I I m Het probate middel l I I De slimme Skiloper, E wereld nveirnoverdede De daPPere Voorjaarsbloemen li I I' Verboden inrij die van zijn skieën een sleetje maakte en zo met zijn broertje ging sleden BB r 11 \\V'\ t door IET HOOGERS. Boer Hardink, de rijk ste, voornaamste boer van het dorpje H., stond in de deur van zijn schuur en keek over het erf uit, dat in de ochtendzon lag en waar de kippen, die altijd vroeg op waren, al rond scharrelden. Hij zelf was ook altijd vroeg op, hij hield van werken en luilakken kon hij niet uitstaan. Boer Har dink keek juist tevre den rond naar de schu ren en zijn huis, toen hij langs de zijkant van dat huis een man zag lopen, die er uit zag of hij liever niet werd ge zien. Hij sloop langs de muur en keek telkens om en Hardink, die hem goed in het oog hield, zag tot zijn woe de, dat de vreemde man, die er uit zag als een landloper,, door het open raam naar binnen keek en even later een paar van zijn schoenen onder de jas stopte. Nauwe lijks had de dief zich omgekeerd om zich uit de voeten te maken, of hij hoorde een dreigend „halt" achter zich en meteen zag hij twee reusachtige doggen op zich af springen. Stijf van schrik bleef de man staan. Hardink ging naar hem toe, wissel de een enkel woord met hem, terwijl de honden grommend beletten dat hij weg liep. Wat hij liever deed, vroeg de boer den landloper, vechten met de honden, aan de politie overgeleverd worden of voor hem werken. Nu, in geen van drieën had de man erg veel lust, maar daar hem het laatste nog het veiligste leek, koos hij dat, met een diepe zucht. Even later stond hij in de schuur, met een bijl in zijn hand en een stapel boomstammen naast zich, die hij klein moest hakken. Wel keek hij met een verlangende blik zo nu en dan naar de deur, of hij geen kans had om te ontsnap pen, maar daar lagen die akelige grote honden steeds maar en bromden nijdig, als hij maar een stap te dicht bij kwam. Dus hakte en hakte onze landloper onverdroten verder. Tegen tien uur kwam boer Har dink met een kom melk en een dikke snee brood in de schuur. Zonder een woord te zeggen zette hij ze neer, keek naar het hout en zei een goedkeurend woordje te gen de honden en ging weer weg. De hon den bleven op hun post en de dief moest wel weer aan het werk gaan, toen hij de melk en het brood op had. Eerst hakte hij verwoed, om zijn kwaadheid te luchten, maar werken was hij niet gewend en na een poos zat hij op de boomstammen en rustte uit. Maar het was juist weer etens tijd en daar verscheen de boer weer, met in de eene hand een bord bonen met spek en in de andere een bord met pap. Hij keek weer naar het hout, zei niets anders dan: „Dit moet vanmiddag klaar", en vertrok weer. De man keek met ontzetting naar de grote stapel, die er nog lag en begon uit wanhoop maar weer te hakken. Hij kreeg het warm, trok zijn jas er bij uit en zucht te en steunde, doch de houtstapel werd maar heel langzaam kleiner. Om vier uur bracht boer Hardink weer zwijgend een kop thee met een boterham, knikte tevreden, toen hij hem aan het werk vond en ging weer weg. Hij had die mid dag verder werk op het erf te doen, dus kon hij precies horen, of de man hakte of niet. En als de bijlslagen wat al te lang zwegen naar zijn zin, dan liep hij even naar de schuur toe, riep de honden mee naar binnen, keek met een dreigend ge zicht naar zijn gevangene en dat was ge noeg om hem weer aan het werk te bren gen. Voor de honden was hij doodsbang. 's Avonds kreeg hij nog eens een kom koffie met een stapel boterhammen, die hij zittend op de laatste boomstammen veror berde en toen het vee naar huis werd ge dreven en de knechten en meiden langs de schuur kwamen, zagen ze hem juist bezig de schuur keurig op te ruimen en aan te vegen, onder toezicht van den boer zelf en van de honden. Alle hout lag keurig aan blokken gehakt in een hoek en boer Har dink keek voldaan naar het werk, dat was verricht. Even later liep de landloper met haasti ge stappen het erf af, onder zijn arm nog een pakje boterhammen geklemd en in zijn oren klonk de vermaning nog na van den boer: „Maak dat je weg komt, en zorg dat ik je hier in het dorp nooit weer zie!" Maar dat had hij niet hoeven te zeggen, want de landloper nam zich vast voor om in zo'n dorp, waar zulke verschrikkelijke mensen woonden, die je zo hard lieten werken, nooit meer een voet te zetten. WOLLEN BALLETJES EN