Zweedsche Belevenissen 5 Damestasschen STROOIBILJETTEN Onafhankelijkheid boven al De Iepenziekte. N.V.EERSTE SOESTER ELECTR. drukkerij No PEUTLÏjET o Wij verkoopen; Wij zijn agent van N,V. Eerste Soester Electr. Drukkerij Het adres voor: N V. EERSTE SOESTER 31 ELECTR. DRUK KT RIJ gf iC A Briefpapier, Briefkaarten, Rekeningen, Nota's, Kwitanties, Enveloppen, enz. enz. 4 v. Weedestr. 7 Telefoon 2062 4 4 4 GOEO EN GOEDKOOP 1 VERVOLG. Er vloog i s als een schaduw van een glimlach over de trekken van den politie officier, die daarop snel doorliep naar zijn prirvékantoor, gevolgd door den brigadier. Deze heeft vermoedelijk allerlei veront schuldigende explicatie's afgestoken ter verklaring van de vreemdsoortige situatie, maar dat weet ik natuurlijk niet stellig. Na weinige minuten werd ik binnen geroepen. Het kostte mij uit den aard der zaak niet veel moeite, de toedracht van een en ander te verklaren, waarop de voorwerpen, die men den vroolijken werkelooze reeds afge nomen had, nader onderzocht werden. Daartusschen bevonden zich, gelukkig, ook de regue's. Daarmede was de zaak zoo wat ten ein de. Men verzekerde mijy dat de politie zelf zorg zou laten dragen voor de bezorging van de bagage den volgenden dag, zoodra de ander geheel nuchter zijn zou. Ik ver klaarde mij niet benadeeld voor de opgefujf- de tien kronen, zoodat er geen vervolging ingesteld zou worden en werd, na vele be leefde groeten, keurig per luxe politie-auto franco huis afgeleverd. Ails in den ouden tijd, dat is te zeggen tot een jaar of drie geleden, vóór de talkie er wasj, een film te kort schoot in expres siviteit (behalve dan al de andere aesteti- sche elementen, waarin zij permanent te kort Swhoot en nog bijna steeds schiet) had den we de tekst, die het zaakje onmiddellijk weer in het reine bracht. Evenals de too- neelschrijver, de acteurs van zijn spelen, en zichzelf het leven een beetje gemakkelij ker maakt met zijn „ter zijde's." Waarmede ik maar aan wil toonen,, dat als zooveel eminente mannen voor mij het niet buiten een onder-onsje met het publiek konden stellen, niemand het mij kwalijk kan ne men, als ik deze taktiek ook eens een keer volg. Nu dan, waarde lezers, daar kom ik met mijn goed-praterijen, want dat u klachten hebt|, daar ben i'k van overtuigd. Niet waar? met veel pathos kondig ik een jachtende snap-schot serie aan. „verder, steeds verder" was het devies immers en het resultaat i"s, dat ik u nu al twee weken zoet houd met het onbelangrijk relaas van de gebeurtenissen van één middag. Het is waar, maar ik heb gemeend, mij die luxe te kunnen veroorloven, omdat er van de toen volgende twee, drie maanden nage noeg niets te vertellen valt. Neen, van dien zonnigen zomer op Vartan bestaan geen snap-shots ik zou den tijd moeten schil deren in vele pastels, gekleurd met de broo- ze teinten, die de herinneringen zijn van stille verdroomde dagen. Dagen, waarvan lederen morgen een ontwaken was van zon nige vreugde, wanneer de wingerdranken voor mijn wijd open ramen heel Licht be wogen in den ochtendbries, die van het water opstreek wingerdranken van on zegbaar teer groen in het fel-dóórschijnend licht, dat flonkerend glinsterde in iederen dauwdruppel. Dagien, waarvan iederen mid dag een méédroomen was met sluimerend landschap, waarop de hitte loom drukte en waarin slechts de Hohtreflexen van het wa ter leefden. Dagen, waarvan iederen avond bracht een stil beleven van