Ontwapenings-conferentie
Twee weken te gast bij den
Staat der Nederlanden.
DE
1932.
Kerkeroverpeinzingen door Ir. B. Swanenburg.
Plaatselijk Nieuws
Toen op 24 Augustus 1898 het bekende
manifest van den Russischen Keizer Nico-
las II verscheen, gewijd aan mogelijke ver
mindering van de drukkende kosten der be
wapeningen, ging een stille juichkreet door
Europa en de wereld, en zagen velen met
hoopvolle verwachtingen1 de Conferentie te
gemoet, die in dit manifest werd aangekon
digd. Deze verwachtingen zijn, gevolg van
den tegenstand, die zich tegen het denkbeeld
van vermindering van bewapeningen reeds
aanstonds kenbaar maakte, niet, althans
slechts zeer ten deele verwezenlijkt. Gelijke
hoopvolle verwachtingen bestaan niet ten
aanzien van de Ontwapeningsconferentie,
die op 2 Februari a.s. onder leiding van den
Engelschen Oud-Minister van Buitenland-
sche zaken Henderson zal samenkomen,
welke Conferentie zal worden bijgewoond
door een paar duizend gedelegeerden, en aan
welke een duur van eenige maanden wordt
voorspeld. Dat houdt geenszins in, dat de
verwachtingen, die thans niet worden ge
koesterd, meer kans hebben op verwezen
lijking dan die, welke in 1898 wèl, en ten
onrechte werden gekoesterd, maar het
brengt met zich, dat gewezen mag worden
op aanmerkelijke verschillen, die ten deele
tot voordeel, ten deele tot nadeel van de
Ontwapeningsconferentie-1932 strekken,
Wel geen vraagstuk, dat zóó ingewikkeld
is als het ontwapeningsvraagstuk, hetwelk
eene reeks van problemen in zch bevat, die
ieder op zichzelf een gelijke samengesteld
heid vertoonen. Feitelijk is het niet juist om
te spreken van een Ontwapeningsconferen
tie, want zelf zij, die het aandurven ten aan
zien van de a.s. Conferentie een zekere ma
te van optimisme aan den dag te leggen,
weten zeer goed, dat van ontwapening geen
sprake zal zijn. Zelfs zij, die in de rijen
dezer optimisten zijn in te deelen, oordeelen
en terecht dat geen grooter resultaat
mag worden verwacht dan dat van een
aanmerkelijke vermindering der bewapenin
gen, waarvoor een cijfer van 25 reeds
hoog genomen is. Maar zelfs al zou deze
Conferentie geraken tot een beperking der
bewapeningen, dat wil zeggen tot een be
sluit, waarbij overeengekomen wordt de
bewapeningen niet te versterken, dan reeds
mag zij beschouwd worden een resultaat
van zekere beteekenis te hebben bereikt.
Want van het vraagstuk, dat deze Confe
rentie onderhanden neemt, geldt in hoog'e
mate, dat, indien slechts de eerste stap ge
daan is, de volgende niet kunnen en niet
zullen uitblijven. Het kan reeds dadelijk in
het credit van deze Conferentie worden
geschreven, dat zij den weg opent tot een
reeks van pogingen, die ongetwijfeld niet
zullen ophouden, voordat eenig resultaat
is bereikt. De Vredesconferenties van 1899
en 1907 stonden, evenals pogingen, in vorige
eeuwen door edelmoedige souvereinen ge
daan teneinde tot vermindering van bewape
ning te komen, op zichzelf. Zij boden niet
de minste zekerheid, dat, bij event. gebrek
aan welslagen, deze pogingen zouden wor
den voortgezet, Met de Ontwapeningscon
ferentie1932 is het, bedriegen de teekenen
althans niet geheel, anders gesteld. Want
al behoeft ook weer geenszins te worden
aangenomen, dat zij geheel geen resultaat
zal bereiken, dan staat wel vast, dat on
middellijk daarna de Volkenbond langs an
dere wegen en met andere middelen zal
trachten den plicht, hem door het Grond-
verdrag opgelegd en sprekend uit geheel
zijn wezen, tot uiting te brengen.
