Strafzaken in het oude Holland. PLATTEGROND VAN SOEST B>E IMflEIUIWi Schaal 1 op 15.000 N.V. Eerste Soester Electr. Drukkerij Witte Heide is thans verkrijgbaar De vondst in zee (1794). FETTTLIjRT ON LEVEREN VLUG, GOED, BILLIJK REKENINGEN, NOTA's, KWITANTIES, BRIEFPAPIER, MEMORAN DUMS, BRIEFKAAR- T L ENZ. ENZ. 1 K. M. in werkelijkheid is bijna 7 c. M. op de kaart Uitvoering in 9 kleuren Naar de nieuwste officieele gegevens vervaardigd Rrl|s f Q.9Q Prils I Q.9Q Van Weedestraat 7 - SOESTDIJK - Telefoon 206? VII. Wat treft in verhalen, die de oude rechts pleging betreffen, is, dat hoe roerig en be wogen de tijden ook mogen zijn geweest, het recht in den regel altijd zijn loop heeft gehad. Wie leest van de merkwaardige pro cessen!, die in de jaren der Fransche revo lutie werden gehouden en werden voortge zet onder het consulaat en het keizerrijk, komt tot de overtuiging, dat in het meeren- deel dier gevallen de wisseling van bestuur den vverkelijken schuldige aan misdaad, hetzij diefstal, hetzij moord, hetzij anders zins weinig baatte. In ons kalme, rustige, zelfs in roerige tijden niet woelige vader land, spreekt dat nog sterker, en zoo kan het niet verbazen, dat ondanks de beweging, die het uitwijken van den stadhouder naar Engeland in 1795 ten gevolge had, de rech terlijke organen hun plicht deden in alle gevallen, die aan hun oordeel werden on derworpen. Een misdadiger, die een beroep uitoefende op de Zeeuwsche eilanden, on dervond dit tot zijn schade! Het was in den loop van het jaar, dat de stadhouder naar Engeland zou uitwij ken, dat een mosselvanger, zijn beroep uit oefenende aan het einde van het kleine eiland, waarop hij woonachtig was, stuitte op ten voorwerp, dat iets vreemds had. Hij riep zijn maats erbij en alle drie zagen zij het lijk of liever het rif van een mensch, om welks midden een ijzeren ketting vast zat, waarvan het einde, met het onderste gedeelte van het lijk, dieper onder water liggend, door de golven werd bedekt. Het feit, dat de ketting aan het lijk was vast gehecht, deed precies dadelijk de mossel- I vangers vermoeden, dat zij geen gewonen drenkeling voor zich zagen, doch het over schot van iemand, die wellicht aan een mis daad was gevallen. Dit vermoeden werd versterkt, toen zij, bij het ophalen van het lijk, bespeurden, dat aan de ijzeren ketting een zware last was gebonden, die bleek een steen van eenigen omvang te zijn. Reeds geruimen tijd moest het lijk in het water hebben gelegen; op het eerste gezicht vva» het zelfs onmogelijk het geslacht van den persoon vast te stellen. Doch, mochten alle herkenningsteekenen ook zijn verloren ge gaan, een was er bewaard gebleven, en dat was het overblijfsel van een linnen, naar het uiterlijk gewoon manshemd, en juist dat gedeelte, waarop de merkteekenen: J. MJ. H. en daaronder het getal 12 waren ge plaatst. Bij hun thuiskomst deden' zij mede- deeling van hun vondst aan den baljuw ter plaatse. Nog daargelaten, dat herkenning van het lijk niet mogelijk was, was den baljuw in de laatste maanden van het ver dwijnen van eenigen persoon niets bekend, zoodat uit dien hoofde de identificatie moei lijk viel. De baljuw deed een oproeping plaatsen in de meest gelezen nieuwspapie ren van dien tijd, waarbij een nauwkeurige beschrijving van het gevondene werd ge geven. Maanden echter verliepen, en geen antwoord kwam. Nog eens weer deed de baljuw een oproeping plaatsen, en weer scheen het resultaat gelijk nihil, toen juist een half jaar later, een bekend handels