Het nieuwe uitbreidingsplan
Zweedsche
Belevenissen
Onafhankelijkheid
boven al
F F U ÏLLET O IN
Ons vorige opstel en ook dit betitelden
wij met den naam „het nieuwe Uitbrei
dingsplan".
De vraag naar een Uitbr.pljan heeft
n.1. voor Soest reeds een geschiedenis
achter zich die wij voor hen, die nog
niet heel lang hier wonen, moeten ophalen.
Reeds meer dan 10 jaren geLeden heeft
Soest aan den architect Joseph Cuypers
opdracht gegeven zulk een plan op te ma
ken, welk plan geen instemming neeft
kunnen vinden, aljthans geheel van de
baan is geraakt. Hoe dit in zijn werk is
gegaan en welke onkosten hieraan ver-
benden zijn geweest, heb ik ook ilys
Raadslid nooit nauwkeurig te weten
kunnen krijgen.
Na deze begrafenis hebben B. en W.
den toenmaligen Gemeente-architect, den
heer G. T. van Vliet, opgedragen een ont
werp te maken, welk ontwerp in het jaar
1920 gereed kwam.
Het maken van een Uitbr.plan is, naar
Ik meen re mogen zeggen, niet een ieders
werk en zelfs niet het werk van een vak
man op het gebied van huizen—architec
tuur. Dit werk eischt een bijzonderen aan
leg en een afzonderlijke studie en niemand
mag er den heer van Vliet een verwijt
van maken wanneer hij in zijn ontwerp niet
geheel geslaagd is.
Ongetwijfeld heeft hij van zijn plan veel
werk gemaakt en een met zorg vervaar
digde „teekening" geleverd met alle daar
bij behoorende toelichtingen. Maar on
danks deze goedkeurende betuigingen, heb
ik mij hoewel zelf ook geen deskundige
op dit gebied zijnde destijds veroor
loofd het plan v. Vliet scherp aan te
vallen.
In hoofdzaak omdat m.i. niet voldoende
zorg was besteed om het natuurschoon'
waarop Soest niet ten onrechte troit^ch
mag zijn, te beschermen en ook omdat ik
het met het wegenplan veeal oneens was..
De behandeling van dit ontwerp in den
Raad is blijven liggen tot in de Raadsr
periode 19281931. Eenmaal aan de
orde komende, werd het niet goedgekeurd
door den Raad, die toen een commissie
benoemde om dit plan te herzien, welke
comjmissie zou bestaan uit den Burge
meester, de heer van Vliet en onderge-
teekende, alzoo drie menschen laat ik
zeggen „van goeden wil", maar geen van
drieën „deskundige". Dat zulk een com
missie niet veel' goeds kon brouwen was
te voorzien. Er werd wat verschoven ©n
aaneengepast, maar elk „eenheidsbegin
sel" ging verloren en ook ons werk kon
de goedkeuring van den Raad niet verwer
ven.
Toen werd 't voorstel gedaan een „des
kundig man" met het werk te belasten en
de heer K. C. van Nes te Apeldoorn, ont
werper van meerdere Uitbreidingsplannen,
werd uitgenoodigd voor den Raad zijn al-
gemeene inzichten uiteen te zetten. De
heer van Nes heeft in een besloten zitting
met de Raadsleden verteld welke studie
en welke voorbereidingen hij noodig oor
deelde om zulk werk voor een hem-wei-
nig-bekende plaats te ondernemen en wel
ke arbeid daarna aan het maken van het
ontwerp verbonden was.
Na deze uiteenzetting was de Raad
zooals de heer v. Nes zelt zeide geheel
vrij te beoordeelen of men hem de op
dracht wilde geven, ook in verband met
zijn geldelijke raming der kosten voor zijn
pltan.
Na wikken en wegen verleende de Raad
in 1931 zijn opdracht aan den heer van
Nes en thans is zijn werk voor een ieder
te zien op het Raadhuis.
Ik wil mij nu veroorloven aan het ont
werp zelf eenige beschouwingen te wijden.