Toen ter eerste Vredesconferentie in 1899
aan de deskundigen de vraag werd voorge
legd of het Russische voorstel tot stilstand
der bewapening gedurende voorloopig 3
of 5 jaren, voor verwezenlijking vatbaar
was, luidde het bijkans eenstemmige ant
woord ontkennend. Reeds dadelijk op dezen
grond, dat zij het bewapeningsvraagstuk te
ingewikkeld oordeelden dan dat het moge
lijk mocht heeten zelfs het ontwerp eener
overeenkomst daarvoor op te stellen. De
Ontwapeningsconferentie1932 is in dat
opzicht gelukkiger; zij vindt een ontwerp
voor zich. Het is opgesteld door de Com
missie, die gewerkt heeft onder leiding
van den Nederlandschen gedelegeerde Loü-
don en die daartoe van 1926 tot 1930 is be
zig geweest. Zij vond in haar midden op
militair-technisch gebied sterk tegenover
elkander staande gedachten; zij had te kam
pen met den eisch, van de eene zijde ge
steld, dat de nationale veiligheid diende
te zijn verzekerd; zij had te kampen aan den
anderen kant met de verwijzing naar de
Vredesverdragen van Versailles c.s., die de
bijkans geheele ontwapening der overwon
nen Staten hebben voorgeschreven, maar
juist om een algemeene ontwapening moge
lijk te maken. Heeft deze laatste zienswijze
Duitscfiland en andere landen aanleiding
gegeven om het door de Commissie-Loudon
opgesteld ontwerp slechts onder zekere
reserves te teekenen, ten aanzien van de
veiligheid zijn voorzieningen getroffen, die
van beteekenis niet zijn ontbloot. Totdusver
toch werd veiligheid slechts te verzekeren
geacht door machtsmiddelen, en zelfs de
Waarborgtractaten, die Lord Robert Cecil
ontwierp, gaven aan de machtsmiddelen
een overgroote plaats. Door het bekende
Protocol van Genève van 1924, kwam men
tot de opvatting, dat de veiligheid ook door
rechtsmiddelen, door toepassing van recht
spraak van arbitrage, van bemiddeling en
van verzoening kan worden verzekerd. Deze
veiligheid langs den weg der rechtsmidde
len heeft zich in de afgeloopen jaren in
sterke mate uitgebreid.
Bijkans alle landen hebben de verplichte
bevoegdheid van het Permanente Hof van
Internationale Justitie in Den Haag er
kend voor wat rechtsgeschillen aangaat;
een groot deel dezer Statem, en daaronder
ook de groote als Engeland, Frankrijk en
Duitschland, hebben de Algemeene Akte
van Arbitrage geteekend, die arbitrage mo
gelijk acht voor belanggeschillentusschen
bijkans alle landen bestaan paarsgewijze
Commissiën van Verzoening, gereed om
den eersten stoot van een ernstig conflict
op te vangen. Aan de preventieve kracht,
die art. 11 van het Grondverdrag heeft ten
einde oorlogen te voorkomen, is door be
slissingen van den Raad een zekere, niet
onbelangrijke kracht van uitvoering gege
ven. Voor de ongestoorde verbinding van
Genève met de buitenwereld in crisistijd is
zorggedragen. Maatregelen zijn voorbereid
voor den financieelen bijstand aan den aan
gevallen Staat, en een verdrag is gesloten
betreffende maatregelen teneinde een drei
genden oorlog te voorkomen. Zeker, dat
alles staat op papier; en papier is gebleken
voor verscheuren vatbaar te zijn. Maar op
welke wijze denkt men anders de veiligheid
langs den weg der rechtsmiddelen te verze
keren? Bij velen is het zelfs de vraag of
men niet te veel aanstuurt op wijziging en
op versterking van het Grondverdrag van
den Volkenbond. Zij vragen en zeker
niet geheel ten onrechte wanneer gij den
letter van het Grondverdrag, die meer dan
voldoende houvast geeft, niet volkomen
vertrouwt, wat helpen U dan andere maat
regelen op papier? Waartegenover staat,
dat juist de uitwerking van alle deze ge
dachten hoogst nuttig is en de onderlinge
veiligheid verstevigt.