huis uit Düsseldorf inlichtingen vroeg. Het bleek, dat een vertegenwoordiger van dit handelshuis, Johan Melchior H. geheeten, sedert bijna 1XA jaar werd vermist. Hij was in ,de lente van het vorig jaar over Brabant en Zeeland naar Holland op reis gegaan: derf laatsten brief, van hem ontvangen, was uit het naburig Zierikzee gedagteekend. De baljuw wilde zich juist zetten aan het vragen van meer inlichtingen, toen een Duitsch heer, vertegenwoordiger van dit handelshuis, zich bij hem vervoegde en hem den bewusten brief, van 6 April 1794 gedag teekend, ter hand stelde. Deze bVief was daarom van belang, omdat de vertegen woordiger zijn principalen daarin mededee- üng deed van de betalingen, die hij had ontvangen, hij had ongeveer 4800 gulden bij zich, waarvan 1900 in gereede penningen Zijn bedoeling was geweest naar Rotter dam te gaan en vandaar zijn reis door Hol land voort te zetten. Toen hij. geruimen tijd nadat men hem terug had verwacht, niet Naar het Engelsch. 13 Ze nam het pannetje van het spirituslicht- je en schonk den inhoud in den beker, die den vorigen avond de aandacht had getrok ken van Mr. Clark; en, terwijl zij een klein petroleumlampje meenam, trad zij op de gang, sloot de deur achter zich en liep voorzichtig voort met haar last. Het was doodstil in huis; alles was nog slechts in een grauwe ochtendschemering gehuld. Zij ontsloot de deur van den kelder met een sleutel, dien zij uit Ursula's zak had ge nomen, en liep voorzichtig de vuile steenen trap af, die naar het gangetje leidde, dat toegang gaf naar het valluik in den muur. Dit ging grif open en zoo kwam zij in het tunneltje, waar de benauwde walm van een petroleumkacheltje haar tegemoet kwam. Duidelijk was het geruisch van de rivier verneembaar en in het eigenlijke „schuil hok", anders kon men het niet noe men lag de gevangene op zijn strooma- tras en keek met verbaasden blik uit de hol le oogen, toen hij Amy zag. U daar en alleen? vroeg hij met zwak ke stem. Ursula is ziek. Zij heeft barstende hoofdpijn. De man zei niets. Hij zag er al weer veel slechter uit, dan toen zij hem een paar dagen geleden had gezien. Ze voelde ook zeer veel meelijden met hem, ofschoon hij geen sympathieken indruk op haar maak te door iets onbeschrijfelijks in de raven zwarte oogen, die ieder van haar bewegin gen opnamem was komen opdagen had men oorspronke lijk de mogelijkheid verondersteld, dat hij zich met het geld uit de voeten had ge maakt. Het was onwaarschijnlijk, gezien de beproefde eerlijkheid van den vertegen woordiger en zijn aanstaand huwelijk met een rijke koopmansdochter, maar mogelijk bleef het'. Die mogelijkheid werd echter tot niets teruggebracht, toen bleek, dat hij te Rotterdam geen der klanten had bezocht en, had hij dit gedaan, het hem ter hand gestelde bedrag aanmerkelijk had kunnen uitbreidén. Men rekende hem dan ook als verloren; had verzuimd eene mededeeling in de nieuwspapieren te plaatsen, terwijl door zorgeloosheid, die de begrijpelijke er gernis der heeren in Düsseldorf had op gewekt, de Rotterdamsche vertegenwoordi ger van het huis op de oproeping van den betreffenden baljuw eerst veel te laat acht had geslagen. Hoe het zij, er was nu een aanknoopings- punt. De baljuw stelde zich met zijn ambt genoot te Zierikzee in verbinding. Deze kon daarom gemakkelijk navraag doen, omdat de bediende in zijn schrijven de na men van een paar kooplieden had genoemd, met wie hij aldaar in verbinding was ge treden. Deze konden de herberg aangeven, waarin de