Behalve de groote platte gronden vindt
men op het Raadhuis een Memorie van
Toelichting en verschillende andere be
scheiden.
In zijn „toelichting" vermeldt de ont
werper, dat hij als leiddraad de volgende
eischen voor oogen heeft gehouden
le. het natuurschoon zooveel mogelijk
onaangetast te laten;
2e. ook de „landelijke" schoonheid te
sparen
3e. landbouwgronden zooveel mogelijk
in stand te houden;
4e. verbindingen met omliggende plaat
sen te bevorderen;
5e. het doorgaand en het plaatselijk
verkeer te begunstigen
6e. industrie voor deze gemeente niet
te willen bevorderen, maar toch de moge
lijkheid van opkomst in het oog te willen
vatten, mits buiten de bebouwing en bui
ten het natuurschoon.
In verband met het onder le genoemt-
de doel, wenscht de ontwerper reserveé-
ring van de Stuifduinen, van de heuvel
kam ten Noorden van Zonnegloren en van
de bosschen ten Westen van de Amers-
foortsche grens.
In deze terreinen mogen z.i. si/echts
worden gébouwd kleine huisjes of. schuur
tjes, voor zoover deze dienen voor arbej-
ders, die in dit reservaat werkzaam zijn.
Hij acht hier alleen toelaatbaar rijwiel
paden en wandelwegen, alsmede een z.g.
„natuurbaan", voerende van af den Soes-
terbergschen straatweg (even ten Z. van
het pompstation der Utrechtsche waterlei
ding) en dan gaande in N.W. richting dooi
de bosschen aan de overzijde van den
Wiekslloterweg, dus door de terreinen van
den heer Insinger, terwijl deze natuurbaan
anderzijds met een boog loopt van de
Soesterb.straat naar de richting Zeist.
Natuurbeschermers zullen mi. dit deel
van het plian onverdeeld toejuichen en
daar hier zeer weinig particuliere belan
gen in het gedrang komen, zaL er niet veel
tegenstand geboden worden tenzij mis
schien van de zijde van den heer In
singer.
Ten aanzien van het „Wegenplian" zijn
er twee sterk sprekende bijzonderheden
te vermelden
le. het streven van den ontwerper
om van de fraaie ver .gezicht en, die de Eng
ons biedt, zooveel mogelijk te behouden
door den aanleg van breede rechte we
gen, die zich zel'fs hier en daar trechter
vormig verwijden om het gezichtsveld;
vooral ruim te maken. 1)
Een van mijn grootste grieven tegen het
plan— v. Vliet is steeds geweest, dat deze
architect daarmee zoo onvoldoende reke
ning had gehouden en dus is het begrij
pelijk, dat ik dit beginsel in het huidige
ontwerp ten zeerste toejuich.
2e. het invoeren van het begrip „rus
tieke wegen", d.w.z. wegen, waaraan als
regel niet gebouwd mag worden. Deze we
gen worden door den ontwerper verdeeld
in „open" wegen, waar auto- en ander
vervoer geoorloofd is, en „gesloten" we
gen, alleen bestemd voor voetgangers en
wellicht ook voor rijwielverkeer.
Uit het feit, dat aan deze wegen niet ge
bouwd ïhag worden alleen kleine tuin-
gebouwtjes zijn hier en daar toelaatbaar
volgt, dat deze wegen dus voeren langs
de achterzijde der tuinen, welke dan ook
niet door schuttingen of muren aan het
oog mogen worden onttrokken.
De heer van Nes wijst er op, dat aan
de wegbeplanting bijzondere aandacht moet
worden gewijd en ik denk, dat ook hij
hierbij zeker gedacht zal hebben aan zijn
rustieke wegen, zoodat ik mij voorstel,
dat deze als rustige wandelwegen onge
twijfeld veel aantrekkelijks zullen krijgen.
Maar toch vraag ik mij af of er niet
een „te veel'' van deze wegen in het nlan
is opgenomen.
