NIEUWE
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
Amersfoort, Baan, Bistlei, EemoesBamli Bwelata, BonlaM, Wei, Seist,
t
I Miénis ran die Traosml
iwe Amfoor ts
ZONDER MASKER.
Zaterdag 8 October 1881.
HUMANITEIT.
PREMIE
dertig* Cents,
No. 81.
Tiende Jaargang.
Uitgever: A. AI. Slothouwer,
Advertentiën kunnen inge-
zanden worden tot uiterlijk
's morgens /5inirtles Woens-
dags en Zaterdags.
Eeue viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gebracht.
M. DE VRIES,
Suit-Affrikaansche Republiek van die laaste tien jaare,
KLAAS WAARZEGGER,
IMERSFOORTSCHE COURANT
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden 1,
Franco door het geheele Rijk1,10.
Afzonderlijke nnmmers 3 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woensdags- en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regelsO,AO.
Iedere regel meer 0,05.
Voor het Buitenland0,07®
Reclames per regel0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
bij de
Aan H.H. abonnenten en begun-
stigers en zij die zich abonneeren op de
\Nieuwe Amersfoortsclie Courant wordt
Idoor den Uitgever als PREMIE aangeho
ld en voor
een oorspronkelijk werk van den Heer
Oud- Voorzitter van den Volksraad der
Zuid-Afrikaansche Republiek Transvaal
getiteld
of die
gevertel door
han zijn Neeft MARTINUST in Hollant,
in die eige boere syn taol.
FEUILLETON.
Heejt zij gelijk
XII.
De baron Van Rhenen keerde eenige schreden terug:
wT°en mijn vader stervende lag," zeide hij, wen hij mij
al zijne goederen vermaakte, beloofde ik hem plechtig
goed te zorgen voor mijne halve zuster Vanessa. Se
dert bleef zij in mijne woning, en zij eD mijne vrouw
werden de beste vriendinnen. Gold het hier Vanessa's
feeluk, gij zoudt tevergeefs bij mij pleiten. Mijne schoon
zuster echter ken ik slechts weinig, ze was een kind,
joen ik trouwde, doch Cateau heeft haar zeer lief, en
Uoemt haar echt vrouwelijk karakter hemelhoog. Het
■gou ons beiden smarten, wanneer dit eenvoudig meisje
Ongelukkig werd. Beloof mij. dat gij goed voor haar
Njn zult."
if ^enea, hoe zou ikander kunnen In onzen
an komen immers vechtpartijen noch twisttafereelen
ve .Pa?.\cn waarachtig, niets verafschuw ik meer dan
uise ïjke scenes, die roode, doffe oogen of zwijgende
offers ua zich sleepen."
«Men, doch al voorkomt gij zulks, dan nog "vindt
en op zen stand iets dat bijna even erg iskoele on-
I "1^1° 1 tusschen echtgenooten, en liefdeloosheid.
L, a° f11-! vopTstellen, dat opvliegende karakters, zoo
IL 00 niet altijd even voorkomend en ge-
ji ma ïg tegenover eene vrouw kunnen blijven; wat
J en Cateau betreft, we leven lang niet altijd in hei
led v e» pn ha<l zij mij niet zoo oprecht lief, ik zou
er oogenblik haar rustverstoorder zijn; thans echter
p nnenwe heel wat in elkander verdrogen. Was zulks
e. J1 ?e^al» ik zou -yoor Johanna's toekomst
Hefd i201?*1 ftj?* doch zijt gij van zins haar nalatig of
[liefdeloos te bejegenen, dan,bij God, zal ik haar waar
Wat de goede La Fontaine indertijd
verklaard heeft van ^vrienden":
/Niets is algemeener dan de naam
niets is zeldzamer dan de zaak," kan
met het volste recht gezegd worden van
het onderwerp waarover we thans een enkel
woord in het midden wenschen te brengen.