Düsseldorfsche vertegenwoordi ger zijn intrek had genomen; ja, waarin een hunner hem, met zijn zwaar valies be last, zelfs had zien binnengaan. De waard van die herberg ontkende echter een zoo danig gast te hebben gehuisvest; de dienst maagd, gevraagd, omdat de waard in die dagen afwezig was, herinnerde zich niets en de oudste dochter, die bij afwezigheid de zaak van den vader waarnam, was ge storven. Maar een jongere dochter, inmid dels gehuwd en te Dordrecht woonachtig, herinnerde zich den Duitschen reiziger heel goed. Het was echter volkomen, gelijk haar vader had gezegd: hij had in de herberg geen verblijf gehouden, want, wijl hij om een verwarmde kamer gevraagd had, die hem niet ter beschikking kon worden ge steld, was hij boos weggegaan. Zij veron derstelde, dat hij naar een herberg was ge gaan, waar „De Wildeman" uithing. Deze veronderstelling bleek juist. De toenmalige waard van die herberg was inmiddels naar Middelburg vertrokken, doch de knecht, die bij zijn opvolger in dienst was gebleven, herinnerde zich den Duitschen reiziger heel goed; hij wist zelfs de kamer aan te wijzen, die de heer had bezet. Zierikzee verzocht nu aan Middelburg den' voormaligen her bergier te hooren, doch deze ontkende iets van den reiziger te weten. Hij gaf voor, dat zijn knecht blijkbaar beter geheugen had dan hij. Deze knecht bracht de justitie op het spoor van de vroegere dienstmaagd, nog in Zierikzee woonachtig, doch inmid dels gehuwd. En zij herinnerde zich niet alleen ook den Duitschen reiziger, maar wist ook aan te geven, dat deze was ver trokken, nadat hij een twist met den waard had gehad. Onaangename woorden waren op de kamer van den Duitscher gevallen; ever» daarna was de waard boos beneden gekomen en weer boos naar boven ge gaan, terwijl zij een zekeren Jaspar Vink, een schoenlapper in de buurt woonachtig, die geregeld boodschappen voor reizigers deed, had moeten zoeken, Met dien Jaspar Vink was de reiziger weggegaan. Stapje voor stapje kwam men dus verder. Vink vertelde, dat hij den reiziger te voet naar het nieuwe veer had gebracht, waar hij op zijn weg naar Rotterdam moest oversteken. Daarbij had de reiziger zich over den waard onaangenaam uitgelaten, want deze, aan wien hij zijn waardepapie ren in bewaring had gegeven, had gepoogd eenig papier daarbij te verduisteren, en daarover was de twist geweest. Het slechte geheugen van dien waard kwam nu ook tot oplossing en daarmede verdween deze man vanzelf uit de zaak. Vink kon verkla ren, dat hij den reiziger naar het veer had gebracht; niet dan met veel moeite was de veerman ertoe te bewegen geweest om hem over te zetten, want het weer was Zoo? Ursula is dus ziek?Wat was zij verouderd! Ik zou haar niet her kend hebben. Ze had veel van haar schoon heid verloren. Arme Ursula! Ja. Arme Ursula. herhaalde Amy on willekeurig. Hij strekte de vermagerde hand naar haar uit en zei in het Fransch: Mademoiselle's stem klinkt mij als muziek in de ooren! U blijft toch nog even praten bij den armen gevangene? Hij hield haar tegen bij den rok, en, toen zij zich losmaakte, veranderde hij ineens van stemming, barstte in tranen uit en wee klaagde over de lange, slapelooze nachten, die hij doorbracht, en de eentonige dagen terwijl hij toch zoo zijn best deed, om, voor zoover zijn krachten het toelieten, zijn schuilplaats te onderzoeken. Ik moet mij oefenen in het loopen, besloot hij. De manier, om te ontvluchten zal Ursula wel voor mij beramen, maar zij kan mij niet teruggeven de