het verkleuren der berken;, van wit tot rood en van rood tot de paars, in de uren, dat de schemering zich geluidloos ging hechten in de boom toppen aan den boschrand. Dan pas keer de ik huiswaarts, als alile rood en paars geworden was tot grauwe nuancen van bruin, de nevels gekropen kwamen langs de hellingen en alle vogels zich zwijgend schuil hielden, slechts een enkele groote nachtvogel, een bewegelijke schaduw langs den blauw-zvvarten hemel, zijn weg zocht naar een ongekend doefl. Er is in mijn herinnering van deze maan den géén kennis van tijd, anders, dan door het wisselen van dag en nacht. En van menschen? Weinig meer dan wat bijna ver vaagde vouvenirs uit de schaarsche momen ten, dat ik mijn zoet vegeteeren onderbrak en uit „Dulce domum" op steeg om het personeel in den weg te loopen of wat te praten in het wilde weg met een arbeider of een zwerver, daarboven in de eetzaal Voor die Leger-des-Heils meisjes ben ik wel een vreemde verschijning gebleven, een onbegrijpelijke figuur, die dagelijks luier- NAAR HET ENGELSCH HOOFDSTUK 1. Ik weet niet precies, zei Lord Lorres- mere, maar ik geloof, dat ze een „arm nichtje" is van Lady Smith. O, ja? vroeg de man, die de vraag ge steld had. Wel een beetje onbeschaamd, om u haar zoo maar op het dak te schuiven vooral in een gezelschap als dit! Wat zei Lady Lorresmere wel? Zijn Lordschap keek eens naar hét ande re einde van het dek, waar zijn vrouw met de dames zaten, en zei op zijn gewone, kal me wijze: Och, Lilia vindt alles goed, zoolang egn vrouw er maar goed uitziet en zich smaakvol weet te kleeden. En ze zegt, dat Miss Raymond een genot is, om naar te kijken; wèt zij nu ook draagt of niet! Arme familieleden zijn altijd zulke le vende verwijten om je heen, zei nummer drie van het gezelschapje, een jongmensch, die zich in den bijnaam van „Mossel" ver heugde. Ze geven je altijd zoo'n gevoel van schuld over je, dat je beter bedeekl bent. Miss Raymond geeft den indruk toch allerminst. Ze heeft zoo'n vorstelijke hou ding, dat iedere andere vrouw tegenover haar wegvalt! Onwillekeurig keken de drie heeren wat verder het dek op, daar waar de dames za ten, en zagen daar een heer en een dame staan; die laatste, het bewuste „arme nicht- de tusschen hun dagelijksche bedrijvigheid en de eerste wolken tabaksrook blies door de all-round abstinente corridors'. Ik was wel zoo'n beetje de representant van de we- reldsche ondeugd, waartegen hun organi satie streed en de meesten hunner waren jong en hadden weinig gezien. Toch had den allen iets van die goddelijke vonk, die door een warme overtuiging, hoe absurd desnoods dan ook, in leven gehouden wordt en die hen belangrijk maakte, ondanks vele bij gebleven klein-menschelijke vooroordee- len. Ik herinner mij froken Wilam, een Agnes uit David Copperfield, verstandige, stille, bescheiden harmonie van vrouwelijke deug den ik herinner mij Marta, schuwt ge drochtelijk wezentje, onaanzienlijk en lee- lijk, tóch gedragen in de dienende liefde van haar werk, dat zwaar was en vuil, dat nooit eindigde, en dat niemand zag. Ik her inner mij „de adjuidante", wier naam ik nooit gehoord heb en die de bonnenverkoop in de cassa verzorgde goedlachsche, on ontwikkelde vrouw, reeds op leeftijd. Hoe graag mocht ik haar met een paar para doxen schrik aanjagen, tot zij mij, eenige dagen later, triomphantelijk kwam weerleg gen met een citaat of een tekst, die er niet op sloeg. Goeie