Zweedsche
Belevenissen
5
Damestasschen
STROOIBILJETTEN
Onafhankelijkheid
boven al
De Iepenziekte.
N.V.EERSTE SOESTER
ELECTR. drukkerij
No
PEUTLÏjET o
Wij verkoopen;
Wij zijn agent van
N,V. Eerste Soester
Electr. Drukkerij
Het adres voor:
N V. EERSTE SOESTER 31
ELECTR. DRUK KT RIJ gf
iC
A Briefpapier, Briefkaarten, Rekeningen,
Nota's, Kwitanties, Enveloppen, enz. enz.
4 v. Weedestr. 7
Telefoon 2062
4 4 4 GOEO EN GOEDKOOP
1
VERVOLG.
Er vloog i s als een schaduw van een
glimlach over de trekken van den politie
officier, die daarop snel doorliep naar zijn
prirvékantoor, gevolgd door den brigadier.
Deze heeft vermoedelijk allerlei veront
schuldigende explicatie's afgestoken ter
verklaring van de vreemdsoortige situatie,
maar dat weet ik natuurlijk niet stellig. Na
weinige minuten werd ik binnen geroepen.
Het kostte mij uit den aard der zaak niet
veel moeite, de toedracht van een en ander
te verklaren, waarop de voorwerpen, die
men den vroolijken werkelooze reeds afge
nomen had, nader onderzocht werden.
Daartusschen bevonden zich, gelukkig, ook
de regue's.
Daarmede was de zaak zoo wat ten ein
de. Men verzekerde mijy dat de politie zelf
zorg zou laten dragen voor de bezorging
van de bagage den volgenden dag, zoodra
de ander geheel nuchter zijn zou. Ik ver
klaarde mij niet benadeeld voor de opgefujf-
de tien kronen, zoodat er geen vervolging
ingesteld zou worden en werd, na vele be
leefde groeten, keurig per luxe politie-auto
franco huis afgeleverd.
Ails in den ouden tijd, dat is te zeggen
tot een jaar of drie geleden, vóór de talkie
er wasj, een film te kort schoot in expres
siviteit (behalve dan al de andere aesteti-
sche elementen, waarin zij permanent te
kort Swhoot en nog bijna steeds schiet) had
den we de tekst, die het zaakje onmiddellijk
weer in het reine bracht. Evenals de too-
neelschrijver, de acteurs van zijn spelen,
en zichzelf het leven een beetje gemakkelij
ker maakt met zijn „ter zijde's." Waarmede
ik maar aan wil toonen,, dat als zooveel
eminente mannen voor mij het niet buiten
een onder-onsje met het publiek konden
stellen, niemand het mij kwalijk kan ne
men, als ik deze taktiek ook eens een keer
volg.
Nu dan, waarde lezers, daar kom ik met
mijn goed-praterijen, want dat u klachten
hebt|, daar ben i'k van overtuigd. Niet
waar? met veel pathos kondig ik een
jachtende snap-schot serie aan. „verder,
steeds verder" was het devies immers en
het resultaat i"s, dat ik u nu al twee weken
zoet houd met het onbelangrijk relaas van
de gebeurtenissen van één middag. Het is
waar, maar ik heb gemeend, mij die luxe
te kunnen veroorloven, omdat er van de
toen volgende twee, drie maanden nage
noeg niets te vertellen valt. Neen, van dien
zonnigen zomer op Vartan bestaan geen
snap-shots ik zou den tijd moeten schil
deren in vele pastels, gekleurd met de broo-
ze teinten, die de herinneringen zijn van
stille verdroomde dagen. Dagen, waarvan
lederen morgen een ontwaken was van zon
nige vreugde, wanneer de wingerdranken
voor mijn wijd open ramen heel Licht be
wogen in den ochtendbries, die van het
water opstreek wingerdranken van on
zegbaar teer groen in het fel-dóórschijnend
licht, dat flonkerend glinsterde in iederen
dauwdruppel. Dagien, waarvan iederen mid
dag een méédroomen was met sluimerend
landschap, waarop de hitte loom drukte en
waarin slechts de Hohtreflexen van het wa
ter leefden. Dagen, waarvan iederen avond
bracht een stil beleven van het verkleuren
der berken;, van wit tot rood en van rood
tot de paars, in de uren, dat de schemering
zich geluidloos ging hechten in de boom
toppen aan den boschrand. Dan pas keer
de ik huiswaarts, als alile rood en paars
geworden was tot grauwe nuancen van
bruin, de nevels gekropen kwamen langs
de hellingen en alle vogels zich zwijgend
schuil hielden, slechts een enkele groote
nachtvogel, een bewegelijke schaduw langs
den blauw-zvvarten hemel, zijn weg zocht
naar een ongekend doefl.