kracht, die mij ontschoot, toen ik het nog juist tot aan haar drempel had kunnen brengen). Gerechte Hemel, wat had ik het toen be nauwd! Het was een aanval van het hart moet u denken! Amy knikte en zei: U moet rust nemen Ongeduldig viel hij haar in de rede: Waarom, als ik vragen mag, Made- moiselle? In het eerst was ik hier als in een Hemel, in een veilige haven beland als ik mij voelde. Maar nu! Hij keek rond met een huivering. Amy wilde zeggen, dat het nu niet meer lang duren zou, of hij zou uit den kelder bevrijd worden, en begon hem al hoopvol voor te spiegelen!: Ursula beraamt plannen Ja, ja, viel hij haar smalend in de re de, ze zal blij zijn, als ze van mij af is! Maar ik vraag u, Mademoiselle: tot wie had ik mij nu anders kunnen wenden in mijn uitersten nood? Ik verwachtte niet, dat zij mij welkom zou heeten, maar ik wist slecht. Of het overzetten spoedig was ge schied, kon Vink niet met zekerheid zeggen, maar hij dacht dit niet, want anders had hij op zijn terugweg de zeilen nog moeten hoo ren wapperen. Zoo was men dus vanzelf bij den veerman, een zekeren Gerrit, aange land, en op dezen richtte zich nu de belang stelling der justitie. Het was geen aange naam mensch, geen man ook met een schoone lei van 't verleden. Tevoren schip per, daarna opkooper van hooi, was hij be kend door zijn slordig gedrag, werd veel met vrouwen gezien en vertoefde veel in de herbergen. Toen. de vorige pachter van het veer stierf, had hij een zijner bloedver wanten, die vermogend was, bewogen om hem ter zijde te staan en zoo sedert drie Aanbevelend, N.V. Ie SOESTER ELECTRlSCHE DRUKKEHIJ jaren het veer beheerd. Hij leefde er met een vrouw, met welke hij niet getrouwd was, en die tevens dienstmaagd bij hem was, en had de hulp van een knecht, die hem bij het landbouwwerk bijstond. Was hij een vorig jaar in het betalen der pachtsom tekort geschoten, dit was een. groot half jaar geleden niet het geval geweest, en zelfs had hij toen een boomgaard met eenig land in openbare veiling gekocht en had men de vrouwe, die bij hem woonde, zwieriger gekleed zien gaan dan tevoren. Maar er was meer. Een der kooplieden te Zierikzee, die den Düsseldorfschen vertegenwoordiger had betaald, had dit gedaan in coupons of interestbewijzen, en de nummers op een lijstje gesteld. Waar nu te weten was geko men, dat de bedoelde Gerrit het door hem aangekochte land gedeeltelijk in coupons of interstbewijzen had betaald, verzocht men den notaris de nummers op te geven; deze had men gelukkig genoteerd, en tot schade van Gerrit klopten deze nummers. Dat was voldoende aanleiding om hem op het onverwachtst in hechtenis te nemen. Hij moest daarbij allereerst aangeven hoe hij plotseling aan geld was gekomen en dan nog wel aan deze coupons. Hij had, gelijk ook in de omgeving verluidde, een lot uit de loterij getrokken; en de coupons had hij van een Joodschen koopman, die hij wel eens overvaarde, in betaling genomen. Toen men deze opgaven ging controlee ren, bleek de geringe juistheid ervan. Want gaf Gerrit aan, dat hij dat jaar den kapi talen prijs van f 30.000 had getrokken op een zestiende lot, het bleek, dat in dat jaar die prijs niet op een lot, dat in zestienden was gesplitst, was gevallen. Den Jood, van wien hij het loterijbriefje had gekocht, ken de hij als Nathan zonder meer en had hij sedert dien niet meer gezien. Het eigen aardige geval deed zich echter voor, dat, toen de vrouw, die met hem samenwoonde, in geheel gelijken geest verklaarde, doch erbij voegde, dat