De Ontwapeningsconferentie1Ö32 komt
bijeen, terwijl meer dan ooit blijkt, dat het
vraagstuk van herstelbetalingen en oorlogs
schulden oplossing behoeft, en de economi
sche toestand van geheel de wereld niet
veel meer dan hopeloos is. Men mag aan
nemen, dat deze beide overwegingen zullen
drukken op de besluiten der Conferentie.
Zeker, het ware voor haar taak gemakkelij
ker, indien tevoren een uitweg ware gevon
den' uit het labyrinth van het genoemde her-
stelvraagstuk, en de zenuwen zouden wel
licht minder gespannen zijn, wanneer niet
de economische nooden overal dreigden.
Daartegenover staat echter, dat Europa niet
onbekend is met bet feit, dat Amerika, de
grootste schuldeischer van allen, tot zekere
concessies bereid is, indien Europa zich tot
ernstige vermindering van bewapeningen
opmaakt. En daartegenover staat ook, dat
de economische nood dwingt en dringt. Men
beschouwe het welslagen der Ontwape
ningsconferentie niet als een uitsluitende
vraag van den goeden wil; als een uitslui
tende terzijdestelling van de veelgenoemde
nationale veiligheid.
De conferentie is slechts dan tot oplos
sing te brengen wanneer van alle zijden
goede wil wordt getoond, en wanneer daar
door de oplossing van de tal van detailpro
blemen, welke op zichzelf reeds ingewik
keld genoeg zijn, wordt vergemakkelijkt en
mogelijk gemaakt. Waar een wil is, is een
weg, dat geldt voor het ontwapeningsvraag
stuk gelijk voor elk. Maar men zal op dezen
weg vrij ver moeten gaan en men zal het
einddoel in het oog moeten houden, wil men
slagen.
De datum van 2 Februari 1932 kan voor
de volkeren van Europa en van geheel de
wereld een uiterst belangrijke datum vor
men. De openbare meening in elk land, die
in deze meer is dan belangstellenden toe
schouwer alleen, heeft zich te bedenken,
dat, teneinde de resultaten te kunnen beoor-
deelen, het nauwkeurig volgen van de be
raadslagingen en het bestudeeren van de
daaruit voortgekomen resultaten vóór alles
noodzakelijk is!
Als inleiding van dit verslag van mijn
ervaringen in het Huis van "Bewaring te
Utrecht, voel ik mij verplicht in de eerste
plaats uiteen te zetten, in welke over
wegingen ik aanleiding vond tot deze pu
blicatie over te gaan'. Eenerzijds dan, om
dat het op zich zelf van belang geacht
kan worden, een breedere schare op de
hoogte te brengen met de heerschende om
standigheden, waarvan de meesten een
uiterst vaag begrip hebben zelfs zij,
die men uit hoofde van hun beroep tot
de insiders zou meenen te mogen rekenen.
Zoo konden noch de Officier van Justi
tie, noch mijn advocaat mij eenigszins1
exacte inlichtingen verstrekken over den
internen dienst van een Huis van Bewa
ring of Strafgevangenis. Kan men dat
gemis aan kennis van zaken bjj laatst ge
noemden als een tekort duiden by den
doorsnee-burger is deze onbekendheid al
leszins verklaarbaar.
Want al is het contingent intellectuee-
len, dat tot een principieele vrijheidsstraf
veroordeeld wordt, voornamelijk wegens
verkeersdelicten, gedurende de laatste ja
ren zeer aanmerkelijk toegenomen, het
meerendeel zwijg, zelfs tegenover de saas-
te relaties,' in een streven om de straf te
verheimelijken.