In zijn „toelichting" zegt de ontwerper
eerst, dat er „enkele breede rustieke we
gen moeten zijn", om dan later zelf ,te
zeggen, „in het plan zijn ze op ruimere
schaal toegepast"
Dit laatste is inderdaad juist. Soest is
er mede doorweven! Slechts enkele dec-
len zijn hierbij uitgezonderd, n.1. de drie
hoek tusschen Koninginnelaan—Beetslaar.
Beckeringhstraat, het gedeelte tusschen
Koninginnelaan eenerzijds en Hellingweg,
Korte Bergstr. anderzijds, het terrein ten
N.O. van den Rijksstraatweg tusschen
Soestdijk en Soest en ten slotte een t|&r-
NAAR HET ENGELSCH
8)
Neen, dank u, zei ze. En in zichzelve
overlegde zij: 't Zijn toch geen man en
vrouw! Maar broer en zuster dan mis
schien?Neen, dat toch ook niet! 't Is
een vreemde geschiedenis!
Blijft u hier niet te lang, Lord Lor-
resmere, dat u niet weer naar uw eigen
coupé zoudt tcrugkeeren, waarschuwde Ar
dine.
Ik geloof, dat u blij is, als .u van mij
af zult zijn! lachte hij, nam de leege kopjes
en steeg voorzichtig uit.
Lorresmere! herhaalde Ardine's mede
reizigster. Wat weet ik ook weer van die
familie?O, ja, dat is dc echtgenoot
van die Lady Lorresmere, die zulke hooge
rekeningen heeft uitstaan bij Chaminade.
dat zij ze niet betalen kan.
De koolzwarte, doordringende oogen ble
ven Ardine steeds opnemen, achter de dik
ke voile, tot Parijs toe, waar Lord Lorres
mere weer verscheen en zei, dat ze, als
ze ejen taxi namen, veel gauwer het andere
station te Parijs zouden bereiken,, dan dat
ze heelemaal met den trein om Parijs heen
reden. Ze konden dan ontbeten hebben
eer de trein naar Calais vertrok. Ardine
gaf toe en zoo verdwenen ze uit het gezicht
van de onsympathieke reizigster, die zich
echter hun nainen en hun uiterlijk in haar
geheugen had geprent.
Lord Lorresmere en Miss Raymondl
rein tusschen Soesterbergschestraat en
de Spoorbaan Soest -Utrecht. Ook Soes-
terberg is er ruimschoots mee gezegend.
Vooral tegen deze rustieke wegen ver
wacht ik veel tegenstand van belangheb
bende grondeigenaren, daar de afstand
tusschen deze wegen en den naastliggen-
den paralelweg voor gewoon verkeer vaak
zeer groot is n.1. 70, 80 of zelfs meer me
ters!
Zulke diepe tuinen zijn ongetwijfeld
mooi, maar wij moeten m.i. rekening hou
den met de economische toestanden van
dit oogenblik. En deze zijn m.i. van dien
aard, dat er thans slechts zeer weinig
vraag zal zijn naar deze diepe terreinen.
Daarom zou ik meenen, dat in die dee-
len van het uitbr.plan, die in de eerstko
mende jaren voor bebouwing in aanmer
king moeten komen, eenige rustieke we
gen plaats moeten maken voor gewond
verkeerswegen, zoodat die terreinen van
of 90 M. diepte langs twee zijden kun
nen worden bebouwd met tuinen van 40
of 45 M. diep. Wie dan toch nog 'n groo
te tuin wenscht, kan dit dan in de breedte
vinden.
De wettelijke herziening van het plan
binnen den termijn van 10 iaren, biedt
dan gelegenheid deze vraag voor later
te bebouwen gedeelten te overwegen in ver
band met dan geldende tijdsomstandighe
den. Mogelijk dat een economisch herstel
dan weer vraag doet opkomen ook naar
diepere terreinen.
