Strafzaken in het oude
Holland.
PLATTEGROND VAN SOEST
B>E IMflEIUIWi
Schaal 1 op 15.000
N.V. Eerste Soester Electr. Drukkerij
Witte Heide
is thans verkrijgbaar
De vondst in zee (1794).
FETTTLIjRT ON
LEVEREN
VLUG,
GOED,
BILLIJK
REKENINGEN,
NOTA's,
KWITANTIES,
BRIEFPAPIER,
MEMORAN
DUMS,
BRIEFKAAR-
T L ENZ. ENZ.
1 K. M. in werkelijkheid is bijna 7 c. M. op de kaart
Uitvoering in 9 kleuren
Naar de nieuwste officieele gegevens vervaardigd
Rrl|s f Q.9Q Prils I Q.9Q
Van Weedestraat 7 - SOESTDIJK - Telefoon 206?
VII.
Wat treft in verhalen, die de oude rechts
pleging betreffen, is, dat hoe roerig en be
wogen de tijden ook mogen zijn geweest,
het recht in den regel altijd zijn loop heeft
gehad. Wie leest van de merkwaardige pro
cessen!, die in de jaren der Fransche revo
lutie werden gehouden en werden voortge
zet onder het consulaat en het keizerrijk,
komt tot de overtuiging, dat in het meeren-
deel dier gevallen de wisseling van bestuur
den vverkelijken schuldige aan misdaad,
hetzij diefstal, hetzij moord, hetzij anders
zins weinig baatte. In ons kalme, rustige,
zelfs in roerige tijden niet woelige vader
land, spreekt dat nog sterker, en zoo kan
het niet verbazen, dat ondanks de beweging,
die het uitwijken van den stadhouder naar
Engeland in 1795 ten gevolge had, de rech
terlijke organen hun plicht deden in alle
gevallen, die aan hun oordeel werden on
derworpen. Een misdadiger, die een beroep
uitoefende op de Zeeuwsche eilanden, on
dervond dit tot zijn schade!
Het was in den loop van het jaar, dat
de stadhouder naar Engeland zou uitwij
ken, dat een mosselvanger, zijn beroep uit
oefenende aan het einde van het kleine
eiland, waarop hij woonachtig was, stuitte
op ten voorwerp, dat iets vreemds had.
Hij riep zijn maats erbij en alle drie zagen
zij het lijk of liever het rif van een mensch,
om welks midden een ijzeren ketting vast
zat, waarvan het einde, met het onderste
gedeelte van het lijk, dieper onder water
liggend, door de golven werd bedekt. Het
feit, dat de ketting aan het lijk was vast
gehecht, deed precies dadelijk de mossel- I
vangers vermoeden, dat zij geen gewonen
drenkeling voor zich zagen, doch het over
schot van iemand, die wellicht aan een mis
daad was gevallen. Dit vermoeden werd
versterkt, toen zij, bij het ophalen van het
lijk, bespeurden, dat aan de ijzeren ketting
een zware last was gebonden, die bleek een
steen van eenigen omvang te zijn. Reeds
geruimen tijd moest het lijk in het water
hebben gelegen; op het eerste gezicht vva»
het zelfs onmogelijk het geslacht van den
persoon vast te stellen. Doch, mochten alle
herkenningsteekenen ook zijn verloren ge
gaan, een was er bewaard gebleven, en dat
was het overblijfsel van een linnen, naar
het uiterlijk gewoon manshemd, en juist
dat gedeelte, waarop de merkteekenen: J.
MJ. H. en daaronder het getal 12 waren ge
plaatst. Bij hun thuiskomst deden' zij mede-
deeling van hun vondst aan den baljuw ter
plaatse. Nog daargelaten, dat herkenning
van het lijk niet mogelijk was, was den
baljuw in de laatste maanden van het ver
dwijnen van eenigen persoon niets bekend,
zoodat uit dien hoofde de identificatie moei
lijk viel. De baljuw deed een oproeping
plaatsen in de meest gelezen nieuwspapie
ren van dien tijd, waarbij een nauwkeurige
beschrijving van het gevondene werd ge
geven. Maanden echter verliepen, en geen
antwoord kwam. Nog eens weer deed de
baljuw een oproeping plaatsen, en weer
scheen het resultaat gelijk nihil, toen juist
een half jaar later, een bekend handels
huis uit Düsseldorf inlichtingen vroeg. Het
bleek, dat een vertegenwoordiger van dit
handelshuis, Johan Melchior H. geheeten,
sedert bijna 1XA jaar werd vermist. Hij was
in ,de lente van het vorig jaar over Brabant
en Zeeland naar Holland op reis gegaan:
derf laatsten brief, van hem ontvangen, was
uit het naburig Zierikzee gedagteekend.
