NIEUWE
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
Amersfoort, Baarn, BanscHaa, Earns, Hamersii, Hoevelaken, HooglaM, Leasden, Soesi,
t SM
Zaterdag 29 Januari 1881.
WEELDE.
No. 9.
Tiende Jaargang.
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Advertentlën kunnen inge
zonden worden tot uiterlijk
morgens 8!/8 uur des Woens
dags en Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gehraeht.
Belang eloos en Trouw.
COURANT.
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 8 maanden 1,
Franco door bet gebeele Rijk1,10.
A&onderlijke nummers 8 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woensdags- en des Zaterdags.
tb Amersfoort.
Advertentien van 18 regelsJ 0,40.
Voor het Buitenland0,07s.
Iedere regel meer 0,05.
Reclames per regel0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
{Een Uterarisch-maatschappelijJce schets.)
Wij behoeven geen tegenspraak te duch
ten als wij beweren dat de klacht over
toenemende weeldeinzonderheid in de
kleeding, zeer algemeen is. De meeste men-
schenzoo heet hetkleeden zich boven
hun standen zijn daardoor genoodzaakt
zich in andere behoeften van meer drin
genden aard, inzonderheid woning en voe
ding, te bekrimpen. Ieder wil gaarne de
voldoening van voor iets meer worden aan
gezien dan bij werkelijk isen over
tuigd dat de kleeren den man maken, tooit
hij zich op zoolang tot hijzelf door den
schijn wordt bedrogen. De aanzienlijken
en voornamen geven het voorbeeld van een
buitensporige kostbaarheid van het costuum;
het kwaad dringt door tot in de burger
klasse, en tast ten slotte zelfs de dienst
boden aan, die even gretig als haar meeste
res de jongste modeplaat ter hand nemen,
om te bepalen hoe zij zich voor het oog
der wereld moeten vertoonen. Vandaar
eeuwige tekorten op de balans van inkom
sten en uitgaven, eindigende met een bun
deltje onbetaalde rekeningen.
FEUILLETON.
XIX. (Slot.)
//Slaap maar gerust" fluisterde Gustaaf,
//ik zal u niet meer verlaten, mijn getrouw
kind." Toen maakte hij, zonder dat zij het
scheen te bemerken, zijne hand uit de hare
los, en zette zich neder aan een tafeltje dat te
genover hem stond. Zoo zat hij nog lang in
diep nadenken verzonken, met de oogen
voortdurend op de slapende gericht. Het
kleine Schwarzwalder klokje wees reeds het
derde uur na middernacht aan.
Op eens hoorde hij voetstappen op den
trap. Vrouw Borchardt kwam eindelijk met
den reeds zoo lang verwachten geneesheer
terug, dien zij nog eerst op eene der vele
plaatsen van uitspanning die zich dien dag
meer dan ooit hadden opengesteld, moest
gaan opzoeken. Gustaaf stond op om de bin-
nentredenden tegemoet te gaan.
Stil, stil," vermaande hij, //zij slaapt."
De dokter, een jong mensch, wiens hoog
blozend aangezicht zeer duidelijk deed zien
dat hij die opgezette kleur aan den wijn te
danken had, en zich zoojuist uit een vroolijk
gezelschap had verwijderd, naderde nu het
bed. Hij vatte de hand der zieke. Zij bewoog
zich niet. Hij voelde naar den pols, luisterde
naar de ademhaling, toen trok hij onver-/
Dat er voor die klacht reden bestaat,
willen we gaarne toegevenmaar de klagers
gaan nog een stap verder. Zij spreken er
over als van een verschijnsel, dat zich alleen
bij het thans levend geslacht openbaart
en nemen dan tevens de gelegenheid te
baat om den eenvoud van onze vaderen en
hun echtgenooten en dochters tot de wol
ken te verhefien. Dit nu is in volkomen
strijd met de waarheid. Dezelfde grieve
loopt als een draad zonder einde door onze
gansche letterkunde heen, en zelfs hebben
de vorsten en regenten in vroegere eeuwen
het telkens noodig geacht, wetten en ver
ordeningen uit te vaardigen om de weelde
tegen te gaan. Er bestaan keuren in menigte,
waarin nauwkeurig wordt bepaald van
welke stoffen de kleederen moeten zijn
vervaardigd, op poene natuurlijk van geld
boeten. Dat deze bepalingen telkens ver
nieuwd moesten worden, bewijst hoe weinig
men er zich aan stoordemisschien dat
er in den beginne overtreders waren die
zich liever een aderlating aan de beurs
lieten welgevallen dan iets van hun ijdel-
heid op te offeren, later werd vermoe
delijk het getal wetschenders zoo groot,
dat er geen oog meer op te houden was,
zoodat men wel genoodzaakt was hen stil
letjes te laten loopen. Tegenwoordig wor
den zulke beperkingen van de persoonlijke
vrijheid niet meer beproefd: het ergste
is, dat Mevrouw haar ongenoegen te ken
nen geeft, als Betje of Mietje met een
voile en een handmof aan den arm van
haar vrijer door de straten der stad fla
neert.