Maar dit is niet mijn voornaamste be
weegreden tot publicatie. Uit een overwe
ging van rechtvaardigheid wilde ik gaarne
eenige commentaar leveren op het we k
van Bernard Canter, die een vijf dental ja
ren geleden in zijn „Tien dagen op water
en brood", oorspronkelijk in de „Tele
graaf" als feuilleton, later in boekvorm
verschenen, van zijn ervaringen in een
Huis van Bewaring vertelt. U begrijpt mij
wel: ik wil geen pleidooi leveren voor ons
huidige systeem van strafoefening in
tegendeel, ik heb steeds in woord en ge
schrift gefulmineerd tegen het zedelijk
moordende stelsel der cellulaire vrijheids
straf en met innerlijke bewogenheid ken
nis genomen van alle pogingen om een
betere strafmethotl'è in praktijk te bren-
gent zooals het Elmira-stelsel, dat toepas
sing gevonden hkoft in Amerika, waar
men„ naast evenzeer op middeleeuwschen
leest -geschoeide gevangenissen als ten on
zent, ook model-inrichtingen aantreft, waar
(niet te vergeefs!) een wissel getrokken
wordt op het goede in de gevangenen,
..verpleegden" zou ik willen zeggen, in-
plaats van dit te dooden. Ja, de slechte
instincten nog aan te wakkeren. Evenmin
wil ik een pleidooi leveren voor onze straf
vordering. Ik onderschrijf ten volle Can-
ters eischen tot herziening van het stelsel
der subsidiaire vrijheidsstraf, als hooge-
lijk onrechtvaardig tegenover de minder
bedeelden; ik oordeel met hem, dat vele
straffen onrechtvaardig zwaar zijn, deels
doordat zij, die veroordeelen zich geen
beeld kunnen vormen van de zwaarte der
straffen, die zij opleggen en deels doordat
zij in den loop der jaren van hun beroeps
uitoefening afstompen, de milde en hu
mane rechters niet te na gesproken. Ik
wensch mijn stem allerminst te onttrekken
aan het koor dergenen, die met kracht op
een nieuwe strafmaat en een nieuwen
strafvorm aandringen. Wanneer ik dus in
deze artikelen woorden uiispreek. die tot
op zekere hoogte "als waardeerend aange
merkt kunnen worden, getuigen deze voor
namelijk ten gunste van ambtenaren, die,
wat betreft het nu eenmaal nog bestaande
stelsel „have made the best of it", ambte
naren, waarover men in het werkje van
Canter weinig woorden van waardeering
zal aantreffen. Het zij verre van mij, het
getuigenis van den auteur in twijfel te
willen trekken ik wil slechts documen-
teeren, dat ter plaatse, waar ik dezen tijd
verblijf hield, de tses^anden gewijzigd zijn.
De reden.
Het komt voor, dat in tijden van groo
te epidemieën, pest of cholera, ongeluk-
kigen sterven, onder alle symptomen van
de gevreesde heerschende krankheid, zon
der dat, zooals een later onderzoek aan
wees, zij in werkelijkheid door de ziekte
aangetast waren. Een frappant voorbeeld
van auto-suggestie, bijna even frappant als
dat van den veldwachter, die zich zelf
suggereerde, dat hij een overtreding dei-
Motor- en Rijwielwet constateerde, terwijl
de auto, in zijn visioenen bij het delict be
trokken, rustig op een parkeerterrein
stond. Tot zoover kan men geen bezwaren
van practischen aard hebben, tegen wel
ken visionairen veldwachter ook, maar
als de aangelegenheid via een proces-ver
baal van het imaginaire naar het reeële
verschoven wordt, zou men bedenkingen
kunnen opperen.
Evenwel, het omvangrijk rad van avon
tuur van Vrouwe Jusiitia, dat zooals be
kend, in tegenstelling met het geliefde
kermis-amus ment van weleer, geen prij
zen kent, hoogstens een niet, maar dat
meestal een verlies aanwijst, werd aan 't
draaien gebracht. Men mag meerdere ma
len draaien voor hetzelfde geldik ge
bruikte al mijn kansen een heele toon
ladder van instanties maar het kwam,
via een kleine geldboete, op een hechtenis-
straf van 14 dagen tot stilstand. Wat zal
een rustig, maar getuigenloos, burger te
gen een veldwachter, die geheel alleen,
reeds verscheidene getuigen represen
teert?
