NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
t, Baarn, Bunsclioteii, Eemes, Hamersvelfl
Stoutening, ïnnrsck
NIEUWE
Zaterdag 22 April.
t,
EEN TWISTVRAAG.
Bloed om Bloed.
No. 32.
Elfde Jaargang.
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Advertentiën kunnen inge
zonden worden tot uiterlijk
's morgens SV2 uur des Woens
dags en Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gebracht.
4)
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden f 1,
Franco door het geheele Kijk1,10.
Afzonderlijke nnmmers 3 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woentdagt- en des Zaterdagt.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regelsJ 0,40.
Iedere regel meer 0,05.
Voor het Buitenland0,07'
Reclames per regel0,10.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Het begrip eigendom is niet moeielijk
te omschrijven, zoolang men zich blijlt be
palen bij bloot stoffelijke voorwerpen. Nie
mand kan u op goede gronden het bezit
betwisten van een werktuig, dat ge zelf
hebt vervaardigd uit grondstoffen, waarvan
gij een vroegeren eigenaar de waarde hebt
vergoed, noch van een huis, dat ge hebt doen
bouwen op uw eigen grond, dat wil zeg
gen op dat plekje van de aardoppervlakte
waarover gij, of anderen wier rechten op
u zijn overgegaan, de vrije beschikking
hebt verkregen, tegen betaling van een
zekere geldsom die geacht wordt de waarde
van dat bezit te vertegenwoordigen.
Doch wanneer we datzelfde begrip gaan
toepassen, niet slechts op de voortbrengse
len van stoffelijken arbeid, maar ook op pro
ducten van het werk des geestes, dan komen
de moeielijkheden. Immers, het laatste heeft
niet alleen zekere individueele waarde, die
den voortbrenger moet worden vergoed, al
ware het slechts om hem in staat te stellen
zijn taak voort te zetten, het behoort ook
de gansche menschheid ten goede te komen.
Er zijn hier tweeërlei rechten te eerbiedigen:
vooreerst die van den producent, ten tweede
die van de geheele maatschappij, aan welker
FEUILLETON.
UIT HET HOOGDlilTSCH
van
CLAIRE YON GLUMER.
Ik ben hier niet om te haten,
maar om lief te hebben.
,/Goed! broeder Richard goed!" zeide
zjj bitter. //Jegens mij is hij dat nooit
geweest. En knap? Yan zijné moeder-
zal hij zijne schoonheid hebben; dat is
erfelijk in de Braunecks. Ook mijne doch
ter viel dat ten deelMaar ik moet
weg," ging zij voort, terwijl zij opstond.
//Indien Kato mijne afwezigheid bemerk
te alleen dit nog Hellbornhoe
denkt mijn broeder over mij? Is hij ge
zind tot verzoening?"
De oude man was ook opgestaan.
z/Ja, wie zal dat zeggen!" antwoordde
hij treurig het hoofd schuddende. //Nie
mand heeft kunnen uitvorschen, hoe de
consul denkt; ook heeft hij nooit van de
oude onaangename zaken gesproken.
met mij niet, noch ook met de kinderen.
Deze hebben mij in den beginne schrik-
opbouwing zij verplicht is mede te werken.
Dat vooral die laatste rechten alles behal
ve denkbeeldig zijn, is nog uit het volgende
af te leiden. De man, die zich bijvoorbeeld
bezighoudt met letterkundigen arbeid, pro
duceert niet in den eigenlijken zin des woords,
dat is, hij draagt niet bij tot de vermeerde
ring van den algemeenen rijkdom, hij ver
hoogt niet de bruikbaarheid of waarde van
bepaalde voorwerpen. Uit een zuiver ma-
terieël oogpunt beschouwd, leeft hij van
de vruchten van den arbeid van anderen,
viudt hij zijn onderhoud ten koste van
de inspanning van anderen. Maar zijn taak
is niet, zelf te vervaardigendoor zijn den
ken, zijn werken, zijn scheppen verhoogt hij
de geschiktheid der arbeiders zelve. Omdat
geestelijken en onderwijzers, toonkunste
naars en schrijvers, zelf geen voorwerpen
vervaardigen die tot woning, kleeding of
voedsel dienen, heeft men hen niet te be
schouwen als de parasieten der maatschap
pij zij werken aan de veredeling van haar
leden zelf, maken die bekwaam tot meer pro
ductieven arbeid en verhoogen daardoor niet
direct doch middellijk den algemeenen rijk
dom. Het is dus hun plicht en roeping, zich
te geven, hun belangen aan die van het groo
te geheel ondergeschikt te maken. Niet on
voorwaardelijk en zonder voorbehoud ech
ter, liet men het uitsluitend aan de maat
schappij over, te bepalen welk deel van de
vruchten van den gemeenschappelijken ar
beid hun toekwam, die de vervulling van de
eischen van het verstands- en gemoedsleven
op zich hebben genomen, we vreezen zeer
dat hun portie wat schraal zou uitvallen,
en daarom moeten zij ook voor de hand
having van hun persoonlijke rechten wa
ken. De geleerde die een boek heeft sa-
kelijk geplaagd, dat ik hun zou zeggen,
waar tante Stinning gebleven was. Het
meest Erederik, die was immers reeds
tusschen de vijf en zes jaren oud, toen
het ongeluk gebeurde."