De baljuw wilde zich juist zetten aan het
vragen van meer inlichtingen, toen een
Duitsch heer, vertegenwoordiger van dit
handelshuis, zich bij hem vervoegde en hem
den bewusten brief, van 6 April 1794 gedag
teekend, ter hand stelde. Deze bVief was
daarom van belang, omdat de vertegen
woordiger zijn principalen daarin mededee-
üng deed van de betalingen, die hij had
ontvangen, hij had ongeveer 4800 gulden
bij zich, waarvan 1900 in gereede penningen
Zijn bedoeling was geweest naar Rotter
dam te gaan en vandaar zijn reis door Hol
land voort te zetten. Toen hij. geruimen tijd
nadat men hem terug had verwacht, niet
Naar het Engelsch.
13
Ze nam het pannetje van het spirituslicht-
je en schonk den inhoud in den beker, die
den vorigen avond de aandacht had getrok
ken van Mr. Clark; en, terwijl zij een klein
petroleumlampje meenam, trad zij op de
gang, sloot de deur achter zich en liep
voorzichtig voort met haar last.
Het was doodstil in huis; alles was nog
slechts in een grauwe ochtendschemering
gehuld.
Zij ontsloot de deur van den kelder met
een sleutel, dien zij uit Ursula's zak had ge
nomen, en liep voorzichtig de vuile steenen
trap af, die naar het gangetje leidde, dat
toegang gaf naar het valluik in den muur.
Dit ging grif open en zoo kwam zij in het
tunneltje, waar de benauwde walm van
een petroleumkacheltje haar tegemoet
kwam.
Duidelijk was het geruisch van de rivier
verneembaar en in het eigenlijke „schuil
hok", anders kon men het niet noe
men lag de gevangene op zijn strooma-
tras en keek met verbaasden blik uit de hol
le oogen, toen hij Amy zag.
U daar en alleen? vroeg hij met zwak
ke stem.
Ursula is ziek. Zij heeft barstende
hoofdpijn.
De man zei niets. Hij zag er al weer
veel slechter uit, dan toen zij hem een paar
dagen geleden had gezien. Ze voelde ook
zeer veel meelijden met hem, ofschoon hij
geen sympathieken indruk op haar maak
te door iets onbeschrijfelijks in de raven
zwarte oogen, die ieder van haar bewegin
gen opnamem
was komen opdagen had men oorspronke
lijk de mogelijkheid verondersteld, dat hij
zich met het geld uit de voeten had ge
maakt. Het was onwaarschijnlijk, gezien
de beproefde eerlijkheid van den vertegen
woordiger en zijn aanstaand huwelijk met
een rijke koopmansdochter, maar mogelijk
bleef het'. Die mogelijkheid werd echter
tot niets teruggebracht, toen bleek, dat hij
te Rotterdam geen der klanten had bezocht
en, had hij dit gedaan, het hem ter hand
gestelde bedrag aanmerkelijk had kunnen
uitbreidén. Men rekende hem dan ook als
verloren; had verzuimd eene mededeeling
in de nieuwspapieren te plaatsen, terwijl
door zorgeloosheid, die de begrijpelijke er
gernis der heeren in Düsseldorf had op
gewekt, de Rotterdamsche vertegenwoordi
ger van het huis op de oproeping van den
betreffenden baljuw eerst veel te laat acht
had geslagen.