adjudante, wie zal de bon nen tellen, die je uit je eigen kas betaalde, als er een arme stakker kwam zonder de 50 ore. die er voor hem noodig waren', om zoo'n heerlijk geurend bord erwtensoep te bemachfglen? Wie ik mij ook nog goed herinner? Frö- ken Stenholm. Zij behoorde niet tot het per- Het Handelsblad De Gooi- en Eemlander 't Maandagochtendblad De Telegraaf De Lach Het Amusante Weekblad Stuiversblad Ideaal De Haagsche Post De Radiobode De Gracieuse Het Nieuwe Modeblad Weldon Record Het Handelsblad De Gooi- en Eemlander Aanbevelend, v. Weedestr. 7Soestdijk Telefoon 2062 2>f soneel, maar woonde wel op Vartan. Zij was een zeer ontwikkelde jonge vrouw, sprak haar zes of acht talen vlot en had zendingswerk verricht in de U. S. S. R„ waarheen zij weer terug zou keeren na een periode van administratief werk op een der bureaux. Naar aanleiding van dit ver trek was er een afscheids-bjjeenkomst, waarbij ik, de koekoek weet uit wat voor overwegingen, ook uitgenoodigd wasi. Ja, daar zat ik dan tusschen compleet Vartan, tot overmaat van ramp te ver van Carl af. de eenige mannelijke medegast, om over het ratelend vrouwen-discours een gesprek met hem tc onderhouden. Dus luisterde ik, dronk m'n koffie en intervieuwde fröken Stenholm tenslotte zoo'n beetje over Rus land. Zij vertelde en dat was interessant genoeg, zoodat de anderen geleidelijk zwe gen. Daarna raakte ik op de een of andere manier aan het woord en vertelde ook reisherinneringen, beleefde avonturen. Ik je"; het tweetal stond uit te kijken over de de blauwe Middellandschc Zee. De Courcy schijnt zich dan al bijzon der tot haar aangetrokken te voelen, merk te dokter Serre op. Ik ga eens even met den kapitein on derhandelen, zei Lord Lorresmere. Morgen moeten wij de haven van Athene al binnea- loopen. Die arme Lorresmere! zei Arthur Helmsley. alias ..Mossel", toen hun gast heer verdween in de richting van de brug. Ik zou wel eens willen weten, of hjj het ooit moe wordt, dat zijn vrouw niet meer dan een modeplaatje is. Dokter Serie kleurde eenigszins onder zijn gebruinde tint. Hij was dan wel zeer gesteld op Lady Lorresmere en het deed hem dus niet aangenaam aan, haar een „modeplaat" te hooren noemen, zonder dat hij zich hier openlijk tegen kon verzetten. Lord Lorresmere lijkt mij altijd heel tevreden, zei hij, met grooten nadruk. En hij heeft een knappe wouw. O. ja, knap is zij wel, maar ik geloof, dat er niet veel sympathie of genegenheid tusschen hen bestaat. Ze gaan heel goed met elkaar om. Ze zijn natuurlijk te wei-opgevoed, om in het publiek verdeeldheid te toonen. Maarnu, als ik trouw, hoop ik, dat mijn vrouw toch nog wel iets anders heeft, waarin zij belang stelt, dan enkel in klee- ren! Ik zou wel eens de som willen .we ten. die haar Ladyschap per jaar aan haar toilet besteedt! Dokter Serie ging wat op en neer wan delen. tot hij ten slotte zijn schreden richtte naar de stoelen, waar de dames zaten, ter wijl „Mossel" hem als zijn schaduw volgde. De dames zaten onder het zonnescherm druk te praten, lui achterovergeleund tegen de regenboog-kleurige zijden kussens, die Lady Lorresmere had gekozen, met het oog op het effect, dat deze tinten zouden was nu eenmaal géén zendeling geweest en mijn verhalen dus ook geen zendings-ge- sthiedenissen, maar misschien vergat ik wel te veel, met de gesteldheid van mijn auditorium rekening te houden. En weer zwegen de anderen, totdat ik op een ge