Er is in mijn herinnering van deze maan
den géén kennis van tijd, anders, dan door
het wisselen van dag en nacht. En van
menschen? Weinig meer dan wat bijna ver
vaagde vouvenirs uit de schaarsche momen
ten, dat ik mijn zoet vegeteeren onderbrak
en uit „Dulce domum" op steeg om het
personeel in den weg te loopen of wat te
praten in het wilde weg met een arbeider
of een zwerver, daarboven in de eetzaal
Voor die Leger-des-Heils meisjes ben ik
wel een vreemde verschijning gebleven, een
onbegrijpelijke figuur, die dagelijks luier-
NAAR HET ENGELSCH
HOOFDSTUK 1.
Ik weet niet precies, zei Lord Lorres-
mere, maar ik geloof, dat ze een „arm
nichtje" is van Lady Smith.
O, ja? vroeg de man, die de vraag ge
steld had. Wel een beetje onbeschaamd, om
u haar zoo maar op het dak te schuiven
vooral in een gezelschap als dit! Wat zei
Lady Lorresmere wel?
Zijn Lordschap keek eens naar hét ande
re einde van het dek, waar zijn vrouw met
de dames zaten, en zei op zijn gewone, kal
me wijze:
Och, Lilia vindt alles goed, zoolang
egn vrouw er maar goed uitziet en zich
smaakvol weet te kleeden. En ze zegt, dat
Miss Raymond een genot is, om naar te
kijken; wèt zij nu ook draagt of niet!
Arme familieleden zijn altijd zulke le
vende verwijten om je heen, zei nummer
drie van het gezelschapje, een jongmensch,
die zich in den bijnaam van „Mossel" ver
heugde.
Ze geven je altijd zoo'n gevoel van
schuld over je, dat je beter bedeekl bent.
Miss Raymond geeft den indruk toch
allerminst. Ze heeft zoo'n vorstelijke hou
ding, dat iedere andere vrouw tegenover
haar wegvalt!
Onwillekeurig keken de drie heeren wat
verder het dek op, daar waar de dames za
ten, en zagen daar een heer en een dame
staan; die laatste, het bewuste „arme nicht-
de tusschen hun dagelijksche bedrijvigheid
en de eerste wolken tabaksrook blies door
de all-round abstinente corridors'. Ik was
wel zoo'n beetje de representant van de we-
reldsche ondeugd, waartegen hun organi
satie streed en de meesten hunner waren
jong en hadden weinig gezien. Toch had
den allen iets van die goddelijke vonk, die
door een warme overtuiging, hoe absurd
desnoods dan ook, in leven gehouden wordt
en die hen belangrijk maakte, ondanks vele
bij gebleven klein-menschelijke vooroordee-
len.
Ik herinner mij froken Wilam, een Agnes
uit David Copperfield, verstandige, stille,
bescheiden harmonie van vrouwelijke deug
den ik herinner mij Marta, schuwt ge
drochtelijk wezentje, onaanzienlijk en lee-
lijk, tóch gedragen in de dienende liefde
van haar werk, dat zwaar was en vuil, dat
nooit eindigde, en dat niemand zag. Ik her
inner mij „de adjuidante", wier naam ik
nooit gehoord heb en die de bonnenverkoop
in de cassa verzorgde goedlachsche, on
ontwikkelde vrouw, reeds op leeftijd. Hoe
graag mocht ik haar met een paar para
doxen schrik aanjagen, tot zij mij, eenige
dagen later, triomphantelijk kwam weerleg
gen met een citaat of een tekst, die er niet
op sloeg. Goeie adjudante, wie zal de bon
nen tellen, die je uit je eigen kas betaalde,
als er een arme stakker kwam zonder de
50 ore. die er voor hem noodig waren', om
zoo'n heerlijk geurend bord erwtensoep te
bemachfglen?