Hoe het zij, er was nu een aanknoopings-
punt. De baljuw stelde zich met zijn ambt
genoot te Zierikzee in verbinding. Deze
kon daarom gemakkelijk navraag doen,
omdat de bediende in zijn schrijven de na
men van een paar kooplieden had genoemd,
met wie hij aldaar in verbinding was ge
treden. Deze konden de herberg aangeven,
waarin de Düsseldorfsche vertegenwoordi
ger zijn intrek had genomen; ja, waarin
een hunner hem, met zijn zwaar valies be
last, zelfs had zien binnengaan. De waard
van die herberg ontkende echter een zoo
danig gast te hebben gehuisvest; de dienst
maagd, gevraagd, omdat de waard in die
dagen afwezig was, herinnerde zich niets
en de oudste dochter, die bij afwezigheid
de zaak van den vader waarnam, was ge
storven. Maar een jongere dochter, inmid
dels gehuwd en te Dordrecht woonachtig,
herinnerde zich den Duitschen reiziger heel
goed. Het was echter volkomen, gelijk haar
vader had gezegd: hij had in de herberg
geen verblijf gehouden, want, wijl hij om
een verwarmde kamer gevraagd had, die
hem niet ter beschikking kon worden ge
steld, was hij boos weggegaan. Zij veron
derstelde, dat hij naar een herberg was ge
gaan, waar „De Wildeman" uithing. Deze
veronderstelling bleek juist. De toenmalige
waard van die herberg was inmiddels naar
Middelburg vertrokken, doch de knecht, die
bij zijn opvolger in dienst was gebleven,
herinnerde zich den Duitschen reiziger heel
goed; hij wist zelfs de kamer aan te wijzen,
die de heer had bezet. Zierikzee verzocht
nu aan Middelburg den' voormaligen her
bergier te hooren, doch deze ontkende iets
van den reiziger te weten. Hij gaf voor,
dat zijn knecht blijkbaar beter geheugen
had dan hij. Deze knecht bracht de justitie
op het spoor van de vroegere dienstmaagd,
nog in Zierikzee woonachtig, doch inmid
dels gehuwd. En zij herinnerde zich niet
alleen ook den Duitschen reiziger, maar
wist ook aan te geven, dat deze was ver
trokken, nadat hij een twist met den waard
had gehad. Onaangename woorden waren
op de kamer van den Duitscher gevallen;
ever» daarna was de waard boos beneden
gekomen en weer boos naar boven ge
gaan, terwijl zij een zekeren Jaspar Vink,
een schoenlapper in de buurt woonachtig,
die geregeld boodschappen voor reizigers
deed, had moeten zoeken, Met dien Jaspar
Vink was de reiziger weggegaan.
Stapje voor stapje kwam men dus verder.
Vink vertelde, dat hij den reiziger te voet
naar het nieuwe veer had gebracht, waar
hij op zijn weg naar Rotterdam moest
oversteken. Daarbij had de reiziger zich
over den waard onaangenaam uitgelaten,
want deze, aan wien hij zijn waardepapie
ren in bewaring had gegeven, had gepoogd
eenig papier daarbij te verduisteren, en
daarover was de twist geweest. Het slechte
geheugen van dien waard kwam nu ook
tot oplossing en daarmede verdween deze
man vanzelf uit de zaak. Vink kon verkla
ren, dat hij den reiziger naar het veer had
gebracht; niet dan met veel moeite was
de veerman ertoe te bewegen geweest om
hem over te zetten, want het weer was
Zoo? Ursula is dus ziek?Wat
was zij verouderd! Ik zou haar niet her
kend hebben. Ze had veel van haar schoon
heid verloren. Arme Ursula!
Ja. Arme Ursula. herhaalde Amy on
willekeurig.
Hij strekte de vermagerde hand naar
haar uit en zei in het Fransch:
Mademoiselle's stem klinkt mij als
muziek in de ooren! U blijft toch nog even
praten bij den armen gevangene?
Hij hield haar tegen bij den rok, en, toen
zij zich losmaakte, veranderde hij ineens
van stemming, barstte in tranen uit en wee
klaagde over de lange, slapelooze nachten,
die hij doorbracht, en de eentonige dagen
terwijl hij toch zoo zijn best deed, om, voor
zoover zijn krachten het toelieten, zijn
schuilplaats te onderzoeken.