POMPOENTJES. Voor handwerkstertjes. Je ziet ze tegenwoordig zoveel, die wol balletjes of pompoentjes, dat het wel leuk is om ze zelf te kunnen maken. Aan truien, op mutsjes, op slofjes, overal kun je ze ge bruiken. En ze zijn heej makkelijk te ma ken. Je neemt twee precies gelijke ronde kartonnetjes, hoe groter pompoentjes je wilt hebben, hoe groter kartonnetjes natuur lijk. In het midden daarvan maak je een gat. Nu leg je de twee stukjes karton pre cies op elkaar en begint je draad er om heen te wikkelen, door hem telkens door het gat te halen, zoals je ook op het plaatje ziet. Als je helemaal rond bent, haal je met een naald het laatste eindje draad een keer tussen het karton en het garen door. Dan zet je de punt van de schaar net tus sen de twee kartonnetjes in en knipt de wol door, helemaal rond, langs de rand van de kartonnetjes. Daarna snoer je om de wol een draadje, ook weer tussen de beide stukjes karton en dat bind je stevig vast. Nu kunnen de kartonnetjes er gerust af, want -je bolletje is klaar. Je rolt het nog een beetje tussen je handen, knipt het wat bij en het is „voor gebruik gereed." Rudolf Diesel boren. jaar geleden ge- Wanneer een nieuwe machine is gebouwd, die voldoet aan alle eisen en nog mooier en beter is dan vroegere machines, staan wij er vol bewondering naar te kijken. Maar een groter wonder dan de machine zelf is de uitvinding, de gedachte, die in het hoofd van den uitvinder is opgekomen, waar hij misschien jaren aan gewerkt heeft, voor het helemaal uitvoerbaar was. Hoe ontstaat zo'n gedachte? Daarop kan de uitvinder zelf het best antwoord geven en als hij dat doet horen we dikwijls, dat de tijd en de omgeving waarin ze leefden invloed heeft gehad op die gedachtengang. Bij Rudolf Diesel, naar wien de Diesel motoren zijn genoemd, en die 80 jaar gele den werd geboren, kan men wel duidelijk nagaan hoe hij tot zijn uitvinding van de dieselmotor is gekomen. Van jongsaf had de techniek zijn belangstelling, leefde hij voor machines en motoren. Op de techni sche school in Augsburg leerde hij een soort aansteker kennen, waarbij een stuk je tondel gloeiend werd door het samen drukken van lucht. Rudolf Diesel zelf be weert, dat dit al een van de eerste aanlei dingen tot zijn latere grote uitvinding is geweest. Later op de Hogere Polytechnische school in München werd hij leerling van den uit vinder van een ijsmachine en van een ma nier om lucht vloeibaar te maken. Bij de beide uitvindingen van dien leermeester kwam juist weer het samendrukken van lucht te pas. Daardoor werd hij weer een stapje dichter gebracht bij zijn levenswerk. Hij was de enige van de leerlingen van Linde, de leermeester-uitvinder, die door zijn lessen op nieuwe gedachten kwam. Toen hij 35 jaar oud was, had hij de plan nen voor zijn uitvinding zo ver klaar, dat hij er mee naar een fabriek in Augsburg. Neurenberg en Essen, ging voor practische proeven Jaren van hard werken volgden, met succes, maar ook met mislukkingen In 1893 was de eerste proefmotor klaar. Nog niet helemaal zoals wij de Dieselmotoren kennen, maar in 1897 was de dieselmotor toch al de meest practische en voordelige machine van dien tijd. Omstreeks het jaar 1900 heeft Diesel met zijn uitvinding hèt grote succes: hij krijgt de grote prijs van de wereldtentoonstelling. In de volgende jaren vechten de fabrikan ten' om het gebruik van de nieuwe motor voor voertuigen en schepen. De toen nog nieuwe onderzeeboot bemachtigde hem. Dat nu de dieselmotor zich ook een plaats heeft veroverd in de luchtvaart, heeft de grote uitvinder zelf niet meer mogen beleven. In 1913 al is hij gestorven, juist toen hij op het toppunt van zijn roem stond. De Winter was laat begonnen en dat kon hij zichzelf maar niet vergeven, want nu had hij zo veel tijd verloren. Al gauw zou die Lente weer komen en dan was het ge daan met zijn heerschappij. Maar daar voelde hij weinig voor, hij wou dit jaar eens wat langer regeren en toen de Lente uit het Zuiden naar het Noorden kwam, stuurde de Winter haar een ijzige Noor- dewind tegemoet. Die joeg haar zoveel sneeuw in het gezicht, dat de arme Lente niet meer uit haar ogen kon zien en ten slotte helemaal verdwaalde. Zij werd zo moe, dat zij maar op een beschut plekje in het bos ging liggen en insliep. sneeuwklokjes, narcissen en crocusjes. En toen de vogels de bloemenstemmetjes hoor den, zetten ze ook hun lenteliedjes