Wie ik mij ook nog goed herinner? Frö-
ken Stenholm. Zij behoorde niet tot het per-
Het Handelsblad
De Gooi- en Eemlander
't Maandagochtendblad
De Telegraaf
De Lach
Het Amusante Weekblad
Stuiversblad
Ideaal
De Haagsche Post
De Radiobode
De Gracieuse
Het Nieuwe Modeblad
Weldon
Record
Het Handelsblad
De Gooi- en Eemlander
Aanbevelend,
v. Weedestr. 7Soestdijk
Telefoon 2062
2>f
soneel, maar woonde wel op Vartan. Zij
was een zeer ontwikkelde jonge vrouw,
sprak haar zes of acht talen vlot en had
zendingswerk verricht in de U. S. S. R„
waarheen zij weer terug zou keeren na een
periode van administratief werk op een
der bureaux. Naar aanleiding van dit ver
trek was er een afscheids-bjjeenkomst,
waarbij ik, de koekoek weet uit wat voor
overwegingen, ook uitgenoodigd wasi. Ja,
daar zat ik dan tusschen compleet Vartan,
tot overmaat van ramp te ver van Carl af.
de eenige mannelijke medegast, om over
het ratelend vrouwen-discours een gesprek
met hem tc onderhouden. Dus luisterde
ik, dronk m'n koffie en intervieuwde fröken
Stenholm tenslotte zoo'n beetje over Rus
land. Zij vertelde en dat was interessant
genoeg, zoodat de anderen geleidelijk zwe
gen. Daarna raakte ik op de een of andere
manier aan het woord en vertelde ook
reisherinneringen, beleefde avonturen. Ik
je"; het tweetal stond uit te kijken over de
de blauwe Middellandschc Zee.
De Courcy schijnt zich dan al bijzon
der tot haar aangetrokken te voelen, merk
te dokter Serre op.
Ik ga eens even met den kapitein on
derhandelen, zei Lord Lorresmere. Morgen
moeten wij de haven van Athene al binnea-
loopen.
Die arme Lorresmere! zei Arthur
Helmsley. alias ..Mossel", toen hun gast
heer verdween in de richting van de brug.
Ik zou wel eens willen weten, of hjj het
ooit moe wordt, dat zijn vrouw niet meer
dan een modeplaatje is.
Dokter Serie kleurde eenigszins onder
zijn gebruinde tint. Hij was dan wel zeer
gesteld op Lady Lorresmere en het deed
hem dus niet aangenaam aan, haar een
„modeplaat" te hooren noemen, zonder dat
hij zich hier openlijk tegen kon verzetten.
Lord Lorresmere lijkt mij altijd heel
tevreden, zei hij, met grooten nadruk. En
hij heeft een knappe wouw.
O. ja, knap is zij wel, maar ik geloof,
dat er niet veel sympathie of genegenheid
tusschen hen bestaat.
Ze gaan heel goed met elkaar om.
Ze zijn natuurlijk te wei-opgevoed, om
in het publiek verdeeldheid te toonen.
Maarnu, als ik trouw, hoop ik, dat
mijn vrouw toch nog wel iets anders heeft,
waarin zij belang stelt, dan enkel in klee-
ren! Ik zou wel eens de som willen .we
ten. die haar Ladyschap per jaar aan haar
toilet besteedt!
Dokter Serie ging wat op en neer wan
delen. tot hij ten slotte zijn schreden richtte
naar de stoelen, waar de dames zaten, ter
wijl „Mossel" hem als zijn schaduw volgde.
De dames zaten onder het zonnescherm
druk te praten, lui achterovergeleund tegen
de regenboog-kleurige zijden kussens, die
Lady Lorresmere had gekozen, met het
oog op het effect, dat deze tinten zouden
was nu eenmaal géén zendeling geweest en
mijn verhalen dus ook geen zendings-ge-
sthiedenissen, maar misschien vergat ik
wel te veel, met de gesteldheid van mijn
auditorium rekening te houden. En weer
zwegen de anderen, totdat ik op een ge
geven oogenblik ontdekte, dat er een be
paalde spanning in dit zwijgen lag. Was
het afkeuring? Misschien. Veroordeel? Nau
welijks. Het zal wel het meest medelijdend
verbazen geweest zijn. Maar ik zweeg toch
ook maar verder voor alle veiligheid.