Zoo liep ik dan geruimen tijd als „ver
oordeelde" rond, in afwachting der din
gen, die komen zouden. Die kwamen voor-
alsnog echter niet en met de befaamde
lichtvaardigheid des menschelijken gees-
tes, dacht ik eerst aan een „fout in de
boekhouding" en begon daarna de aange
legenheid te vergeten. Arme lichtvaardige
ik! Op een gedenkwaardigen Zaterdagmor
gen werd mij een bevelschrift overhan
digd, dat ik mij d: i daarop volgenden
Maandag te 10 ure moest bevinden in
het Paleis van Justitie. Ik wist het ter
dege te apprecieeren, dat men mij geen tele
gram zond, dat ik binnen een half uur
verwacht werd. Tot mijn spijt moest ik
toch voor Maandag een berichtje van ver
hindering schrijven, waarbij ik evenwel
mijn verschijnen in het vooruitzicht stel
de, zoo spoedig ik mijn zaken geregeld
had. Dinsdag was ik dan zoover daarme
de gevorderd, dat ik mij dit uitstapje kon
veroorloven.
Gevangen genomen.
Zoo stond ik dan dien bewusten Dins
dagmorgen op het plein voor het Paleis
van Justitie te Utrecht, deed een weemoe
digen trek aan de sigaret, die voor langen
tijd mijn laatste zijn zou en betrad het
gebouw. Ik was er voor dien meerdere
malen geweest en was volledig geprepa
reerd op een gedwongen sighseeing van
het geheele gebouw, met veel vragen, vëel
verwijzingen naar kamer nummer zooveel
en veel antichambreeren. Niets bleek min
der waar: in een lokaliteit vlak bij den
ingang kampeerde een nederzetting Rijks
veldwachters en waar ik mij blijkens het
bevelschrift tot hen had te wenden, trad
ik binnen, wenschte goeden morgen en
verzocht gevangen genomen te mogen wor
den. Dit bleek te kunnen, en lichtte
even zelfs wat echte belangstelling op in
den blik van den functionaris tot wien ik
mij richtte. Hij vermoedde in mij blijkbaar
een ernstig misdadiger, die zichzelf kwam
aanmelden. Met mijn bevelschrift moest
ik hem deze hoop ontnemen. Men wees mij
een .plaats, mijn naam werd in een register
genoteerd en ik was gevangene.
Het eerste kwartier van mijn pas inge
gane gevangenschap bracht ik door met de
bestudeering van het raorgenblad, daarna
werden mijn stukken naar boven gezonden
ter gereedmaking en ik zelf naar een cel,
waar ik op deze gewichtige gebeurtenis
mocht wachten. De eigenlijke bestemming
van deze cel is de verdachten in verze
kerde bewaring te houden, wier zaak voor
zal komen, en die van het Huis van Bewa
ring naar het Paleis van Justitie overge
bracht zjjn. De cellen grenzen dan ook
aan de zittingszaal van de rechtbank en
waar het verblijf daarin berekend is van
korten duur te zijn, bepaalt zich het ge
heele ameublement tot een in den muur
gemetseld balkje, waaronder een emmertje.
Dit apparaat is niet voor normaal zitge-
bruik bestemd. Evenwel zijn de eenmaal
gewitte muren en de met ijzer beslagen
deur door vorige tijdelijke bewoners van
het apartement rijkelijk met muurschrif
ten en fresco's voorzien, waarin zij een
leerrijke commentaar leveren op onze
rechtspraak, het minderwaardige van„ver-
raiers' in ongezouten woorden aantoonen
en nieuwkomers met wenschen als „houd
je maar taai'", jongens", moed in spreken.
Er is geen vierkante centimeter der
muurvlakte onbeschreven gebleven en geen
enkele mededeeling van eenige beteeke
nis is anoniem. Men is toch „entre nous!"