geven oogenblik ontdekte, dat er een be paalde spanning in dit zwijgen lag. Was het afkeuring? Misschien. Veroordeel? Nau welijks. Het zal wel het meest medelijdend verbazen geweest zijn. Maar ik zweeg toch ook maar verder voor alle veiligheid. Den volgenden morgen vertrok zij naar Rusland, vurig enthousiast, verlangend naar het werk!, dat wachtte. Misschien wel wat te enthousiast, er was bijna iets van exaltatie in de wijze, waarop zij mij in de laatste minuut een Engelsch bijbeltje in de hand kwam drukken, antwoord op den. vo- rigen avond. Keurig souvenir overigens, gebonden in Corduaansch leder. Maar er is ook veel enthousiasme voor noodig, om de wenschen van Tcheka en G.P.U. te gaan trotseeren op hun eigen gebied. Maar met wien ik het nooit goed heb kunnen vindeni, was de chef, een groote, reeds grijzende Dalecarldër, wachtend op z'Jn pensioen. Hij deed in ieder geval, of hij zijn pensioen reeds had, maar dat was m'n zaak natuurlijk niet. Zijn schaduw was een bleeke vrouw, die ik heb hooren spre ken, nóch lachen niet één maal. Vermoe delijk had hij haar heide reeds lang afge leerd. Enfinl, het was den eersten morgen reeds, dat ik last met hem kreeg, of, indien men wil, hij met mij. Nog zat ik aan het laatste Wienerbroodje van mijn ontbijt te knabbelen, toen hij verscheen en mij te spreken vroeg Of ik gisteravond laat het huis verlaten had. Jaj, dat had ik. Of ik toen uit de hall gekomen w.is. Ook dat. „Wat moet hij toch met zijn detective vragen", dac'ht ik, maar dat leerde mij de volgende phase van het verhoor: of ik met veel geraas de trap afgeloopen was. Ah. zat h'm daar de kneep! Ja. Mr. Persson, ik ben met veel ge raas de trap afgeloopen, en toen heeft Carl geroepen: stil, de chef slaapt en toen heb ik geantwoord: nette menschen sla pen nu nog niet. Wou u dat hooren?" De ander glimlachte zoo'n beetje quasi- welwillend, hetgeen een leugen was zonder woorden en zei zoetsappig: Maar, mijn beste mijnheer, dat is toch feitelijk een beleediging?" Hoe zoo? U hebt mij hooren zeggen: nette menschen slapen nu nog niet, dus op dat moment sliep u nog niet. Ergo: wél net mensch" Hij deed geen moeite, deze logica aan te vechten, hetgeen ook vergeefs geweest zou zijn. In de toekomst kreeg i;k tot mijn spijt weinig kans, hem verder dwars te zit ten. zooals ik mij voorgenomen had', want hij ontliep mij bij voorkeur. Toen ik weg ging, heb ik hem voor zijn collectie een hoeveelheid waardelooze postzegels gege ven en daarvoor heeft hij mij beleefd be dankt, zooals het behoort. Waaide lezer, wij komen onder de hand zoo'n beetje aan het einde van mijn bab belpraatje. U ziet, wat ik van mijn zomer op Vartan weet heb ik verteld, rrtaar veel is het niet. Hoe het niet Carl ging? Ja. overdag bewoog hij zich tusschen déze menschen;, regelde hun werkzaamheden en deed nog meer dan cén hunner, hoewel hij zelf niet tot het Leger des Heils behoorde. En om de vier uur verscheen hij hij mij be neden, in een Tropenjasje en bracht mij iets: brieven1, gehaktballetjes,, zijn eerste rijpe tomaat, couranten, koffie, broodjes, enfin alles wat hij vond, dat i'k noodig zou kunnen hebben. En naast dit alles zijn te vreden, vriendelijk lachend gelaat. En als ik eens laat thuis kwam van een wandeling, dan verscheen hij eenige minuten later met al de weldaden., die hij intusschen voor mij had opgespaard. Hij was dan gekleed in een bloedrood wollen iets. dat het meest op een