Humaniteitieder heeft er den mond
van vol't is alsof het een artikel is dat
alle dagen bij groote ladingen aan de markt
wordt gebracht. En tochhoe weinigen
hebben een eenigszins juist begrip van
hetgeen het woord beteekent, van wat het
in heeft den lof van humaniteit inderdaad
te verdienen.
Want dat er een lofspraak in ligt op
gesloten, is boven allen twijfel verheven.
Er zijn deugden die, wanneer zij zekere
grenzen overschrijdenin ondeugden of
voor 't minst genomen in zwakheden
overgaan. Zoo kan men te toegevend, te
behulpzaamte mild, te verdraagzaam zijn.
Maar niemand heeft ooit den naam ge
had te humaan te zijndat is eenvoudig
een onmogelijkheid.
Wel wordt die eeretitel bijzonder ge
makkelijk gegeven. Als een patroon zijn
werkliedeneen meerdere zijn onderge
schikten met beleefdheid behandelt, hun
geeft wat hun toekomt, hun tekortkomin
gen op niet al te grove wijze onder de
aandacht brengt dan heeft hij alle
kans dat van zijn //humaniteit" melding
zal worden gemaakt, is 't niet gedu
rende zijn levendan toch zeker bij zijn
graf. Als we bij een hooggeplaatste ten
gehoore worden toegelatenen deze met
de noodige opmerkzaamheid onze klachten
schuwen, er kome dan van wat will"
„Indien gij dat doet zal mijn mond ook uwe vrouw
een paar woorden in de ooren fluisteren, lachte Reede
schamper, doch de ontroering bemerkend, waarmede de
baron te vergeefs kampte, ging hij voort: „Doch ik
weet, het een noch het ander zal noodig zijn. Wij, die
reeds zoo lang de beste vrienden waren, zullen elkander
niet verraden. Ik beloof u das, dat ik Johanna's hand
eerst dan wil aanvaarden voor het altaar, wanneer ik
zeggen kan: ik heb u lief. Zijt gij daarmede tevreden?"
„Ja, dat ben ik," antwoordde Rhenen weder opge
ruimd, „doch kom we zochten reeds te lang de een
zaamheid, en mijne vrouw weigert nimmer, dat ook in
haar gezelschap gerookt wordt."
„Ga vooruit; ik volg u," sprak Reede, en toen zijn
vriend hem alleen gelaten had, barstte hij uit in een on-
atuimigen lach, terwijl hij in zichzelf zeide: „Hij ook is
een dweeper geworden! Onze sympathien schijnen vrij
wel uit elkander te loopendoch het is goed zooals
het is. Johanna wordt nochthans de mijne, al oponeer-
den zich twaalf broeder en zwagers er tegen. Haar geld
zal mijne schulden dekken, en niets valt mij lichter te
zeggen dan ik bemin u."
Weinige oogenblikken later had ook hij zich bij de
dames gevoegd, en sprak kalm en bescheiden met haar
over de gewone onderwerpen van den dag, of luister
de naar de vele belangstellende vragen betreflende zijne
aanstaande vrouw en hare familie, en toen nog andere
gasten het gezelschap kw amen vermeerderen, en de avond
onder gekout en muziek snel voorbij ging, toen zou nie
mand gedacht hebben, dat er ëén ouder die vroolijken
was, wiens schijnbaar ongekunstelden lach, valsch, even
valsch was als het spel, dat hij tegenover bekenden en
vrienden aanhoudend volhield. Hij had zich het masker
van bescheidenheid, goede trouw en nobelen zin voorge-
hecht, en legde het in het huis des vriends voortaan niet
meer af, hij, de edelman, Egbert Reede.
en verzoeken aanhoort, dan treden we in
den regel de audiëntie-zaal uit, verrukt
over 's wans //humaniteit". Of hij aan
onze beden gevolg zal geven, is een quaestie
van latere zorg: den eersten goeden in
druk hebben we beet.