Dezer dagen legde ik de hand op een
schillig de schouders op en zeide //Zij is
dood."
Op de straat trok toen juist eene groote
menigte terugkeerende feestvierders voorbij,
die in koor juichend zongen
Wees blij in 't leven, zoo lang het lamp-
pje staat,
Pluk toch het roosje, eer het vergaat.
Den anderen dag werd Gustaaf te ver
geefs in het huis van den bouwmeester ver
wacht, er kwam echter een brief van hem
aan Felix, waarvan de inhoud dezen niet
weinig verwonderde, hij luidde aldus
z/Ik ben op den Schildhoorn geweest, zon
der Hedwig aan te treffen. Bij mijne terug
komst vond ik een schrijven dat mij aan
haar sterfbed riep. Zoodra ik haar naar hare
laatste rustplaats zal vergezeld hebben, ver
laat ik Berlijn voor een onbepaalden tijd.
Gij gevoelt wel dat ik nu niet in staat ben
om iemand te kunnen zien. Verontschuldig
mij bij uwe ouders, en vertel alles aan Ella,
zij heeft er het volste recht op om dit te
weten. Ik vertrouw op uwe vriendschap.
Gustaaf.
9.
Gustaaf had de hoofdstad verlaten, zoodra I
oud boekjein 1790 zonder naam van
schrijver of uitgever in het licht verschenen,
't Is een vers van p.m. 400 alexandrijnen,
getiteld „De weelde in Nederland." De
dichter, die zichzelven volgenderwijs intro
duceert
„Ik, die op Neerlandsch' grond mijn eersten kreet
liet hooren,
Die met batsafsche melk bataafsche krachten zoog,
Die uit der Batten bloed Bataver ben geboren
Die nooit voor beer of vorst, als slaafscbe dienaar,
boog;
lk die mijn grootheid ken in Gods geschapen orden,
Die met een vrije ziel en mensch en Schepper eer,
Die voor geen' dwingeland een lade slaaf zal w orden
Zoo lang ik 't eeuwig recht der menschlijkheid waar
deer: enz.
geeft in deze regelen een voorsmaak van de
verhevene gevoelens die hij er op nahoudt.
Op dezelfde forsche manier pakt hij zijn
onderwerp aan:
„De Weelde, een looze feeks, in 't goochelen ervaren,
Gaf haar oud morsig vel en langvervlogen schoon,
Met verf en smeer en geur en vieze krcngeharen,
Al vroeg voor 't jeugdig oog 't aanlokkelijkst ver
toon.
Door tooi en lossen zwier en wapperende kleeden,
En rijkbevederd hoofd en gluiperigen lonk,
En boezem, heel ontbloot, gekleurd met aardigheden,
En eeuw'ge wisseling van nieuwbedachten pronk,
Kon zij het beste volk te jammerlijk bedriegen."
Doch we willen onzen dapperen Bataver
nu maar vaarwel zeggen, en'even hooger
opklimmen misschien was het in de zeven
tiende eeuw, het tijdperk van Neerlands
glorie, iets beter gesteld. We zullen thans
bij geen onbekende grootheid te gast gaan
niemand minder dan Ridder Constantijn
Huvgens geven wij (met eenige bekorting),
het woord. In zijn bundel Ledige Uren
beschrijft hij het toilet eener dame.
de groeve over de ontslapene gesloten was.
Een diep gewond gemoed heeft behoefte aan
de eenzaamheid, aan de genezenden invloed
van den tijd, en aan het rustige gevoel het
welk de natuur in al hare zachte en liefelijke
grootheid en verhevenheid op het mensche-
lijke hart uitoefent. In eenzaamheid bij de
bergen van Noorwegen kwam hij weer tot
zich zeiven, de scherpe wanklank welke de
laatste zoo treffende gebeurtenis in zijne ziel
had achtergelaten, loste'zich op in eene
zachte weemoedige stemming, waardoor de
mensch, na zeer vele harde slagen van het
noodlot, die overgang weer terugvindt, welke
hem aan het tegenwoordige en aan het fris-
sche, krachtige leven teruggeeft.