Men wandelt dus rond om van het ge
schrevene nota te nemen, zoodat stoel of
bank ook feitelijk als overbodig beschouwd
kunnen worden. Toen ik na eenige uren
weggehaald werd, had ik nog niet eens
alles bestudeerd.
Thans wachtte mij een verrassing op
het binnenplein van het „Paleis", waar
heen ik geleid werd, de vervulling van een
wensch, die ik gekoesterd heb sedert mijn
kinderjaren. Daar stond namelijk het
merkwaardige vehikel, dat in de wande
ling „den dievenwagen" wordt genoemd,
voor het vertrek gereed. Hoe had ik ge
brand van nieuwsgierigheid om te weten,
hoe dit vervoermiddel er inwendig uitzag
en hoeveel plaatsen het feitelijk bood.
Thans zou mijn wensch in vervulling
gaan, hoewel ik mij dit aanvankelijk niet
realiseerde. Ik kon mjj namelijk niet
voorstellen, dat iemand die zich zoojuist
vrijwillig aangemeld had, vervoerd zou
worden onder inachtneming van zulke
veiligheidsmaatregelen. Ik zou spoedig er
varen, dat het geen verschil uitmaakt in
wijze van behandeling, of men een boete
van enkele guldens voor een onschuldige
overtreding „afzit", of dat men een staats
gevaarlijk „misdadiger" is. Wij mochten
aus in het ondeiinieerbar^ rollende appa
raat plaats nemen. Het bleek uit een aan
tal kleine cellen te bestaan, waarvan de
een door de andere heen bereikt wordt
men kon er in, veel meer niet. Er was
zelfs nog plaats voor een kleine suitca-
se, hoewel de begeleidende veldwachter
zich hiervan eerst terdege overtuigen
moest en aanbood, mijn koffertje „balcon"
te laten meereizen, inplaats van „loge",
zooals ik zelf.
Daarna stelde het vehikel zich in be
weging. Veel woorden van lof over deze
staats-diiigence kan ik niet uit mijn pen
persen. De ontstentenis van veerén open
baarde zich niet alleen in een erbarmelijk
stooten verschillende, vermoedelijk nog
weinig bestudeerde geluidswetten resul-
teeruen in een denderende resonans, die
niet door vijf personen te overschreeuwen
geweest ware. Sommige der eerste auto
bussen hadden iets dergelijks in geringe
mate. Mijn cel had een klein schoorsteen
tje, waardoor een stukje hemel en, nu en
dan, de dakgoten der huizen zichtbaar
werden. Ik heb nooit geweten, dat er zoo'ri
eindelooze variatie van dakgoten bestond.
Na een gehobbel van circa twintig mi
nuten kwamen wij dan aan het Huis van
Bewaring, dat te Utrecht tegenover een
Kerkhof gelegen is. In den volksmond heet
deze wijk daarom „het luie eindje"; rechts
liggen ze en links zitten ze.
Wij nieuwe gasten werden door een
uiterst hoffelijken ambtenaar, die den di
recteur verving, ontvangen. Bij deze gele
genheid kon ik kennis maken met mijn
medereizigers, waarvan er een, één dag
zou blijven en de andere reeds onmiddel
lijk weder vertrok, omdat de boete door
zijn vrouw inmiddels betaald was. Hij
moest te voet terug....
In het kantoor konden geldswaarden en
voorwerpen van waarde gedeponeerd wor
den en werden nog enkele formaliteiten
vervuld. Men deelt mede, of men kan
lezen of schrijven en vervolgens wordt de
religie geregistreerd. Wie niet R.K. is
of een Jood, is Protestant, dus viel ik on
der de laatste rubriek. Tenslotte gaf ik
nog te kennen, dat ik afzonderlijk plaat
sing wenschte, dit met het oog op schrif
telijk wetenschappelijk werk, dat ik ge
durende mijn gevangenschap mij had voor
gesteld te verrichten en waartoe ik de ge
gevens en enkele boeken mede mocht ne
men naar de cel. Hiervan had ik mij door
een telefonische navraag bij den directeur
van te voren vergewist. Hechtenis wordt
namelijk in gemeenschap ondergaan: vier
personen hebben dan een gezamenlijke
zaal.