Zou dat alles wel in orde zijn Huma
niteit beduidt //mensch-zijn," en ons dunkt
dat in dat woord onnoemelijk veel ligt
opgeslotenzóóveel zelfsdat men het
als het toppunt van volmaaktheid kan be
schouwen. Daar het nu een algemeen er
kend feit is, dat //niemand volmaakt kan
zijn," reden waarom men zich ont
heven schijnt te rekenen van de moeite
er ten minste zijn best voor te doen om
er althans een beetje dichter bij te ko
men is het niet te verwonderen dat
we hier het //niets is zeldzamer dan de
zaak" van den beroemden fabeldichter
zonder eenige bedenking handhaven.
Doch juist in dat streven naar 't geen
goed is en waarniet in het absoluut
bezit van alle denkbare goede eigenschap
pen, ligt het //Uiensch zijn." Wieden
goeden strijd mede strijdt, al ondergaat
hij ook soms een kleine nederlaag, en
zich te dien aanzien één gevoelt met de
besten en edelsten van ons geslacht,
hij alleen mag als een //humaan" natuur
genoot gelden.
Nu is datzelfde reeds in alle mogelijke
talenmet het levende woord en met de
pendoor dichters en redenaarsen niet
het minst van de Christelijke kansels en
door niet-Christelijke godsdienstleeraars,
door rechtzinnigen en vrijdenkers, door
philosofen en eenvoudigen naar het verstand,
eeuw in eeuw uit betoogdbezongen en
geleeraard en aanbevolen. Toch staan we
met onze humaniteit nog op zulk een laag
Re Beethoven der herinnering.
Terwijl de, in de voorgaande hoofdstukken beschre
ven, gebeurtenissen voorvielen, was Anton Eijken nog
steeds volijverig met zijne studiën bezig. Hij had thans
twee jaar ten huize zijns beschermers verkeerd, en ver
langde, zeer eens weder een blik temogen slaan in de
ouderlijke woning, die hem, niettegenstaande zijne aan
houdende bezigheid, die al zijn geesteskrachten vereisch-
te, immer in de herinnering was bewaard, terwijl hij
Emm,A's brieven, die hem vrij geregeld bereikten, met
graagte ontving, en herlas, tot hij ze bijna van buiten
kendie.
Thans vroeg en verkreeg hij voor eenige weken ver
lof, jdoch, voegde de heer Hartman er bij, blijf niet te
lang/weg, want tegen den naderenden winter, wil ik uwe
stem aau de beoordeeling van het pnbliek wagen.
R.eedsdan? Mijn meester, hoevzal ik u ooit danken
voor uwe goedheid; hoc u loonen voor uwe trouwe zorg.
Niet uoodig; ik ontvang reeds loon genoeg, wanneer
gij l/eantwoordt aan de verwachting, die ik omtrent u
koester.
D.fes jongelings donker oog straalde van bezieling, en
vol hartelijke genegenheid drukte hij de hand van den
toonkunstenaar, die hem op den loopbaan tot eer voort-
leidtue.
A'nton Eijken was veel in zijn voordeel veranderd; de
betere kleeding braeht daartoe zeker niet weinig bij, en
de hmgang met beschaafde mannen had zonder veel moei
te pem die manieren doen aannemen, die zoo zelden op
la'ter leeftijd worden aangeleerd, doch die onontbeerlijk
zijn, om zich gemakkelijk in hoogere kringen te bewegen,
waartoe de door hem betreden loopbaan hem toch ver
plichte.
Zijn gitzwart haar, van nature zoo glanzend en gol
vend, hing in lange, dikke lokken langs voorhoofd en
silapen, en gaf aan zijn gelaat datgene, dat zoozeer pleit
ioor eeae geniale kunstenaars-physionomie. Doch niet
'alleen deze uiterlijke vorm was het, die hem, in de oogen
I van menigeen, zoo belangwekkend en geestrijk deed schij-
standpunt! In plaats van aansluiting,
stooten we elkander af: we trekken een
pantser aan van egoïsme, en daarmee be
schut trekken we het leven doorin
ieder die onze persoonlijke belangen niet
wil dienen een vijand ziende die onschade
lijk gemaakt moet worden. Wat we soms
doen ten bate van onze broeders en zus
ters is zoo bespottelijk weinig, en we
laten er ons zoo veel op voorstaan, dat
twijfel of we wel eenig begrip hebben
van het ,/mensch-zijn" alleszins gewettigd
is. Daarentegen, als eens onze eigen
liefde wordt gekrenkt, als onze opvattin
gen worden bestredenonze begrippen
en denkbeelden aan critiek onderworpen
lieve hemel, dan is 't alsof er een soort van
heiligschennis wordt gepleegd. Immers
wat staat in onze schatting hooger dan
onze dierbare persoonlijkheid? Men moge
hoog opgeven van de waarde der menscli-
heid, hoog boven haar troont de ikheid!