Romeinsche soldatenmantel geleek. Niet dat het er veel overeenkomst mede vertoonde, maar het leek er toch meer op dan op eenig ander tot nu toe bekend voor werp. Ik vrees!, dat hij heel wat uurtjes van zijn nachtrust opgeofferd heeft, om mij de ze versnaperingen te kunnen brengen. Zou ik bijna nog vergeten gewag te ma ken van pastoor Birger, de dominee van de kapel daarboven op de rots. Het was een man met een kinderlijk blijde optimis tische levensopvatting en een goed gevulde wijnkelder", ieder voor zich reeds niet te overschatten deugden, maar die in combi natie het volmaakte angstig dicht benade ren. Ik kwam op tamelijk origineele wijze met hem in contact. Toen ik mijn eersten morgen na het gesprek met Herr Persson hebben op de costuums. Geklecde toiletten en heldere kleurén waren niet op hun plaats aan boord van een jacht, had zij ge zegd, zoodat de ontbrekende tinten op den achtergrond aangebracht dienden te wor den. Zij was een slanke vrouw van drie-en- dertig> met bleeke gelaatskleur, en donker blond haar. Haar bijzichtige oogen zagen onmiddellijk alles, wat betreft versieringen om zich heen, en zij had ook toegezien op heel de stóffeering van The Danaë, tot in de kleinste bijzonderheden. Toen beide heeiten dicht bij haar stoel kwamen, verstonden zij duidelijk, wat zij zei tegen een knappe vrouw van middel haren leeftijd, die naast haar zat: Ja'n 't is een belachelijk groot jacht voor ons, omdat wij toch nooit zoon uit gebreid gezelschap meenemen. Want dan krijgt het immers het idéé van een stoom boot. Als Lord Lorresmere mijn zin had gevolgd, dan zou hij een veel kleinere boot hebben genomen, en die ook zeilen kan. Maar hij was nu eenmaal gesteld op een groot jacht, omdat hij zulke verre zeereizen wilde maken. Maar The Danaë kan toch zeilen, La- di Lorresmere? vroeg Serie; die met den arm op den rug van haar stoel geleund ging staan. Ja. zeker; kan ze zeilen maar ze moet enorm veel zeil ophebhen. wil ze voortko men. Lady Lorresmere keerde zich half om en onmiddellijk kreeg dokter Serie eenigen angst, of zijn pet hem wel goed op het hoofd stond, of dat zijn kleur van das in haar smaak zou vallen. Ze waren intiem genoeg, dat ze hem daarover onderhouden zou, als ze alleen waren. Miss Raymond verbrandt nooit van de zon, zei hij met een beweging van het hoofd naar het nu naderend', paar, in de hoop de aandacht van haar Ladyschap af WIJ ZIJN GOEDKOO- gj PER DAN OOIT II gg Sieeils de nieuwste modellen v. Weedestiaat 7 buiten kwam. ontdekte ik naast mijn ge velschrift een carton met het volgende op schrift: MuragLia bianca Carta di matto. Mijn kennis, van het Jtaliaansch liet mij echter juist wat betreft het woord Mmatto" in den steek. „Witte muren een kaart voorja, waarvoor in hemelsnaam? Komen hier wel eens Italianen?" vroeg ik Carl. Ja, er kwam er een, een terrazo-werker werkte beneden bij een bouwmaatschap pij. Ik ging er heest, waadde door klieder- kleverige klei ;en kalkmassa's, aldus een paar schoen definitief naar den hemel hel pend en dat -nog zonder resultaat ook, want de marmer-puzzelaar was elders. Toch moest ik weten, wat matto beteeken- de. Woordenboek was er niet. Ik heb toen uren lang in wat ltaliaansche boeken zit ten bladeren, in de hoop, het woord tegen te komen en uit de zin de beteekenis af te leiden. Maar het stond er niet in. Ten einde raad belde ik het ltaliaansche consulaat op. Maar om de een of andere duistere