Past men aldus de rustieke wegen voor-
loopig alleen toe voor minder diepe ter
reinen, dan vermoed ik, dat reeds veel
tegenstand gebroken zal zijn en dat er
reeds dan verscheidene van deze aantrek
kelijke wandelwegen zullen ontstaan, die
zeker aan Soest iets rustigs en Lieflijks
zullen geven temidden van het gewoel van
de groote verkeerswegen.
Deze wijziging is mogelijk zonder één
enkeLe lijn in het ontwerp te veranderen!
W. H. C. Doorman.
(Wordt vervolgd).
1) De heer v. Nes wijdt in zijn toe
lichting een afzonderlijk hoofdstuk aan
„den Eng". Zou de Redactie niet genegen
zijn dit hoofdstuk geheel af te drukken,
opdat een ieder zich in de gedachtengang
van den ontwerper zal kunnen verplaat
sen?
herhaalde ze in zichzelve. Zoo, zoo! Ik
zal ze niet licht vergetten!
Ardine genoot van dat doorritje Parijs
en het ontbijt in het hotel. Geen gedachti
kwam bij haar op, hoe het soms minder
gepast kon wezen, dat zij alleen was met
Lord Lorresmere. Terwijl zij heel gezellig
samen spraken, trof het haar wel, dat het
lot nu voor den tweeden keer hen zoo
zoo samen gevoerd had, en ze was zeer
dankbaar, dat het Lorresmere was enniet
iemand ais De Courcy.
Ze haalden de middagboot en aan boord
was Lord Lorresmere weer een en al
zorg voor haar, zoodat ze er in stilte te
gen opzag, wanneer het oogenblik van
scheiden zou komen.
Toen ze langzaam Dover binnenstoom-
den uitte Ardi,ne een kreet van verruk
king: de plaats was geheel overdekt met
sneeuw.
Ons v&derland geeft ons een koud
welkom, Miss Raymond! Wilt u vanavond
rechtstreeks doorgaan, of wilt u logeeren
in de „Lord Warden?"
Ik moet verder gaan, antwoordde zij
met een kleur. Hotelrekeningen pasten
haar niet; zij hoopte maar, dat zijn Lord
schap niet had gezien, hoe zij bloosde.
In ieder geval hield hij zich dan ook
zoo en kalm zorgde hij, dat haar bagage-
naar den trein gevoerd werd^ waarna hij
twee plaatsen besprak in een coupé.
Gaat u ook vroeg zij, nu toch met
eenige aarzeling.
Als u er niets tegen heeft?
Maar u moet het niet om mij doen,i
hernam zij.
Ik
- O, ja, u kunt zich best redden, niet
waar? Maar mag ik dan niet bij u in den
VERVOLG.
Ik ben nu op een afdeeling gekomen,
waar alle mogelijke knopjes en schakelaars
fin elkaar gezet worden. Er zijn hier geen
machines, zoodat .er een weldadige stilte
heerscht, vervolgens is het hier schoon,
opgeruimd en licht. Heel prettig dat. Uil-
voeren doe ik hier niets, tenminste niet veel
Ik kijk hoe de diverse onderdee.!en functio-
nceren, hoe zij samengesteld worden daar
houdt het wel zoo wat bij op. Toch heb ik
hier een maand zoek gebracht dat komt,
omdat er veel menschen zijn, waarmede ik
graag praat. In de eerste plaats is daar
Lindquist, een nerveus uitziend mannetje
met een hooge, wat lijzige stem en een bij
uitstek genoegelijk, vroo.lijk, tevreden ge
zicht. Toch haat hij het leven, zooals hij
mij al spoedig bekent:
„Ik zou er graag een eind aan willen ma
ken, maar ik kom er nooit toe", dit alles
op een toon, waarop een oude jongejuf
frouw zou zeggen: mijn kat heeft vier jon
gen en 't zijn zulke lieve diertjes.
Zoo, Lindquist, een ein'd er aan ma
ken?" Ik zit schuin tegenover hem op de
lange tafel!, waaraan hij zit te werken, bij
ziend voorover gebogen naar zijn werk
ondanks de geweldige bril met bolle glazen,
dte hij op heeft.
