. Maar zoolang deze niet meer dan een behoorlijke rente geeft, hebben de be doelde geldnemers geen reden tot klagen. Hun belang moet achterstaan bij dat van de millioenen kleine spaarders. Sedert jaren worstelen we met een ellen dige werkloosheid, over bijna de ganschc wereld. Alle geneesmiddelen hebben ernsti ge bezwaren, zijn vaak erger dan de kwaal. Het geneesmiddel ertegen is kapitaalvor ming, omdat elke bespaarde gulden arbeids kracht vraagt om hem productief te maken, niet voor éénmaal maar voortdurend. En toch houdt de Bank, dat is de Staat, de rente kunstmatig laag, belemmert het sparen en bevordert de werkloosheid. De besten van ons geslacht trachten den woeker te bestrijden en ondervinden daarbij telkens en telkens de grootste moeilijkhe den. De principiëele vijand van den woeker is het sparen. De Staat belemmert het spa ren door een onbehoorlijk lage belooning ervan. Koopen op afbetaling wordt, behalve bij aanschaffing van productieve zaken, alge meen veroordeeld. Waarschijnlijk heeft de ongezonde prikkeling van de koopkracht door dit stelsel, een reactie teweeggebracht: de onvoldoende koopkracht van tegenwoor dig. De vijand van dit stelsel is het sparen. De Staat geeft aan het sparen een te lage vergoeding en bevordert dus den woeker. Onze Staat heeft in de Bank een organi satie, die réchtstreeks werkt bij 2.1 millioen spaarders, dus vooruitziende, degelijke bur gers; dat is gemiddeld 1.5 spaarder per ge zin. Werkt voor de zedelijke en stoffelijke verheffing. Hoe kan de Staat verantwoor den daar te werken met halve kracht? !Er wordt geklaagd over de verslapping van den eerbied voor het gezag van den Staat. Hier kan hij met één pennestreek, de rechtvaardigheid tegenover 2.1 millioen der beste burgers betrachten, hun stemming te zijnen opzichte verbeteren, den band met hen versterken. Kan het staatsmanswijshcid zijn, dit na te laten? Den Haag, 10 September 1930. Belvédèreweg 11. M. C M DE GROOT. Wij kunnen ons met het oordeel van den Heer de Groot, dat de rente van den Rijks postspaarbank veel te laag is, volkomen vereenigen. De spaarders hebben recht op het grootste, deel van den winst. De toe lichting van de zijde der Regeering is te sober en onbillijk. Een maximum rentever goeding van 3 pCt. is te gering en dit maximum behoort thans op minstens 4 pCt te worden vastgesteld. Red.

Historische kranten - Archief Eemland

De Soester | 1930 | | pagina 1