hij haar een keer berispt had, omdat zij tegen den Jood onvriende lijk was geweest, terwijl het juist deze Jood was geweest, die hem zijn geluk had bezorgd, de veerman dit halsstarrig ont kende. De meid wist niet, dat zij daarmede iets kwaads had gezegd; het bij het kruis verhoor bemerkende, trachtte zij het ge zegde terug te nemen, waarin zij echter niet slaagde. Vandaar, dat er den baljuw alles aan gelegen was om dezen Jood, die dus meer dan eens aan het veer moest zijn ook, dat zij mij niet in den steek zou la ten Ik wilde wel, dat u niet op dien toon van haar sprak! riep Amy met hoogrooden blos van verontwaardiging en schitterende oogen. De zieke sloeg haar vol bewondering gade en riep: Zoo jong nog! Zoo allerbeminnelijkst jong! Wilt u wel gelooven, dat het enkele \zien van u mij al méér goed doet, dan alle plichtmatige zorgen van Ursula? Het spijt mij ten zeerste, als ik u verstoord zou hebben. Amy antwoordde niet. Zij nam het blad op en boog zich voorover, om den geledig- den beker er op te zetten. Zij trachtte niet den spiedenden blik te zien van het gelaat op het kussen, maar toen de ijskoude vin gers van den man zich om haar pols slo ten,, uitte zij een kreet. Neem mij niet kwalijk, Mademoiselle, zei hij. Het was niet mijn bedoeling, u schrik aan te jagen;, maar ik kan u geen andere verontschuldiging bieden, dan dat ik weer vijftien uren alleen zal liggen, als u weg is. Zóó lang zal het wel niet duren. Misschien dat Ursula vanavond nog bij u komt. Dan hebt u uw boeken en kranten; u kunt zich oefenen in het loopen, zooals u zei, en u kunt uw eten klaar maken. Dit alles zal u den tijd helpen korten, ofschoon het nog 't beste is, dat u stil blijft liggen en sterker tracht te worden. Goeden-avond, Mademoiselle! klor.k het haar nog na. Ik hoop, dat het een „tot weerziens!" kan zijn. HOOFDSTUK XIX. Jack! Zoo, ben je daar eindelijk? Ik dacht al, dat je heelemaal niet meer komen zou! Jack, kijk toch niet zoo boos! Ik heb je immers wel gewaarschuwd, dat k het vanmiddag niet zou kunnen klaar spelen. Ik kon niet eerder komen en nu denken ze, geweest op te sporen, waarin hij tenslotte, zij het ook niet zonder veel moeite, slaagde. De Jood heette echter niet Nathan, doch Jacob Levi; werd door de meid met zeker heid herkend, herinnerde zich den verkoop der loterijbriefjes, doch zeide met nadruk, dat hij nimmer eenig lot, waarop een prijs gevallen was, aan den veerman had be zorgd. Maar de Jood verklaarde meer, want hij had in de lente van het vorig jaar een blauw lakenschen jas, die deze hem met een bruinachtigen rok te koop had aangeboden, gekocht. De veerman had hem gezegd, dat deze kleedingstukken afkom stig waren van een zijner bekenden, een burgerzoon uit Zierikzee, die als huzaar had dienst genomen en zijn burgerlijke kleeding aan hem, den veerman, voor wat hij hem schuldig was, had overgedaan. Miaar de baljuw dacht er het zijne van. Aan de bedienden van het logement en aan Vink werd een beschrijving gevraagd van de kleeding van den Düsseldorfer verte genwoordiger en deze bleek vrijwel overeen te stemmen met datgene wat aan den Jood Levi door den veerman te koop was aan geboden. De meid, met wie de veerman sa menwoonde, moest, nader in het verhoor genomen, erkennen, dat ook zij deze klee dingstukken gezien had, maar tevens een drietal linnen manshemden, welke een merk of naamletters droegen, die door haar ver anderd waren. Zij herinnerde zich dat daar om zoo goed, omdat de veerman haar geen dag uitstel voor dezen