Ja, het leven is doelloos, het is niets,
ijdelheid en voorbijgaande genoegens, met
een eeuwig durend verlangen op den bo
dem van alles."
Dat kan wel eens heeldeels kloppen
ja."
coupé zitte^? Ik zal mij anders zoo een
zaam voelen
ZLij lachte en liet hem begaan, terwijl
hij weer heel zorgzaam haar reisdeken
over haar heensloeg.
Toch was zij heel stil, hield het hoofd
achterovergeleund en wierp zoo even
vanonder de oogleden, een blik naar hem.
Hij bleef ook zwijgen; slechts ééns zei hij
wat en de woorden, die hij sprak, vond zij
heel! vreemd.
Ik zou mij niet kwellen met eein
beslissing, als ik u was! Het is veel vei
liger, om maar af te wachten, hoe de za
ken zich van zelve zullen ontwikkelen.
Wat meent u? vroeg zij. Hoe weet
Zij had wel aan De Courcy zitten den
ken en was weer aan het overleggen van
het oude vraagstuk, of ze nu haar onaf
hankelijkheid zou behouden, of die zou in
wisselen voor vergulde ketenen.
Hij glimlachte haar eens toe:
Van sommige gezichten is het niet
moeilijk, de uitdrukking af te lezen, merk
te hij op. Vergeef mij, dat ik uw ge!|.iat
bestudeerd heb, maar ik had zoo'n idéé,
dat u op het punt was misschien 'n nood
lottig besluit te nemen. Waarom zoudt u
nog niet wat wachten? Over dingen, waar
aan men zoo ernstig twijfelt, moet niet
zoo overijld beslist worden.
Ze vroeg zich met verbazing if, hoeveel
hij wist, of althans vermoedde. Zij kon
zijn blik niet zoo goed lezen, maar in ie^
der geval volgde zij zijn raad.
Dank u, zei ze met een zucht. Mis
schien zal ik dan ook maar wachten.
Hij haalde diep adem, of hem dit ant
woord een opluchting was en ze spraken
haast niet meer, tot ze aan Charing Cross
- Nietwaar? Ik zit hier relais te maken.
Als ze klaar zijn, verdwijnen ze en komen
er andere om aan te werken. Dan ga ik
koffie drinken. De mannen in het café
praten over sport, film, en al die dingen.
Dat inteert me. Is er eens iemand, die over
iets anders wfil spreken, dan ben ik het niet
met hem eens, en dat iriteert mij nog meer.
Moet U mij eens vertellen, hoe twee men-
chen het ooit eens kunnen zijn, zonder
stupide te wordien."
Ik vertel hem echter niet,, hoe ze het eens
kunnen worden, zonder stupiditeit en dan
gaat hij weer verder:
Nietwaar? Slechts twee identieke men
schen kunnen het eens zijn, en er zijn geen
identieke menschen. Nu, dan kom ik 'smid-
dags bier weer terug en maak relais, waar
van ik niet weet, waar zij blijven. Dan ga
ik naar huis. Ik woon in de Norrtullsgata
en ik kan uitzien op de bosschen van Ha-
ga. Ik kan niet begrijpen, hoe menschen
zoo oppervlakkig kunnen zijn, de natuur
mooi te vinden. Het is toch feitelijk niets
dan een groot slagveld, al gaat het er rus
tig toe. Maar het ds een eeuwig durend ver-
linden."
Dat is in uw lijn anders".
Heelemaal niet. De dood wenschen
als conclusie, of door den dood achterhaald
worden, dat is een groot verschil. Geen
van die opgegeten microben, of insecten of
vogels, of wat ook', wenschte de dood,
want alles verzet zich, tracht hem te ontloo-
pen. Ik kijk dus maar liever niet naar bui
ten. Binnen staat een divanbed, het kleed
is bruin met roode bloemen. Afschuwelijk,
gelukkig maar. Als het mooi was, zou ik
er steeds aan herinnerd worden, dat ik niet
weet, waarom het één mij als mooi aandoet
en het ander als leelijk. 'Nu erger ik mij
alleen maar aan het leelijke. Boven de di
van hangt een oude photo-gravUre van Na
poleon in een of andere slag. „Soyez bra-
ves, mes enfants, la patrie vous regarde!",
staat er onder. Dat is grenzeloos humoris
tisch. Dat is te zeggen, ik kan beredenee
ren, dat het humoristisch is, maar het doet
mij niet als zoodanig aan. Ik heb geen zin
voor humor".