Men heeft evenwel recht op afzonderlij
ke plaatinsg, waardoor de straf dan dus
overeenkomt met gevangenis.
Van het kantoor vertrok ik naar de ei
genlijke afdeeling, waar de cellen zijn.
Het administratiegebouw herbergt in de
hoogere regionen de kerk, spreekkamer
voor den rechter van instructie, getui-
genkamers enz. De eigenlijke gevangenis
is een lage langwerpige ruimte, waarvan
het middengedeelte over drie verdiepin
gen ononderbroken tot aan het dak reikt.
Langs de wanden bevinden zich de cellen
aan weerszijden en daarvoor de balcons
en met alle trappen, die den toegang er
heen vormen. Door deze holle bouw maakt
ierjere kleine windstoot den indruk, een
filiaal van een orkaan te zijn. Vooral des
nachts valt dit op. In hét centrum van
het gelijkvloersche gedeelte bevinden zich
de ketels van de centrale verwarming en
in de onmiddellijke nabijheid daarvan de
administratie der bewakers. Hier bleven
alle attributen, die mij tot gemeenschaps-
fahig mensch stempelden, zooals vulpen,
portefeuille, sigarettenkoker enz. hier
werd ik definitief tot gevangene 6—26b
getransformeerd. Al deze nuttige voorwer
pen van den mensch-overdag verdwenen,
in de suit-case met het toebehooren van
den mensch-des-nachtspyama en alle
elementen van een reisnecessaire. De
hoop deze uitrusting met mij mede te mo
gen nemen naar de cel bleek een voor
beeld van jeugdig doch misplaatst opti
misme.
En zoo berood, alsof ik het slachtoffer
van een dozijn Chineesche roovers en twee
schipbreuken geweest was, verwees men
mij naar de badcel.
Ik kleedde mij uit waarvoor komt
men anders in een badcel en op het
zelfde moment verdwenen mijn kleederen.
Die werden grondig op de mogelijke aan
wezigheid van verborgen verboden waar,
tabak of ijzerwaren en messen, onderzocht.
Daarna werden zij in de cel terugbezorgd,
exclusief onderkleeding, die door het
„Huis" verstrekt werd. Gevangenen mo
gen wel eigen onderkleeding dragen
desgewenscht, doch zij moeten daar van
te voren voorziening in treffen. De bewa
ker, die de kleeding van het Huis bracht,
had evenwel de tact elk der mvstische ob
jecten aan mij voor te stellen: „Een
hemd", nu hij het zei, zag ik het ook.
„Een borstrok" zoover strekte mijn
fantasie niet, ik kon in het kleedingstuk.
dat ik aan Johannes de Dooper toegedicht
zou hebben en van kemelshaar gemaakt
achtte, niet als borstrok herkennen. Ik
legde het zacht verwijtend terzijde na
derhand bleek, dat ik onrecht had: in de
cel heb ik van het ondefinieerbare voor
werp een zeer aannemelijke sweater weten
te maken, die mij bij koud weder verschei
dene calorieën heeft helpen beletten te
ontsnappen en 's nachts capitoneerde ik er
de deelen van het ijzeren ledikant mede,
die zich op schouderhoogte bevonden. Ik
heb een dankbare herinnering aan deze
merkwaardigste aller borstrokken. Ver
volgens hoorde bij mijn uitrusting nog een
onderbroek. Ik weet, het is niet comme-
il-faut in gezelschap over al deze intieme
kleedingstuk ken te spreken, maar z(j le
ken zoo weinig op de voorwerpen, wier
naam zij droegen, dat ik daar een veront
schuldiging in hoop te vinden.