arbeid had toege staan; jammer genoeg, was zij omtrent de naamletters, die er op stonden, niet zeker. Het verhaaltje van den bedoelden burger zoon was overigens niet kwaad verzonnen, want te zelfder tijd was inderdaad een be kende jongeman uit Zierikzee, een losbol, verdwenen, die zich tot leed van zijn fa milie in den militairen dienst in Duitschland had begeven. Vandaar, dat de veerman het door de meid en den Jood verklaarde vol mondig toestemde, doch bleef vasthouden aan zijne verklaring, dat het een willekeu rige vreemdeling was. Hij ontkende na drukkelijk den bedoelden burgerman uit Zierikzee te hebben genoemd, hetgeen nu in zijn voordeel was, aangezien hij zeide de kleeren te hebben overgenomen van een vreemdeling, dien hij niet kende. Het ma teriaal tegen hem werd echter wat al te veel Het mag zonderling heeten, dat noch de baljuw in de plaats van de vinders noch die van Zierikzee aan het oorspronkelijke sterkste bewijsstuk een oogenblik dachten. Het lijk toch was gevonden) gebonden aan een ketting en een steen, en die ketting en steen waren er niet vanzelf aangekomen. Het gebeurde, dat de baljuw van Zierikzee, het veerhuis nog eens bezoekend, den hond van den veerman zag losloopen. De knecht vertelde hem, dat deze vroeger aan een steen gebonden was met een ketting; zooals de knecht zeide aan een kanjer van een steen. Toen de baljuw vroeg dien steen te zien, vertelde de knecht, dat sedert ruim een jaar die steen plotseling was verdwe nen. Toen herinnerde de baljuw zich plot seling de vondst der mosselvisschers, en het bewuste voorwerp werd met spoed naar Zierikzee getransporteerd. Het werd in de kamer gelegd, waar men de verdachte ver volgens deed binnenkomen, nadat men op den steen de naamletters van den veerman had ontdekt. Nog eens werd den veerman nadrukkelijk gevraagd of hij niets met den moord uitstaande had en toen hij nog eens ontkende, werd plotseling het gordijn, dat men voor den steen en de ketting gelaten had, weggeschoven, en werd de verdachte daartegenover gesteld. Zoo ontroerde hij bij het zien van deze onmiskenbare bewijzen van zijn misdaad, dat hij bekende; bekende een roofmoord te hebben gepleegd, wijl hij het valies van den handelsreiziger wilde bemachtigen, toen nog geenszins wetende welk een rijken buit hij daarin aan geld en waardepapieren zou vinden. Op een on gezocht oogertblik had hij hem met een handspaan op het hoofd geslagen; vervol gens gewurgd. Alleen had hij steen en ket ting gehaald, en het lijk doen zinken, dat vandaar moest afgedreven zijn naar de plaats, waar de mosselvisschers het bij la gen waterstand vonden. Zoowel de meid als de knecht waren geheel onschuldig; zij waren dien dag van huis en zij hadden ge- reedelijk geloofd het verhaal, dat hij hen van het loterijbriefje vertelde! Het mag verwondering wekken, dat deze sluwe boosdoener door het gezicht van steen' en ketting zoo ontroerde, want in de oproeping, door den baljuw na de vondst geplaatst, was van een en ander melding gemaakt, en de mosselvisschers hadden er over gesproken tegenover ieder, die het hooren wilde. Had de veerman zijn oor te luisteren gelegd, hij had reeds kunnen ver nemen, dat deze onmiskenbare bewijzen van zijn daderschap in handen van de jusitie waren en hij had zich eerder moeten verwonderen, dat zij niet vroeger waren ter sprake gebracht. Had hij met dezelfde halsstarigheid ontkend, waarmede hij het tevoren had gedaan, er ware niemand ge weest, die hem had kunnen bewijzen, dat hij zelf dien