U spreekt af en toe nogal een beetje
Schopenhaueriaansch. Schopenhauer zelf
geeft toch anders een theorie van het co-
mische achter in zijn „Welt als Wille und
Vorstellung."
Dat is zoo, maar daardoor heeft het
voor mij nog geen waarde gekregen. Even
min als de kunst voor mij waarde heeft.
Principieel niet, omdat ik nog nergens een
bevredigende logica der aesthetica ontmoet
heb, /ooals ik u zei. En secundair, omdat de
zuivere rede er nog maar als vermoeden
in doorschemert. Ik heb kunstmenschen
door de kunst slechts in de sfeer van het
verhevene zien brengen, maar hen er nooit
daadwerkelijk door zien verheffen.
Nu, dan schiet er voor U al niet zoo
veel meer over."
- Is het niet zoo? Alle elementen van
mijn kamer, zoowel wat mooi als leelijk
is, iriteeiien mij. Dan loop ik wel eens de
straat op, hoewel de straat feitelijk mijn
grootste verschrikking is, want het is om
zoo te zeggen, niets dan een groot bordeel.
- Een bordeel? Ik vind, dat u de zaken
wel wat somber bekijkt.
Niet werkelijk, bedoel ik, maar poten
tieel. Daarom is de straat zoo aantrekkelijk
voor velen. Ten eerste kost het niets en
ten. tweede blijft iedereen er fatsoendelijk
in werkelijkheid. Tenminste, dat wordt ver
ondersteld, want anders haalt de politie je
van die straat af. Werkelijk gebeurt er
niets, dan dat men er wandelt, en dat
onschuldig genoeg. Het is in de grootst
denkbare schijnheiligheid, want al het ande
re komt er bij te pas als pharutasie, bij wij
ze van verlokking en verleiding. De groote
attractie is, dat deze phantasie oncontro
leerbaar is. Daarom is de straat een hor
deel geworden, waar het aantrekkelijk is
voor onverstandigen en waar het benauwd
is vanwege het kosmische wee en waar het
vol is van sexueele phantasieën."
De man ging mij wel wat ver in zijn
doordraverijen en daarom vroeg ik:
Ervaart u dat als zoodanig?"
Wat bedoelt U met „zoodanig". Niet
als aantrekkelijkheid, want ik zei U al, dat
de straat mijn grootste verschrikking is
Maar ik doorzie alles wel. Het resultaat
krijg je natuurlijk niet te zien, omdat de
menschen hij al hun onverstandigheid het
verstand nog als herinnering, behouden
hebben. Daarom blijven ze met al hun na
tuurlijke genietingen in het verborgene en
komen als ingetogen voor den dag. Zoo
hoor je" bij gelegenheid allerlei verhalen
van losbandigheid en zedeloosheid en je
hoört ook bij wijze van algemeen gerucht,
dat 't steeds erger wordt, maar opper
vlakkig beschouwd zijn we allen nette
waren. Daar scheidden ze en reed ze in
een taxi naar haar ultra bescheiden logies,
maar waar zij haar onafhankelijkheid al
thans kon handhaven!
Hoofdstuk VI.
Een saaie, grauwe regendag op het ein
de van de maand Maart; een lange straat
met allemaal gelijke huizen, vele met eén
kaartje van „appartementen te huur" in
deur of venster; en niets in de straten te
zien, dan hier en daar een bakkerskar, die
voortratelde over de verwaarloosde be
strating, of een paar kinderen, die wel
aangewezen waren, om bij den weg te sten
teren.