Ik moet mij oefenen in het loopen,
besloot hij. De manier, om te ontvluchten
zal Ursula wel voor mij beramen, maar
zij kan mij niet teruggeven de kracht, die
mij ontschoot, toen ik het nog juist tot aan
haar drempel had kunnen brengen).
Gerechte Hemel, wat had ik het toen be
nauwd! Het was een aanval van het hart
moet u denken!
Amy knikte en zei:
U moet rust nemen
Ongeduldig viel hij haar in de rede:
Waarom, als ik vragen mag, Made-
moiselle? In het eerst was ik hier als in
een Hemel, in een veilige haven beland als
ik mij voelde. Maar nu!
Hij keek rond met een huivering.
Amy wilde zeggen, dat het nu niet meer
lang duren zou, of hij zou uit den kelder
bevrijd worden, en begon hem al hoopvol
voor te spiegelen!:
Ursula beraamt plannen
Ja, ja, viel hij haar smalend in de re
de, ze zal blij zijn, als ze van mij af is!
Maar ik vraag u, Mademoiselle: tot wie
had ik mij nu anders kunnen wenden in
mijn uitersten nood? Ik verwachtte niet,
dat zij mij welkom zou heeten, maar ik wist
slecht. Of het overzetten spoedig was ge
schied, kon Vink niet met zekerheid zeggen,
maar hij dacht dit niet, want anders had hij
op zijn terugweg de zeilen nog moeten hoo
ren wapperen. Zoo was men dus vanzelf
bij den veerman, een zekeren Gerrit, aange
land, en op dezen richtte zich nu de belang
stelling der justitie. Het was geen aange
naam mensch, geen man ook met een
schoone lei van 't verleden. Tevoren schip
per, daarna opkooper van hooi, was hij be
kend door zijn slordig gedrag, werd veel
met vrouwen gezien en vertoefde veel in
de herbergen. Toen. de vorige pachter van
het veer stierf, had hij een zijner bloedver
wanten, die vermogend was, bewogen om
hem ter zijde te staan en zoo sedert drie
Aanbevelend,
N.V. Ie SOESTER
ELECTRlSCHE
DRUKKEHIJ
jaren het veer beheerd. Hij leefde er met
een vrouw, met welke hij niet getrouwd
was, en die tevens dienstmaagd bij hem
was, en had de hulp van een knecht, die hem
bij het landbouwwerk bijstond. Was hij
een vorig jaar in het betalen der pachtsom
tekort geschoten, dit was een. groot half
jaar geleden niet het geval geweest, en zelfs
had hij toen een boomgaard met eenig land
in openbare veiling gekocht en had men
de vrouwe, die bij hem woonde, zwieriger
gekleed zien gaan dan tevoren. Maar er
was meer. Een der kooplieden te Zierikzee,
die den Düsseldorfschen vertegenwoordiger
had betaald, had dit gedaan in coupons of
interestbewijzen, en de nummers op een
lijstje gesteld. Waar nu te weten was geko
men, dat de bedoelde Gerrit het door hem
aangekochte land gedeeltelijk in coupons
of interstbewijzen had betaald, verzocht
men den notaris de nummers op te geven;
deze had men gelukkig genoteerd, en tot
schade van Gerrit klopten deze nummers.
Dat was voldoende aanleiding om hem op
het onverwachtst in hechtenis te nemen. Hij
moest daarbij allereerst aangeven hoe hij
plotseling aan geld was gekomen en dan
nog wel aan deze coupons. Hij had, gelijk
ook in de omgeving verluidde, een lot uit
de loterij getrokken; en de coupons had
hij van een Joodschen koopman, die hij wel
eens overvaarde, in betaling genomen.