In dorp en stad, zoowel in de mid
denpunten van het wereldverkeer als op
het allerplatste platteland zijn de //men-
schen" er op uit, om elkander het leven zuur
te maken. Vader Kamphuyzen heeft gezegd
onder welke voorwaarde het wereldje
waarop wij elkander zoeken te verdringen
of minstens een beentje te lichten, een
paradijs zou kunnen zijn: men laat den
eenvoudigen man praten, en zoowel het
z/wijs zijn" als het ,/wel willen" blijven
achterwege. Nu krioelt het al dooreen als
in een kippenhok waarin vreemde hoenders
zijn toegelaten: men pikt elkaar in de
kuif, rukt aan vleugels en veeren, in
één woordtracht elkaar zooveel mogelijk
te havenen. Daar ginds is een man die
een goeden naam te verliezen heeft,
komaan 1 er op losMet dezelfde eens-
nen; neen, vooral zijne klankrijke stem, die in omvang
en zuiverheid zoozeer gewonnen had, deed zijn leermees
ter, en vele kunstbroeders met hem, vol verlangen deu
dag tegemoet zien, waarop hij zijne eerste intrede in de
wereld zon doen.
Anton echter had, niettegenstaande de aanhoudende
opwekkende studiën, een stil heimwee nnar zijn ouder
lijk huis gekoesterd, en hij smachtte er naar zijne zuster
te zien, en van hare lippen te hooren, dat ook zij niet
zelden in de eenzaamheid om hem getreurd, hem nimmer
vergeten had. Daarom was hem de toestemming van
zijn vaderlijken vriend zoozeer welkom, en weldra, ge
wapend met knapzak en knuppel, begaf hij zich op weg,
om eerst aan den avond van den volgenden dag ter be
stemder plaats te kunnen aankomen. De reis, deels te
voet, deels in een hossenden wagen afgelegd ging voor
spoedig, en weldra rustte zijn oog weder op de weelderi
ge weiden, en de bosschen rond zijn dorpje. Nog weinige
schreden, en daar ligt het voor hem, zijn tehuis, waar
hij zijn kinderjaren sleet, zijn kindertranen schreide,
waar hij der zuster spelen deelde, en hare liederen zong.
Des jongelingsborst klopte onstuimig; een oogenblik
stond hij stil, en legde de hand op het hart, als wilde hij
diens luiden slag tegengaan. Hoe zal de ontmoeting
zijn?
Daar wordt de huisdeur geopend, en een jong meisje,
bloeiend van jeugd en levensfrischheid, treedt naar bui
ten, zijne zuster.
Emma, Emma 1 klinkt het van zijne lippen. Zij ziet
op, een glimlach dartelt om haar mond; een oogenblik
later hebben twee stevige armen haar omvat, en vol be
wondering ziet zij naar den lang opgeschoten jongeling,
wiens afzijn zij zoo menigwerf in stilte had betreurd.
Toen trok ze hem mede in huis, waar zijne moeder in
het kleine zindelijke vertrek met naai-arbeid bezig was.
Anton snelde op haar toe: Moeder, lieve moeder, fluis
terden zijne lippen, hoe heb ik naaru, en Emmaverlangd.
Wat komt gij hier doen, vroeg Elze kalm, zonder
eenig uitwendig blijk van aandoening.
t Wordt vervolgd.)