reden namen zij mijn vraag naar de beteekenis van het woord matto hoogst kwalijk, zoo dat zij, inplaats van mij behoorlijk antwoord te geven, een kwaadaardige speech afsta ken), waarvan mij de helft ontging, jammer genoeg. Nijdige menschen zijn zoo leuk in den regel. Tenslotte wist Carl raad. Hij adviseerde mij pastoor Birger op te zoeken, die had jaren in Italië gewoond in zijn jeugd. Hjj schilderde toen. Dus klom ik naar boven, bezichtigde de kapel, die inwendig geheel wit was, de banken incluis, bekeek de neo- primitieve gebrandschilderde ramen boven het altaar envergat m:;n boodschap. Totdat de nianl, dien ik zocht, mij zelf san- sorak: Bevalt u dit hier?" Er volgde een heel gesprek over architectuur, brandschilderen, de quatordici, de gebroeders van Eijck enfin, verlengt u de reeks maar naar be lieven. Wii gingen van de kerk naar zijn studeerkamer en van zijn studeerkamer naar zijn eetzaal en pas toen er een flesch Chateau Bervilliers 18% verscheen, tamelijk laat reeds, herinnerde ik ntii mijn eigenlijk doel. Wat ik vragen wilde, pastor Birger, wat beteek ent matto?" Matto? Matto dat is immers: dwaas!" Zoo, was het „dwaas"? Hoe heette dan het rijmpje ook alweer in vrije Hollandsche vertaling? O, ja, zoo was he*. Gekken en dwazen Schrijven op deuren en glazen. Dat ik dat niet eerder begrepen had! (Wordt vervolgd). Nu wij eenmaal de oorzaak van de iepen- ziickte kennen, is het gemakkelijk uit te ma ken, of een bepaalde iep vatbaar is voor de ziekte of niet. Daartoe wordt hij ingespoten met sporen van de zwam, Graphium ulmi. die de ziekte veroorzaakt. Is de boom Vat baar, dan vertoont hij eenigen tijd na de inspuiting (gewoonlijk 1021 dagen) de verschijnselen van de iepenziekte. Vanwege het lepenziekte-Comité worden dergelijke „gevoeWgheidsproeven" op groo te schaal genomen. In Den Haag, Utrecht en Baarn heeft het Comité de beschikking over proeftuinen, waar tot dit doel meer dan 100 soorten en variëteiten van iepen worden gekweekt. Nu is gebleken, dat in het algemeen de Europeesche en vooral de Amerikaanschc iepensoorten zeer gevoelig zijn voor de ziekte, terwijl verschillende van de Aziatische soorten een groote mate van onvatbaarheid vertoonen. Deze Azia tische soorten zijn waarschijnlijk zeer goed te gebruiken voor park- en straatbeplanting. Door hun wuivenden groei en kleine bla deren zijn ze voor wegbenjanting echter niet geschikt. Voor onze polderwegen hebben wij dus behoefte aan een anderen iep. Aan deze be hoefte tracht het Comité op de volgende wijze tegemoet te komen. Het is gebleken, dat niet alle ündiividuen van onze Europee sche soorten even vatbaar zijn. Uit groote hoeveelheden zaailingen van Europeesche •iepen worden nu de minst vatbaren uitge zocht. Hderuit worden wederom die gëko- zen, welke door een goeden, rechtopgaan- den groei en flink ontwikkelde bladeren de verwachting wettigen, dat zij voor wegbe- planting in aanmerking komen. Dit onderzoek vordert jaren. Toch zijn er reeds thans enkele individuen gevonden, die minder gevoelig zijn voor de ziekte dan on ze gewone „Hollandsche" iepen en die waarschijnlijk andere goede eigenschappen bezitten. In samenwerking met de praktijk zal dan moeten worden uitgemaakt, welke typen op den duur het meest geschikt zijn voor beplanting langs de wegen van onze winderige lage landen. Er is geen boom be kend. die hier den iep èn in economisch èn in aesthetisch opzicht kan