Toen men deze opgaven ging controlee
ren, bleek de geringe juistheid ervan. Want
gaf Gerrit aan, dat hij dat jaar den kapi
talen prijs van f 30.000 had getrokken op
een zestiende lot, het bleek, dat in dat jaar
die prijs niet op een lot, dat in zestienden
was gesplitst, was gevallen. Den Jood, van
wien hij het loterijbriefje had gekocht, ken
de hij als Nathan zonder meer en had hij
sedert dien niet meer gezien. Het eigen
aardige geval deed zich echter voor, dat,
toen de vrouw, die met hem samenwoonde,
in geheel gelijken geest verklaarde, doch
erbij voegde, dat hij haar een keer berispt
had, omdat zij tegen den Jood onvriende
lijk was geweest, terwijl het juist deze
Jood was geweest, die hem zijn geluk had
bezorgd, de veerman dit halsstarrig ont
kende. De meid wist niet, dat zij daarmede
iets kwaads had gezegd; het bij het kruis
verhoor bemerkende, trachtte zij het ge
zegde terug te nemen, waarin zij echter
niet slaagde. Vandaar, dat er den baljuw
alles aan gelegen was om dezen Jood, die
dus meer dan eens aan het veer moest zijn
ook, dat zij mij niet in den steek zou la
ten
Ik wilde wel, dat u niet op dien toon
van haar sprak! riep Amy met hoogrooden
blos van verontwaardiging en schitterende
oogen.
De zieke sloeg haar vol bewondering
gade en riep:
Zoo jong nog! Zoo allerbeminnelijkst
jong! Wilt u wel gelooven, dat het enkele
\zien van u mij al méér goed doet, dan
alle plichtmatige zorgen van Ursula? Het
spijt mij ten zeerste, als ik u verstoord zou
hebben.
Amy antwoordde niet. Zij nam het blad
op en boog zich voorover, om den geledig-
den beker er op te zetten. Zij trachtte niet
den spiedenden blik te zien van het gelaat
op het kussen, maar toen de ijskoude vin
gers van den man zich om haar pols slo
ten,, uitte zij een kreet.
Neem mij niet kwalijk, Mademoiselle,
zei hij. Het was niet mijn bedoeling, u
schrik aan te jagen;, maar ik kan u geen
andere verontschuldiging bieden, dan dat
ik weer vijftien uren alleen zal liggen, als
u weg is.
Zóó lang zal het wel niet duren.
Misschien dat Ursula vanavond nog bij u
komt. Dan hebt u uw boeken en kranten;
u kunt zich oefenen in het loopen, zooals
u zei, en u kunt uw eten klaar maken. Dit
alles zal u den tijd helpen korten, ofschoon
het nog 't beste is, dat u stil blijft liggen
en sterker tracht te worden.
Goeden-avond, Mademoiselle! klor.k
het haar nog na. Ik hoop, dat het een „tot
weerziens!" kan zijn.
HOOFDSTUK XIX.
Jack!
Zoo, ben je daar eindelijk? Ik dacht
al, dat je heelemaal niet meer komen zou!
Jack, kijk toch niet zoo boos! Ik heb
je immers wel gewaarschuwd, dat k het
vanmiddag niet zou kunnen klaar spelen.
Ik kon niet eerder komen en nu denken ze,
geweest op te sporen, waarin hij tenslotte,
zij het ook niet zonder veel moeite, slaagde.
De Jood heette echter niet Nathan, doch
Jacob Levi; werd door de meid met zeker
heid herkend, herinnerde zich den verkoop
der loterijbriefjes, doch zeide met nadruk,
dat hij nimmer eenig lot, waarop een prijs
gevallen was, aan den veerman had be
zorgd. Maar de Jood verklaarde meer,
want hij had in de lente van het vorig jaar
een blauw lakenschen jas, die deze hem
met een bruinachtigen rok te koop had
aangeboden, gekocht. De veerman had hem
gezegd, dat deze kleedingstukken afkom
stig waren van een zijner bekenden, een
burgerzoon uit Zierikzee, die als huzaar
had dienst genomen en zijn burgerlijke
kleeding aan hem, den veerman, voor wat
hij hem schuldig was, had overgedaan.
Miaar de baljuw dacht er het zijne van.
Aan de bedienden van het logement en aan
Vink werd een beschrijving gevraagd van
de kleeding van den Düsseldorfer verte
genwoordiger en deze bleek vrijwel overeen
te stemmen met datgene wat aan den Jood
Levi door den veerman te koop was aan
geboden. De meid, met wie de veerman sa
menwoonde, moest, nader in het verhoor
genomen, erkennen, dat ook zij deze klee
dingstukken gezien had, maar tevens een
drietal linnen manshemden, welke een merk
of naamletters droegen, die door haar ver
anderd waren. Zij herinnerde zich dat daar
om zoo goed, omdat de veerman haar geen
dag uitstel voor dezen arbeid had toege
staan; jammer genoeg, was zij omtrent de
naamletters, die er op stonden, niet zeker.