Den volgenden morgen vertrok zij naar
Rusland, vurig enthousiast, verlangend
naar het werk!, dat wachtte. Misschien wel
wat te enthousiast, er was bijna iets van
exaltatie in de wijze, waarop zij mij in de
laatste minuut een Engelsch bijbeltje in de
hand kwam drukken, antwoord op den. vo-
rigen avond. Keurig souvenir overigens,
gebonden in Corduaansch leder. Maar er
is ook veel enthousiasme voor noodig, om
de wenschen van Tcheka en G.P.U. te gaan
trotseeren op hun eigen gebied.
Maar met wien ik het nooit goed heb
kunnen vindeni, was de chef, een groote,
reeds grijzende Dalecarldër, wachtend op
z'Jn pensioen. Hij deed in ieder geval, of
hij zijn pensioen reeds had, maar dat was
m'n zaak natuurlijk niet. Zijn schaduw was
een bleeke vrouw, die ik heb hooren spre
ken, nóch lachen niet één maal. Vermoe
delijk had hij haar heide reeds lang afge
leerd. Enfinl, het was den eersten morgen
reeds, dat ik last met hem kreeg, of, indien
men wil, hij met mij. Nog zat ik aan het
laatste Wienerbroodje van mijn ontbijt te
knabbelen, toen hij verscheen en mij te
spreken vroeg
Of ik gisteravond laat het huis verlaten
had. Jaj, dat had ik.
Of ik toen uit de hall gekomen w.is.
Ook dat.
„Wat moet hij toch met zijn detective
vragen", dac'ht ik, maar dat leerde mij de
volgende phase van het verhoor: of ik met
veel geraas de trap afgeloopen was. Ah.
zat h'm daar de kneep!
Ja. Mr. Persson, ik ben met veel ge
raas de trap afgeloopen, en toen heeft Carl
geroepen: stil, de chef slaapt en toen
heb ik geantwoord: nette menschen sla
pen nu nog niet. Wou u dat hooren?"
De ander glimlachte zoo'n beetje quasi-
welwillend, hetgeen een leugen was zonder
woorden en zei zoetsappig:
Maar, mijn beste mijnheer, dat is toch
feitelijk een beleediging?"
Hoe zoo? U hebt mij hooren zeggen:
nette menschen slapen nu nog niet, dus
op dat moment sliep u nog niet. Ergo:
wél net mensch"
Hij deed geen moeite, deze logica aan
te vechten, hetgeen ook vergeefs geweest
zou zijn. In de toekomst kreeg i;k tot mijn
spijt weinig kans, hem verder dwars te zit
ten. zooals ik mij voorgenomen had', want
hij ontliep mij bij voorkeur. Toen ik weg
ging, heb ik hem voor zijn collectie een
hoeveelheid waardelooze postzegels gege
ven en daarvoor heeft hij mij beleefd be
dankt, zooals het behoort.
Waaide lezer, wij komen onder de hand
zoo'n beetje aan het einde van mijn bab
belpraatje. U ziet, wat ik van mijn zomer
op Vartan weet heb ik verteld, rrtaar veel
is het niet. Hoe het niet Carl ging? Ja.
overdag bewoog hij zich tusschen déze
menschen;, regelde hun werkzaamheden en
deed nog meer dan cén hunner, hoewel hij
zelf niet tot het Leger des Heils behoorde.
En om de vier uur verscheen hij hij mij be
neden, in een Tropenjasje en bracht mij
iets: brieven1, gehaktballetjes,, zijn eerste
rijpe tomaat, couranten, koffie, broodjes,
enfin alles wat hij vond, dat i'k noodig zou
kunnen hebben. En naast dit alles zijn te
vreden, vriendelijk lachend gelaat. En als
ik eens laat thuis kwam van een wandeling,
dan verscheen hij eenige minuten later met
al de weldaden., die hij intusschen voor mij
had opgespaard. Hij was dan gekleed in
een bloedrood wollen iets. dat het meest
op een Romeinsche soldatenmantel geleek.