steen had genomen en zelf de ketting om den ongelukkige had vast gemaakt; een ander, die bij nacht langs den weg was gegaan, had het immers ook kun nen doen! dat ik aan het peterselie plukken ben in den tuin. Annie en haar vriend stonden onder de druipende, bladerlooze boomen bij den oever van de rivier in de schemering van dert laten herfstdag. Annie met haar witte schortje voor en kapje op, was vrijwel on beschermd tegen den vochtigheid, terwijl Jack Sanders in zijn chauffeurskleeding er heel goed tegen kon. Maar is het voor vanavond in orde? vroeg hij. Die vraag ontwijkend, zei Annie; Ik heb zóó n moeite gehad, om nog even weg te komen. Miss Amy is den hec- len middag in de keuken bezig geweest, om appelgelei te maken en dus moest ik wach ten. tot zij weg was. En dit, terwijl ik wist, dat jij al dien tijd in de nattigheid zou staan. Maar vanavond? Is het voor vanavond in orde? Daar gaat het om! Annie schudde het hoofd en prevelde iets, dat voor hem verloren ging. Nu. vooruit er mee! drong hij. O,. Jack, ik moet wéér uitgaan! Ik heb nog zóó gezegd, dat ik liever niet van mijn werk af wou, maar Och, je hebt je weer laten bepraten natuurlijk. Ze konden je toch niet tegen je wil er uitjagen. Je hadt immers kortweg kunnen zeggen, dat je niet verlangde uit te gaan? Dat hèb ik ook gezegd tegen Miss Amy, Jack. Voor hddr ben ik niet bang.j Maar toen is Miss Burnham beneden ge komen en tegen die durf ik niets te zeggen. Je lijkt wel gek! Een flinke hulp ben jij! Dan kan ik het nog beter zonder jou doen. Ja, dat kan je nu wel zeggen, maar ik zou wel eerïs willen weten, hoe je dat dan aangelegd hadt. En je moet ook niet vergeten: ze meenen het goed met mij. Miss Amy zei. dat het zoo saai was voor mij al leen. Als de nieuwe keukenmeid nu komt, I de volgende week, dan zal het heel wat gezelliger zijn. Jack scheen verdiept in eigen gedachten en mompelde voor zich heen: 't Is vreemd, verbazend vreemd! Misschien dat wij morgen wel geluk kiger zijn, Jack, meende Annie, te goeder trouw. a Als jij ook maar eens wat handiger was: maar je bent een hulp van niks! barstte hij uit. Ja, om mij geef je ook geen zier! Het is enkel maar, dat je van mij wilt hebben, dat ik je in de keuken laat. En als je daar dan maar vrij je gang hebt gegaan, dan laat je mij misschien kalm in den steek. Dat zou zeker niet slim van mij zijn, om je in den steek te laten; tenminste, zoo lang je nog een tong in je mond hebt- Dus dan ben je bang, dat ik je zal verklappen? O, Jack! Hij haalde de schouders op en door dit blijk van wantrouwen werd zij geprikkeld tot een verwijtend Je hebt mij slecht gemaakt, Jack. Tot jij in het spel kwam, was ik braaf en nu heb ik de Missus bedrogen, mijn moeder boos gemaakt en ga ik over de tong, om dat ik met je loop, „bij avond en ontij", zooals de menschen terecht zeggen. En dat om je te helpen bij iets, dat liever onge daan moest blijven. En jijjij Zwijg! riep Sanders driftig. Zwijg, versta je? En zóó woest en dreigend zag hij er uit, dat zij onthutst een heel eind achteruit deinsde, zóó ver zelfs, dat zij over den rand van den oever ging enhet vol gend oogenblik in de wild-bruisende ri vier lag te spartelen. HOOFDSTUK XX. Dien avond om zes uur, toen Mrs. Gay al toebereidselen ging maken voor het avondeten van haar logé, hoorde zij een lichten voetstap op het grintpad vóór het huis en verheugde zij zich al op een be zoek van haar dochter. Wordt vervolgd.

Historische kranten - Archief Eemland

De Soester | 1932 | | pagina 4