Het verhaaltje van den bedoelden burger
zoon was overigens niet kwaad verzonnen,
want te zelfder tijd was inderdaad een be
kende jongeman uit Zierikzee, een losbol,
verdwenen, die zich tot leed van zijn fa
milie in den militairen dienst in Duitschland
had begeven. Vandaar, dat de veerman het
door de meid en den Jood verklaarde vol
mondig toestemde, doch bleef vasthouden
aan zijne verklaring, dat het een willekeu
rige vreemdeling was. Hij ontkende na
drukkelijk den bedoelden burgerman uit
Zierikzee te hebben genoemd, hetgeen nu in
zijn voordeel was, aangezien hij zeide de
kleeren te hebben overgenomen van een
vreemdeling, dien hij niet kende. Het ma
teriaal tegen hem werd echter wat al te
veel
Het mag zonderling heeten, dat noch de
baljuw in de plaats van de vinders noch
die van Zierikzee aan het oorspronkelijke
sterkste bewijsstuk een oogenblik dachten.
Het lijk toch was gevonden) gebonden aan
een ketting en een steen, en die ketting en
steen waren er niet vanzelf aangekomen.
Het gebeurde, dat de baljuw van Zierikzee,
het veerhuis nog eens bezoekend, den hond
van den veerman zag losloopen. De knecht
vertelde hem, dat deze vroeger aan een
steen gebonden was met een ketting; zooals
de knecht zeide aan een kanjer van een
steen. Toen de baljuw vroeg dien steen te
zien, vertelde de knecht, dat sedert ruim
een jaar die steen plotseling was verdwe
nen. Toen herinnerde de baljuw zich plot
seling de vondst der mosselvisschers, en
het bewuste voorwerp werd met spoed naar
Zierikzee getransporteerd. Het werd in de
kamer gelegd, waar men de verdachte ver
volgens deed binnenkomen, nadat men op
den steen de naamletters van den veerman
had ontdekt. Nog eens werd den veerman
nadrukkelijk gevraagd of hij niets met den
moord uitstaande had en toen hij nog eens
ontkende, werd plotseling het gordijn, dat
men voor den steen en de ketting gelaten
had, weggeschoven, en werd de verdachte
daartegenover gesteld. Zoo ontroerde hij
bij het zien van deze onmiskenbare bewijzen
van zijn misdaad, dat hij bekende; bekende
een roofmoord te hebben gepleegd, wijl
hij het valies van den handelsreiziger wilde
bemachtigen, toen nog geenszins wetende
welk een rijken buit hij daarin aan geld
en waardepapieren zou vinden. Op een on
gezocht oogertblik had hij hem met een
handspaan op het hoofd geslagen; vervol
gens gewurgd. Alleen had hij steen en ket
ting gehaald, en het lijk doen zinken, dat
vandaar moest afgedreven zijn naar de
plaats, waar de mosselvisschers het bij la
gen waterstand vonden. Zoowel de meid
als de knecht waren geheel onschuldig; zij
waren dien dag van huis en zij hadden ge-
reedelijk geloofd het verhaal, dat hij hen
van het loterijbriefje vertelde!
Het mag verwondering wekken, dat deze
sluwe boosdoener door het gezicht van
steen' en ketting zoo ontroerde, want in de
oproeping, door den baljuw na de vondst
geplaatst, was van een en ander melding
gemaakt, en de mosselvisschers hadden er
over gesproken tegenover ieder, die het
hooren wilde. Had de veerman zijn oor te
luisteren gelegd, hij had reeds kunnen ver
nemen, dat deze onmiskenbare bewijzen
van zijn daderschap in handen van de
jusitie waren en hij had zich eerder moeten
verwonderen, dat zij niet vroeger waren
ter sprake gebracht. Had hij met dezelfde
halsstarigheid ontkend, waarmede hij het
tevoren had gedaan, er ware niemand ge
weest, die hem had kunnen bewijzen, dat
hij zelf dien steen had genomen en zelf
de ketting om den ongelukkige had vast
gemaakt; een ander, die bij nacht langs den
weg was gegaan, had het immers ook kun
nen doen!
dat ik aan het peterselie plukken ben in
den tuin.