Ardine stond aan het venster van haar
zitkamer, in een neerslachtige bui. Het
begon al donker te worden, maar nog had
zij de lamp niet opgestoken. Op de .tafel
stond een Remington.machine en er lagen
ook verscheidene bladen typewerk, die
getuigden van een welbesteden dag.
Ze was moe en het liep al naar theetijd.
Toch had zij haast den tijd niet, om thee
te zetten. Het kwelde haar dat zij dien
ochtend niet eens haar kamer geveegd
had, maar ze had er den tijd niet willen
afnemen, had enkel een half uur pauze ge
houden voor haar lunch.
In dit uiterst-eenvoudig gekleede meisje
met het blieeke gezichtje zou men niet licht
de schoonheid hebben herkend van The
Danaë, met de toen teere. maar frissche
kleur door de gezonde zeelucht.
Lady Smyth had de toiletten gegeven
voor den jachttocht en nu waren ze zorg
vuldig in Ardine's koffer geborgen, op "t
tusschen.kamertje, dat zij bij wijze van
zolder gebruikte. Je kon nooit weten, hoe
zij ze voor een andere gelegenheid nog
menschen, zooals we omgaan en met elkaar
te doen hebben."
Ik antwoordde niet en de ander werkte
een tijdje zwijgend door. Tenslotte vroeg
k hem, indien hij finantieel volstrekt onaf
hankelijk was, wat hij dan van het ltven zou
denken. Reizen misschien? Voor het eerst
onderbrak hij zijn werk even en keek mij
een moment aan van over zijn bolle gla
zen, die er uit zagen als kikker oogen.
Reizen? Ik heb voldoende in het bui
tenland verkeerd, toen het moest. Maar rei
zen voor genoegen? Dat is pas het hoogte
punt van het onverstand, want daar laat
de natuurlijkheid zich volledig gelden en
waar de natuurlijkheid nog doelloos is,
trekken de reizende menschen er doelloos
op uit. 't Genot is dan hoofdzaak gewor
den en de wereld wordt dan bekeken van
uit hetgezichtspunt der genietbaarheid. De
menschen bereizen de wereld, waar het
aantrekkelijk is en daarin is de individueele
smaak bepalend, leder voor zich stelt wil
lekeurig het doel vast en dan houdt de een
van zee, de ander van bosch, de derde van
bergen, hetzij middelgebergte, hooggeberg
te of heuvelland. Dus maken ze zeereizen,
of ze zijn aan zee of in de dennenbosschen,
of in de palmwoudien, of in de eikenbos-
schen, of op de heide, of aan de meeren.
Of ze gaan naar steden, wereldsteden of
antieke steden, steden uit de middeleeuwen,
of steden, waar veel pleizier is te maken,
of waar veel kunst is te genieten, stille
tadjes, landelijke stadjes, stadjes in de ber
gen of op de laagvlakte. En dan gaan ze
r op uit, om zonsondergangen te zien, of
zonsopgangen, of ze maken halsbrekende
toeren, om bijvoorbeeld de eerste of eenige
te zijn, die deze of geene hoogste top be
klommen heeft, welke zij zich willekeurig
als doel gesteld hebben.
- Juist, ja", stopte ik den woorden
stroom.
- Nu, wat wilde U? Behalve dat het ge
heel het grootste onverstand is, komt het
allemaal neer op natuur of kunst en die
iriteeren mij beide.
Behalve de halsbrekende toeren en daar
ben ik te bang voor, want anders had ik
reeds lang aan de doelloosheid een einde
gemaakt,"
Dan weet ik ook niet veel meer. Goed
eten misschien?
In beginsel houd ik erg van eten, maar
daarom iriteert het mij juist bovenmate,
want het is een openbaring der natuurlijk
heid."