Deze onderbroek dan was niet veel meer
dan een hoofd kleiner dan ik zelf en
van banden voorzien. De overbodige lengte
verdeelde ik zoo eerlijk mogelijk tusschen
onder- en bovenzijde, zoodat ik de schou
ders vrij hield mijn teenen helaas niet.
Mijn kennis van de manufacturen branche
gaat niet ver genoeg, om inlichtingen te
kunnen verstrekken over de soort van
stof, waarvan het kleedingstuk vervaar
digd was. Het kon van zichzelf vrij in de
ruimte staan ik denk, dat het pantser-
baai heet, of zoo. Met een paar wollen
sokken was mijn toilet compleet. Ook deze
sokken waren „suiisant", zooals de bewa
ker de gevangeniskleding noemde. Met
deze sokken aan kon men zich veilig door
iemand met klompen aan op de teenen la
ten trappen. Eenigszins stram loopend
werd ik dan eindelijk in mjjn cel geïnsta-
leerd.
(Wordt vervolgd).
Dameskoor „Euphonia".
Onder zeer ongunstige omstandigheden
(in een tot stikkens toe met rook gevulde
Eemlandzaal), trad de dames zangvereen.
„Euphonia" Donderdagavond op inet een
overladen programma. De voorzitter opent
de bijeenkomst en deelt mede, dat met
eigen krachten een avond is georgani
seerd onder leiding van den dirigent den
heer H. J. v. Maurik uit Utrecht, hoopt
dat allen zich zullen vermaken en velen
zich ^ls lid of donateur zullen opgeven.
Allereerst trad het koor op met „Ge
bed" van Handel, dat aardig werd voorge-
gebracht, niettegenstaande de stikkende
benauwdheid, tegenover dames niet erg
complimenteus. Daarbij is de zaal voor
concert niet geschikt, te laag en de cou
lissen dempen het geheel. De beste num
mers van het programma waren „Moeder
en Kind", „Sterrennacht" en ^Góeden-
Nacht", waarvan het laatste de pluim
kreeg. „Salve Regina" hoorden wij wel
beter; het kan zijn, dat men wat te
vermoeid was. Het zangspel „de Zigeu
nerinnen" liep met de verschillende so-
li goed van stapel, als er wat variaties
in worden aangebracht, b.v.b een dansje,
is het een aardig kijkspel. Verder moet
ons de opmerking van het hart, dat het
auditorium voor het vervolg zich wat
rustiger moet gedragen, de dirigent moest
zelfs om stilte verzoeken.
Na de pauze ging het tooneelstuk
„Goud", dat succes oogstte. Alles bijeen
een aardige avond, de heer De Boer leid
de het bal, de heer de Vries en zijn
partner vulden de pauzes aan „Tot
kijk",
Schaken.
Voor de competitie der S. G.. S. B.
speelden in hotel Gooiland te Hilversum
de clubs Soest I—Bussum IV.
Soest behaalde een mooie overwinning
en het kampioenschap afd. IV B.
Soest Bussum
D. Reneman 10, F. Vellinga.
H. de Graaf 1—0, G. Hartstra.
J. Timmer Sr. 1/21/2, H. Sitters.
J. Timmer Jr. 10, H. Kea.
J. A. Wickel 1—0, B. Faber.
J. de Regt 10, W. de Jong.
J. Gorter 10, P. v. d. Hiel.
M. A. de Man 0—1, L. de Groot.
W. A. Helmann 0—1, K. F. Guirrep.
J. W. Blom 2—1/2, J. J. Trouw.
Uitslag: 7—3 voor Soest.
Film Dierenbescherming.
De Afd. Baarn-Soest en omstreken van
de Ned. Ver. tot bescherming van Die
ren, geeft op 10 Februari a.s. een groote
film, genaamd: „Wat de Dieren ons te
zeggen hebben".
Voor Baarn wordt deze film gegeven in
de „La Promenade", namiddags 2 uur,
voor Soest in hotel „Eemland". des avonds
te 8 uur.
Bij deze film geeft de heer J. Ennik,
Algemeen Inspecteur der Vereeniging. een
voordracht, des avonds zal door Mej. J.