Niet dat het er veel overeenkomst mede
vertoonde, maar het leek er toch meer op
dan op eenig ander tot nu toe bekend voor
werp. Ik vrees!, dat hij heel wat uurtjes van
zijn nachtrust opgeofferd heeft, om mij de
ze versnaperingen te kunnen brengen.
Zou ik bijna nog vergeten gewag te ma
ken van pastoor Birger, de dominee van
de kapel daarboven op de rots. Het was
een man met een kinderlijk blijde optimis
tische levensopvatting en een goed gevulde
wijnkelder", ieder voor zich reeds niet te
overschatten deugden, maar die in combi
natie het volmaakte angstig dicht benade
ren. Ik kwam op tamelijk origineele wijze
met hem in contact. Toen ik mijn eersten
morgen na het gesprek met Herr Persson
hebben op de costuums. Geklecde toiletten
en heldere kleurén waren niet op hun
plaats aan boord van een jacht, had zij ge
zegd, zoodat de ontbrekende tinten op den
achtergrond aangebracht dienden te wor
den.
Zij was een slanke vrouw van drie-en-
dertig> met bleeke gelaatskleur, en donker
blond haar. Haar bijzichtige oogen zagen
onmiddellijk alles, wat betreft versieringen
om zich heen, en zij had ook toegezien op
heel de stóffeering van The Danaë, tot in
de kleinste bijzonderheden.
Toen beide heeiten dicht bij haar stoel
kwamen, verstonden zij duidelijk, wat zij
zei tegen een knappe vrouw van middel
haren leeftijd, die naast haar zat:
Ja'n 't is een belachelijk groot jacht
voor ons, omdat wij toch nooit zoon uit
gebreid gezelschap meenemen. Want dan
krijgt het immers het idéé van een stoom
boot. Als Lord Lorresmere mijn zin had
gevolgd, dan zou hij een veel kleinere boot
hebben genomen, en die ook zeilen kan.
Maar hij was nu eenmaal gesteld op een
groot jacht, omdat hij zulke verre zeereizen
wilde maken.
Maar The Danaë kan toch zeilen, La-
di Lorresmere? vroeg Serie; die met den
arm op den rug van haar stoel geleund ging
staan.
Ja. zeker; kan ze zeilen maar ze moet
enorm veel zeil ophebhen. wil ze voortko
men.
Lady Lorresmere keerde zich half om en
onmiddellijk kreeg dokter Serie eenigen
angst, of zijn pet hem wel goed op het
hoofd stond, of dat zijn kleur van das in
haar smaak zou vallen. Ze waren intiem
genoeg, dat ze hem daarover onderhouden
zou, als ze alleen waren.
Miss Raymond verbrandt nooit van
de zon, zei hij met een beweging van het
hoofd naar het nu naderend', paar, in de
hoop de aandacht van haar Ladyschap af
WIJ ZIJN GOEDKOO- gj
PER DAN OOIT II gg
Sieeils de nieuwste modellen
v. Weedestiaat 7
buiten kwam. ontdekte ik naast mijn ge
velschrift een carton met het volgende op
schrift:
MuragLia bianca
Carta di matto.
Mijn kennis, van het Jtaliaansch liet mij
echter juist wat betreft het woord Mmatto"
in den steek. „Witte muren een kaart
voorja, waarvoor in hemelsnaam?
Komen hier wel eens Italianen?"
vroeg ik Carl.
Ja, er kwam er een, een terrazo-werker
werkte beneden bij een bouwmaatschap
pij. Ik ging er heest, waadde door klieder-
kleverige klei ;en kalkmassa's, aldus een
paar schoen definitief naar den hemel hel
pend en dat -nog zonder resultaat ook, want
de marmer-puzzelaar was elders.
Toch moest ik weten, wat matto beteeken-
de. Woordenboek was er niet. Ik heb toen
uren lang in wat ltaliaansche boeken zit
ten bladeren, in de hoop, het woord tegen
te komen en uit de zin de beteekenis af te
leiden. Maar het stond er niet in. Ten einde
raad belde ik het ltaliaansche consulaat op.