Als deze gesprekken lang duren, „iritee
ren" ze mij echter en dan klamp ik Jönson
aan die een goede anti-toxine is. Wij gaan
dan regelrecht van het merkwaardige meng
sel van Schopenhauer en Hegel over naar
Marx. En niet zoo'n 10 verdunning van
Marx, zoo'n tam scortje van parlementair
socialisme, nee, naar de echte ouwe ijze
ren Marx van voor de eerste internationa
le. Daar frisch je van op. Lindquist laat ik
zooveel mogelijk zelf praten, zeg af en toe
maar iets omf te bewijzen, dat ik luister.
Maar met Jönson worden het formeele de
batten. Niet dat de materie voor zich mij
interesseert: politiek laat mij zou koud als
Siberië in den winter 10 gr. C., behalve
wanneer de politiekelingen met de radio
knoeien of andere kleine genoegens van
hetleven bederven, maar op ander gebied
zijn ze dikwijls zoo komisch, dat ik geen
kwaad van ze zal spreken. Maar Jönson
moet je tegenspreken, anders draait hij
niet warm en het kost minstens een kwar
tier, om hem goed op toeren te krijgen
Maar dan vergeet hij ook alles, alles wat
zijn werk betreft, bedoel ik. E|en oninge
wijde zou hang kunnen wordien, als hij
Jönson zou bezig zag en vreezen. dat ik er
ieder oogenlblik het leven bij in zou kun
nen schieten: om kracht bij te zetten aan
een angu.mervt, gesticuleert hij met een ha
mer of een ander zwaar voorwerp, juist in
de richting van dengenc. voor wien hij be
toogt. Met regelmatige tusschenpoozen
schiet het apparaat dan met griezelige snel
heid in de richting van mijn neus, maar op
een afstand van enkele millimeters komt 't
tot stilstand. Of hij laat het gewaagde
stands boven mijn hoofd maken. Als het
recht op mij af komt. kijk ik toch altijd
eveiitjes scheel naar de punt van mijn neus
en daar krijg ik dan op den duur kramp in
mijn oogen van. Trouwens stel ik had
een klap gekregen per ongeluk, wat had ik
dan naderhand in het daartoe geëigende ge
zelschap op een desbetreffende vraag met
den aplomp kunnen antwoorden: „Och.
mijn platte neus, ja die dank ik aan mijn
strijd tegen het socialisme." Het is zoover
nooit gekomen
(Wordt vervolgd).
eens noodig had!
Terwijl zij zoo stond uit te kijken, trok
ken aan haar geestesoog voorbij de vreem
de steden, die zij had gezien, en de avon
turen, daarbij beleefd.
Het vallen van een kooltje in den haard
bracht haar tot de werkelijkheid terug...
O, waarom was zij toch eigenlijk meege
gaan op dat uitstapje? En waarom had
Lady Smyth het haar dan ook voorge
steld? Het leek dan wel een wreedé vrién.
deliijkheid, zoozeer was het leven, waar
mee zij aan boord had kennis gemaakt;,
in tegenstelling met dat, waarop zij aan
gewezen was
Maar het baat niet, of ik nu al denk
aan dingen, die ik toch niet hebben kan.
besloot Ardine haar overpeinzing half-luid.
Hierna overdekte zij de machine, legde de
vellen tvpe netjes bij elkaar en stak het
licht op* Het was half vijf en zij ging het
theewater opzetten in het t^sschenka-
mertje, dat haar tevens als keuken diende
Och, ik zal maar d&ar thee drinken.
Wat zal ik nu voor mijzelve al dien okn
sLag van een theeblad en zoo maken? dacht
zij-
Haar lunch had zij op diezelfde wijze
gebruikt; maar het waren zoodoende geen
heel uitnoodigende maaltijdenofschoon
het zeer goed te begrijpen is. dat men
schen, die alles zelf weer moeten oprui
men, 'er op uit zijn, om maar zoo weinig
mogelijk omslag te maken.
Terwijl zij nog in tweestrijd stond, wat
zij eigenlijk wei doen zou, hoorde ze be
neden zich weer erg hoesten. De flat on
middellijk onder de hare, was ingenomen
door een stille, niet vriendelijk-uitziende
vrouw, die een leelijken hoest had.
(Wordt vervolgd).