vast in, om de Lente toch vooral te roepen. Maar de Winter werd er wakker van en kwam brommend en dreigend naar ze toe. De kleine vogels kropen angstig weg, de bloe men krompen ineen van kou, de zonne stralen klommen gauw weer naar boven. En de Lente kwam maar niet! Maar iedere dag probeerden zij het weer: als de Winter zijn slaapje deed, riepen en zongen ze, de klokjes luidden, allemaal om de Lente wakker te maken. Als dan de Winter kwam bromde hij wel altijd, maar daar trokken En als de Zon haar stralen uitzond om de Lente te zoeken, dan zette de Winter er gauw een paar grote wolken voor, waaruit dikke harde hagelkorrels rolden, zodat de zonnestralen gauw terug gingen. De kleine zangvogels hadden wel verteld, dat de Len te al onderweg was, maar toen was de Win ter boos geworden. Eindelijk konden de bloemen het van verlangen niet meer on der de grond uithouden. Ze keken al eens of zij er niet was, maar er was niets van haar te zien. Toen begonnen ze te roepen met hun fijne heldere stemmetje, maar daar kwam de Winter en zei, dat ze dade lijk hun mond moesten houden. Dat deden ze verschrikt, maar toen de Winter midden overdag even een dutje deed, begonnen ze toch weer. De zonnestralen waagden zich ook gauw op de aarde en liefkoosden de ze zich ten slotte niets meer van aan. De Winter zond toen zijn hagel en zijn nacht vorsten nog eens op ze af, maar die had den al niet zo veel kracht meer. Ze zeiden, dat hun tijd voorbij was en dat ze niet meer tegen de lucht konden en zenuwach tig werden van dat geroep van de bloemen en gezang van de vogels. Daar had de Winter dus ook al niet veel meer aan. En de voorjaarsbloemen gingen maar door en er kwamen steeds meer, toteindelijk de Lente wakker werd. En toen haastte zij zich met rasse schreden naar het Noorden waar ze op haar wachtten. En zij was blij, toen de bloemen en vogels haar daar al be groetten en dankte hen voor het roepen en luiden. Maar de Winter verdween met al zijn gezellen, zodra hij de Lente zag ver schijnen. DE OLIFANT BIJ DEN TANDARTS. In een dierentuin in het Amerikaanse plaatsje Cheyenne heeft men een olifant die naar het kleine filmsterretje Shirley Temple is genoemd. De olifant, die nu 15 jaar oud is, heeft een poos geleden kies pijn gehad. De dierenarts uit het plaatsje moest komen en het bleek, dat er vier van de geweldige olifantstanden behandeld moesten worden. Eerst deden er zich nogal wat moeilijkheden voor, want „Shirley Temple" vertrouwde dien tandarts niet erg Maar langzamerhand scheen het verstandi ge dier toch in te zien, dat het een noodza- Jan: (tegen zijn buurmeis je): Zeg Suus, kun je niel lezen? Daar staat duidelijk: Verboden inrij voor „alle voertuigen." kelijk kwaad was, waar hij zich maar bij neer moest leggen. De dierenarts komt een half uur van te voren en haalt stuk voor stuk de instrumenten uit zijn tas, legt ze neer voor de olifant en laat ze hem goed bekijken. Als het dier er een beetje mee vertrouwd is, begint de eigenlijke behan deling. En de dokter zegt, dat de olifant rustige* en dapperder is dan menige men selijke patiënt, die bij hem in de stoel komt te zitten. EEN STANDBEELD VOOR GEITEN. In een afgelegen goudgebied, in Midden- Australië is kort geleden een standbeeld opgericht, dat twee geiten voorstelt op een groot voetstuk. De goudgravers hebben het laten neerzetten, om hun dankbaarheid te tonen aan de geiten, die het door hun aan wezigheid mogelijk hebben gemaakt, om net zo lang te zoeken naar de goudmijn, tot ze hem hadden gevonden Als de geiten er niet waren geweest, hadden ze het al lang moeten opgeven, want geen ander dier zou zoveel nut gegeven hebben in zo'n eenza me streek. Bovendien heeft bij de ontdek king van de mijn zelf een oude bok ook nog een grote rol gespeeld, want die heeft bij een van zijn sprongen een rotsblok op zij geschoven, waardoor een holte in de grond zichtbaar werd, welke nog niet was opgemerkt. Dit leidde toen weer tot de ont dekking van de mijn. De eerste schaatsen. Reeds in het stenen tijdperk waren er een soort schaatsen bekend. Bij opgravin gen heeft men paardenbeenderen gevon den, die zo scherp geslepen waren als schaatsen en ook precies de vorm hadden als de ijzers van onze schaatsen. Er zaten gaatjes in, waarmee de schaatsen aan de voeten konden worden gebonden. I |j

Historische kranten - Archief Eemland

De Soester | 1938 | | pagina 8