Maar om de een of andere duistere reden
namen zij mijn vraag naar de beteekenis
van het woord matto hoogst kwalijk, zoo
dat zij, inplaats van mij behoorlijk antwoord
te geven, een kwaadaardige speech afsta
ken), waarvan mij de helft ontging, jammer
genoeg. Nijdige menschen zijn zoo leuk in
den regel.
Tenslotte wist Carl raad. Hij adviseerde
mij pastoor Birger op te zoeken, die had
jaren in Italië gewoond in zijn jeugd. Hjj
schilderde toen. Dus klom ik naar boven,
bezichtigde de kapel, die inwendig geheel
wit was, de banken incluis, bekeek de neo-
primitieve gebrandschilderde ramen boven
het altaar envergat m:;n boodschap.
Totdat de nianl, dien ik zocht, mij zelf san-
sorak:
Bevalt u dit hier?" Er volgde een heel
gesprek over architectuur, brandschilderen,
de quatordici, de gebroeders van Eijck
enfin, verlengt u de reeks maar naar be
lieven. Wii gingen van de kerk naar zijn
studeerkamer en van zijn studeerkamer
naar zijn eetzaal en pas toen er een flesch
Chateau Bervilliers 18% verscheen, tamelijk
laat reeds, herinnerde ik ntii mijn eigenlijk
doel.
Wat ik vragen wilde, pastor Birger,
wat beteek ent matto?"
Matto? Matto dat is immers: dwaas!"
Zoo, was het „dwaas"? Hoe heette dan
het rijmpje ook alweer in vrije Hollandsche
vertaling? O, ja, zoo was he*.
Gekken en dwazen
Schrijven op deuren en glazen.
Dat ik dat niet eerder begrepen had!
(Wordt vervolgd).
Nu wij eenmaal de oorzaak van de iepen-
ziickte kennen, is het gemakkelijk uit te ma
ken, of een bepaalde iep vatbaar is voor de
ziekte of niet. Daartoe wordt hij ingespoten
met sporen van de zwam, Graphium ulmi.
die de ziekte veroorzaakt. Is de boom Vat
baar, dan vertoont hij eenigen tijd na de
inspuiting (gewoonlijk 1021 dagen) de
verschijnselen van de iepenziekte.
Vanwege het lepenziekte-Comité worden
dergelijke „gevoeWgheidsproeven" op groo
te schaal genomen. In Den Haag, Utrecht
en Baarn heeft het Comité de beschikking
over proeftuinen, waar tot dit doel meer
dan 100 soorten en variëteiten van iepen
worden gekweekt. Nu is gebleken, dat in
het algemeen de Europeesche en vooral de
Amerikaanschc iepensoorten zeer gevoelig
zijn voor de ziekte, terwijl verschillende
van de Aziatische soorten een groote mate
van onvatbaarheid vertoonen. Deze Azia
tische soorten zijn waarschijnlijk zeer goed
te gebruiken voor park- en straatbeplanting.
Door hun wuivenden groei en kleine bla
deren zijn ze voor wegbenjanting echter
niet geschikt.
Voor onze polderwegen hebben wij dus
behoefte aan een anderen iep. Aan deze be
hoefte tracht het Comité op de volgende
wijze tegemoet te komen. Het is gebleken,
dat niet alle ündiividuen van onze Europee
sche soorten even vatbaar zijn. Uit groote
hoeveelheden zaailingen van Europeesche
•iepen worden nu de minst vatbaren uitge
zocht. Hderuit worden wederom die gëko-
zen, welke door een goeden, rechtopgaan-
den groei en flink ontwikkelde bladeren de
verwachting wettigen, dat zij voor wegbe-
planting in aanmerking komen.
Dit onderzoek vordert jaren. Toch zijn er
reeds thans enkele individuen gevonden, die
minder gevoelig zijn voor de ziekte dan on
ze gewone „Hollandsche" iepen en die
waarschijnlijk andere goede eigenschappen
bezitten. In samenwerking met de praktijk
zal dan moeten worden uitgemaakt, welke
typen op den duur het meest geschikt zijn
voor beplanting langs de wegen van onze
winderige lage landen. Er is geen boom be
kend. die hier den iep èn in economisch èn
in aesthetisch opzicht kan vervangen.