Annie en haar vriend stonden onder de
druipende, bladerlooze boomen bij den
oever van de rivier in de schemering van
dert laten herfstdag. Annie met haar witte
schortje voor en kapje op, was vrijwel on
beschermd tegen den vochtigheid, terwijl
Jack Sanders in zijn chauffeurskleeding er
heel goed tegen kon.
Maar is het voor vanavond in orde?
vroeg hij.
Die vraag ontwijkend, zei Annie;
Ik heb zóó n moeite gehad, om nog
even weg te komen. Miss Amy is den hec-
len middag in de keuken bezig geweest, om
appelgelei te maken en dus moest ik wach
ten. tot zij weg was. En dit, terwijl ik wist,
dat jij al dien tijd in de nattigheid zou
staan.
Maar vanavond? Is het voor vanavond
in orde? Daar gaat het om!
Annie schudde het hoofd en prevelde
iets, dat voor hem verloren ging.
Nu. vooruit er mee! drong hij.
O,. Jack, ik moet wéér uitgaan! Ik heb
nog zóó gezegd, dat ik liever niet van mijn
werk af wou, maar
Och, je hebt je weer laten bepraten
natuurlijk. Ze konden je toch niet tegen je
wil er uitjagen. Je hadt immers kortweg
kunnen zeggen, dat je niet verlangde uit
te gaan?
Dat hèb ik ook gezegd tegen Miss
Amy, Jack. Voor hddr ben ik niet bang.j
Maar toen is Miss Burnham beneden ge
komen en tegen die durf ik niets te zeggen.
Je lijkt wel gek! Een flinke hulp ben
jij! Dan kan ik het nog beter zonder jou
doen.
Ja, dat kan je nu wel zeggen, maar
ik zou wel eerïs willen weten, hoe je dat
dan aangelegd hadt. En je moet ook niet
vergeten: ze meenen het goed met mij. Miss
Amy zei. dat het zoo saai was voor mij al
leen. Als de nieuwe keukenmeid nu komt,
I de volgende week, dan zal het heel wat
gezelliger zijn.
Jack scheen verdiept in eigen gedachten
en mompelde voor zich heen:
't Is vreemd, verbazend vreemd!
Misschien dat wij morgen wel geluk
kiger zijn, Jack, meende Annie, te goeder
trouw. a
Als jij ook maar eens wat handiger
was: maar je bent een hulp van niks!
barstte hij uit.
Ja, om mij geef je ook geen zier! Het
is enkel maar, dat je van mij wilt hebben,
dat ik je in de keuken laat. En als je daar
dan maar vrij je gang hebt gegaan, dan
laat je mij misschien kalm in den steek.
Dat zou zeker niet slim van mij zijn,
om je in den steek te laten; tenminste,
zoo lang je nog een tong in je mond hebt-
Dus dan ben je bang, dat ik je zal
verklappen? O, Jack!
Hij haalde de schouders op en door dit
blijk van wantrouwen werd zij geprikkeld
tot een verwijtend
Je hebt mij slecht gemaakt, Jack. Tot
jij in het spel kwam, was ik braaf en nu
heb ik de Missus bedrogen, mijn moeder
boos gemaakt en ga ik over de tong, om
dat ik met je loop, „bij avond en ontij",
zooals de menschen terecht zeggen. En dat
om je te helpen bij iets, dat liever onge
daan moest blijven. En jijjij
Zwijg! riep Sanders driftig. Zwijg,
versta je?
En zóó woest en dreigend zag hij er uit,
dat zij onthutst een heel eind achteruit
deinsde, zóó ver zelfs, dat zij over den
rand van den oever ging enhet vol
gend oogenblik in de wild-bruisende ri
vier lag te spartelen.
HOOFDSTUK XX.
Dien avond om zes uur, toen Mrs. Gay
al toebereidselen ging maken voor het
avondeten van haar logé, hoorde zij een
lichten voetstap op het grintpad vóór het
huis en verheugde zij zich al op een be
zoek van haar dochter.
Wordt vervolgd.