Hij kon echter nog maar niet besluiten
om zijn werk weer op te vatten. Met den
vernieuwden levensmoed ontwaakte wel is
waar de belangstelling in het schoone, de
zucht om steeds meer te zien, maar niet om
zelf iets voort te brengen. Toen hem de win
terstormen uit het noordelijke schiereiland,
waarheen hij zich eerst begeven had, ver
dreven, trok hij naar Engeland, om reeds na
verloop van weinige maanden zijn verblijf in
Londen met dat in Parijs te verwisselen.
Het scheen hem toe, dat, nu de wereld van
het noorden zich voor zijn oog ontsloten had,
hij nu eerst recht kunstenaar was geworden.
Van Felix ontving hij maar zeer zelden
bericht, en ook hij zelf zond niet dikwijls
„Die wangen zijn te doodsch, zij moesten anders leven,
En wat raad, Pieternel
„Mevrouw, 't penceel zal geven
Wat de natuur vergatwees meester van uw vel."
„Die tanden zijn te geel: wie zou het deksel zoenen
Van zulk een paarlendoosWat raad?"
„Men moet ze boenen."
„Dat waar den moor gezeept; 't is aangeboren vuil,
De verf is doorgeweekt."
„Ruk ze uit den wortelkuil 1"
„Hobeter geel als geen."
„Hoort, zonder mij te melden,
Een nieuw ivoor-gebit zal de oude schaê vergelden."
„Bij Venusdat 's een kunst die Venus waardig is.
Maar wat raad met dit haar, die zweeterigc klis?"
„De droge koeien-kluiten
Verstuiven in een stof, waarvan de fijnste rest
De trouwe toevlucht is van wangeschapen vlechten
Doorzaai ze met dat meelmen zal hem nog bevechten
Die ze anders keurt dan blond."
„Och, 't is te laat gezaaid
Waar 't lange jaren-mes zoo vinnig heeft gemaaid.
Ben ik niet voorhoofd schier van d' oogen tot den nek toe
Verf eens dat niet en is 1"
„Zwijg, daar 's een nieuwe trek toe:
Daar groeit niets te vergeefsdat 's wijsheids eerste les,
En daaruit dit besluit: behelp u met de bles
Vau uw nicht, van uw snaar, van uw meid, van uw kennis,
Die 't donkcr-droeve pad van d' algemeene schennis
Te vroeg betreden heeft, en met die blonde kuif
De wereld is ontrukt, gelijk een zure druif."
Wat we met onze aanhalingen uit de
oude dichters wilden bewijzen is dit
De klacht, over buitensporigheid in de
kleeding gepaard aan onnatuur bij de keuze
der middelen om zich op te tooien, is zoo
oud, zoo oud als de weg van Kra
lingen. Er is ook op dit gebied niets nieuws
onder de zon.
Ook nog ditOnze oude dichters, hoe
galant ook wellicht, zagen er niet tegen
op de dingen bij hun naam te noemen.
eenige weinige woorden naar Berlijn. Yoor
zooverre hij zulks uit den brief van zijnen
vriend had kunnen opmaken, hadden de
bouwmeester en zijne vrouw hoofdschuddend
het bericht van Gustaafs plotseling vertrek
vernomen. Beide waren toen overeengeko
men, dat de zoo zeer vergeefelijke opgewon
denheid van den schilder, nog zeer toegeno
men door de overspanning van zenuwen,
waaraan hij reeds lang geleden had, Gustaaf
tot die plotselinge afreis genoopt hadden. Zij
lieten hem altijd hunne hartelijke groeten
overbrengen, en hoopten den vluchteling
weldra geheel hersteld naar Berlijn te zien
terugkeeren.
Ella had het verhaal hetwelk Felix haar
op verzoek van zijn' vriend, met de meest
mogelijke verschooning had overgebracht,
bijzonder kalm en bedaard opgenomen.
Slechts een paar groote tranen die hare
oogen ontrolden, verrieden hoe diep zij den
zwaren strijd van haar geliefde gevoelde.
Toen had zij zich naar hare eigene ka
mer begeven, en was eerst verscheidene
uren later opgeruimd en bedaard gelijk zij
altijd was, weer in den huiselijken kring
verschenen. Toen Felix een oogenblik met
haar alleen was, kwam zij bij hem, en zeide
met eene bewogene stem ,/Zeg hem dat ik
hem nooit hooger heb geacht dan thans,
nu ik weet welk een groot offer hij aan zijn
plicht, aan zijn eens gegeven woord had wil-