Vandaar dat het Iepenziekte-Comité het
zoeken, naar iepen, die niet door de iepen-
ziekte worden aangetast, als een der voor
naamste punten op zijn programma heeft
geplaatst.
te leidien van zijn eigen persoon.
Ze komt hierheen; schuif eens een
stoel aan, Serie.
Moe? vroeg haar Ladyschap, toen
Ardine met een woord van dank tot dokter
Serie zich in den stoel liet vallen. Mir.
de Courcy heeft u veel tc lang laten op en
neer loopen! O, lieve kind, het roode
kussen, als 't je bliietf! Dat staat zooveel
beter bij je gelaat en bij je toilet, dan dat
lichte ding! Je vindt het 'och niet erg?
In het geheel niet^ maar ik zélf zie het
niet, zei Miss Raymond, intusschen de ver
anderingen aanbrengend, zoodat.haar blon
de teint des te teerder uitkwam tegen de
warme kleur achter haar.
Zij had van die mooie, helderblauwe
oogen, die nooit voor groen of grijs kun
nen worden gehouden. Over het algemeen
was zij van zulk een stille, teere schoon
heid, dat men er in het eerst nog niet zoo
dadelijk door getroffen werd. Het dikke,
blonde haar droeg zij opzij gescheiden en.
zooals zij daar nu achterovergeleund lag,
zat Lady Lorresmere van haar te genie
ten.
Wat zou zij prachtig mooi zijn in een
wit satijnen toilet, met hier en daar een
enkele lichte tint er tusschen aangebracht,
zei haar Ladyschap zoo terzijde tot dokter
Serie. Het is jammer, dat zij arm is. Ik
wilde wel, dat ik haar eens kleeden mocht!
Dus dan zullen wij morgen in Athene
zijn? spTak Ardine met een zucht van ge
not tot den donkeren heer. die nog steeds
om en bij haar was. The Honourable Cour
cy de Courcy was gewoonlijk niet ver af.
van waar Ardine stond of zat. Zij had zijn
hofmakerij, nu niet zoo ernstig opgevat,
ofschoon hij zich onmiddellijk, nadat zij
aan elkaar voorgesteld waren, als haar
cavalier had opgeworpen. Zij beschouwde
het als hehoorend bij alle andere genot van
haar vacantieuitstapje, waaraan dus even
goed een einde zou komen, als zij weer in
Londen aan het werk ging.
Ja, U heeft Athene toch zeker gezien?
vroeg hij.
Neen. natuurrijk niet. Ik hen nooit te
voren op de Middellandsche Zee geweest
dan nu met dezen jachttoclit.
Ja? Dan benijd ik u! Ik heb dit al
les al zoo dikwijls gezien, dat, eerlijk ge
zegd, Europa mij een beetje begint te ver
velen. In één jaar ben ik al driemaal in
Athene geweest.
Hoe heerlijk!
-Ja, je bent in ieder geval veel in de
buitenlucht en dat is iets. dat een Engelsch-
man altijd bevalt.
Soms vraag ik mij met verwondering
af, hoe u eigenlijk een Engelschinan is.
Mn. de Courcy? Uw naam klinkt zoo ty
pisch Fransch,
We zijn uit Normandië afkomstig.
Vandaar dat we ook allen zoo zwart zijn
als een laars.
Als hij had gemeend, dat zij eens naar
hem zou hebben opgekeken, om zich te
overtuigen van de waarheid van déze ver
gelijking. dan had hij zich toch vergist. Ze
bleef zulijgend genieten van de zee.
Grijze tulle met een zilveren draad er
door en
Lady Lorresmere was weer in haar ele
ment. terwijl zij een bruidstoilet beschreef
aan La dj* Smith.
Ik heb met den kapitein gesproken,
Lüi<>, viel nu Lord Lorresmere in. Hij voor
spelt ruw weer.
Hoe vervelend, dan ben ik altijd zee
ziek!
Tot nu toe hebben wij ook een bijzon
der kalme zee gehad. Maar in Januari kan
het nog al eens spoken in de Middelland
schc Zee. Persoonlijk heb ik er niet op te
gen. als het wat ruw is.
(Wordt vervolgd).
BU5
AD1
TO'