vervangen. Vandaar dat het Iepenziekte-Comité het zoeken, naar iepen, die niet door de iepen- ziekte worden aangetast, als een der voor naamste punten op zijn programma heeft geplaatst. te leidien van zijn eigen persoon. Ze komt hierheen; schuif eens een stoel aan, Serie. Moe? vroeg haar Ladyschap, toen Ardine met een woord van dank tot dokter Serie zich in den stoel liet vallen. Mir. de Courcy heeft u veel tc lang laten op en neer loopen! O, lieve kind, het roode kussen, als 't je bliietf! Dat staat zooveel beter bij je gelaat en bij je toilet, dan dat lichte ding! Je vindt het 'och niet erg? In het geheel niet^ maar ik zélf zie het niet, zei Miss Raymond, intusschen de ver anderingen aanbrengend, zoodat.haar blon de teint des te teerder uitkwam tegen de warme kleur achter haar. Zij had van die mooie, helderblauwe oogen, die nooit voor groen of grijs kun nen worden gehouden. Over het algemeen was zij van zulk een stille, teere schoon heid, dat men er in het eerst nog niet zoo dadelijk door getroffen werd. Het dikke, blonde haar droeg zij opzij gescheiden en. zooals zij daar nu achterovergeleund lag, zat Lady Lorresmere van haar te genie ten. Wat zou zij prachtig mooi zijn in een wit satijnen toilet, met hier en daar een enkele lichte tint er tusschen aangebracht, zei haar Ladyschap zoo terzijde tot dokter Serie. Het is jammer, dat zij arm is. Ik wilde wel, dat ik haar eens kleeden mocht! Dus dan zullen wij morgen in Athene zijn? spTak Ardine met een zucht van ge not tot den donkeren heer. die nog steeds om en bij haar was. The Honourable Cour cy de Courcy was gewoonlijk niet ver af. van waar Ardine stond of zat. Zij had zijn hofmakerij, nu niet zoo ernstig opgevat, ofschoon hij zich onmiddellijk, nadat zij aan elkaar voorgesteld waren, als haar cavalier had opgeworpen. Zij beschouwde het als hehoorend bij alle andere genot van haar vacantieuitstapje, waaraan dus even goed een einde zou komen, als zij weer in Londen aan het werk ging. Ja, U heeft Athene toch zeker gezien? vroeg hij. Neen. natuurrijk niet. Ik hen nooit te voren op de Middellandsche Zee geweest dan nu met dezen jachttoclit. Ja? Dan benijd ik u! Ik heb dit al les al zoo dikwijls gezien, dat, eerlijk ge zegd, Europa mij een beetje begint te ver velen. In één jaar ben ik al driemaal in Athene geweest. Hoe heerlijk! -Ja, je bent in ieder geval veel in de buitenlucht en dat is iets. dat een Engelsch- man altijd bevalt. Soms vraag ik mij met verwondering af, hoe u eigenlijk een Engelschinan is. Mn. de Courcy? Uw naam klinkt zoo ty pisch Fransch, We zijn uit Normandië afkomstig. Vandaar dat we ook allen zoo zwart zijn als een laars. Als hij had gemeend, dat zij eens naar hem zou hebben opgekeken, om zich te overtuigen van de waarheid van déze ver gelijking. dan had hij zich toch vergist. Ze bleef zulijgend genieten van de zee. Grijze tulle met een zilveren draad er door en Lady Lorresmere was weer in haar ele ment. terwijl zij een bruidstoilet beschreef aan La dj* Smith. Ik heb met den kapitein gesproken, Lüi<>, viel nu Lord Lorresmere in. Hij voor spelt ruw weer. Hoe vervelend, dan ben ik altijd zee ziek! Tot nu toe hebben wij ook een bijzon der kalme zee gehad. Maar in Januari kan het nog al eens spoken in de Middelland schc Zee. Persoonlijk heb ik er niet op te gen. als het wat ruw is. (Wordt vervolgd). BU5 AD1 TO'

Historische kranten - Archief Eemland

De Soester | 1932 | | pagina 4