Christine had hem al weenende aange
hoord; toen hij zweeg vatte zij zijne hand.
#Gij zijt in dit ongelukkige huis altijd
de vriend der kindereu geweest." //Weet
gij nog wel, dat ik in alle moeielijkheden
bij oom Hellborn hulpe zocht? Wat moet
ik nu doen ik bid u, help mij
Spreek voor mij met mijnen broeder."
z/Ik!" riep de oude man op een toon
van schrik. *Neen, mejufvrouw.me
vrouw wilde ik zeggen.Gij kunt dat
veel beter doen.weet veel beter de
juiste woorden te vinden."
Zij schudde het hoofd.
z/Geen enkel, Heilbron, ik verzeker het
u," viel zij hem in de rede. //Wanneer
ik er aan denk, hoe mij die heldere,
koude, hardvochtige oogen zullen aanzien,
stikt mij de stem in de keel. Lieve,
beste, eenige vriend werkelijk de eenige
dien ik bezit, gij moet mij helpen.
Hij veegde de oogen af.
z/Ja, maar wat moet ik dan zeggen?"
vroeg hij op gedempten toon. //Toenmaals,
toen het ongeluk gebeurd was, heeft de
consul mij gedreigd, mij onverwijld mijn
mengesteld moet weten dat hij uit dien
arbeid bepaalde voordeelen kan trekken:
anders zou het hem niet mogelijk wezen,
op dezelfde manier voort te werken. Hij
zou, om te kunnen leven, andere werk
zaamheden moeten gaan verrichten, die
zeer goed door minder begaafde personen
kunnen worden ten uitvoer gebracht: daar
door ware de maatschappij beroofd van de
voordeelen, die een goed gebruik der uit-
nemendste iutellectueele krachten kan
schenken.
Beide soorten van rechten, die van de
individuen en van de maatschappij, moe
ten met elkander in overeenstemming ko
men. Dit beginsel is, bijvoorbeeld, gehul
digd in de wetten tot bescherming van
den letterkundigen eigendom.
Op een ander terrein is de strijd nog
in vollen gang: namelijk op dat der in-
dustrieële uitvindingen.
Yoorheen kon iemand, die misschien na
lange inspanning, iets had uitgevonden,
hetzij een nieuwe toepassing eener natuur
kracht, of meer geschikte vormen van werk
tuigen had samengesteld, een uitsluitend
recht tot exploitatie verkrijgen, onder den
naam van octrooi. De bezwaren aan dat
stelsel verbonden, hebben vóór eenige ja
ren, tot de intrekking der octrooi-wet. ge
leid: thans kan ieder elk voorwerp dat
in den handel komt, terstond namaken
en verkoopen, als hij het fabriekmerk van
den eersten vervaardiger maar niet rooft.
In den laatsten tijd gingen er stemmen
op, onder anderen in sommige verga
deringen van Kamers van Koophandel en
Fabrieken, om de octrooien van uitvin
ding te herstellen. Men oordeelde, en niet
zonder grond, dat bij, die zich somtijds
ontslag te geven, wanneer ik mij ooit ver
stoute, met wie ook, daarover te spreken
of wanneer ik ook slechts uwen naam of
dien des heeren Brauneck durfde uit te
spreken. En nu zou ik met den consul
zeiven.neen, neen, daar heb ik geen
moed toe
z/Dien zult gij om mijnentwil vinden,"
viel zij dringend in. //Bedenk toch.
gij behoeft die oude, schrikkelijke ge
beurtenis niet aan te roeren. Zeg mijnen
broeder eenvoudig weg, dat ik gekomen
ben, oud en vermoeid, om mijne laatste
levensjaren in het vaderland te zijn en
mijn kind eene familie te geven. Zeg
hem dat ik weduwe ben, dat Georg als
geneesheer in New-York heeft geleefd en
gewerk, dat hij door zijnen ijver, zijne
goedheid en mildheid aller genegenheid
verworven heeft en dat hij als slachtoffer
van zijn beroep gestorven is
Op dit oogenblik klonk een schril bel-
geluid door t stille huis.
z/De consul," riep Hellborn uit. //Gij zoudt
nu zelf met hem kunnen spreken."
//Neen, neen, dat kan ik niet," gaf zij
haastig ten antwoord. //Handel gij voor mij
en breng mij bescheid.hierover in het
Gouden Anker, Mevrouw BrownMet
deze woorden ijlde zij naar buiten.
Het was hoog tijd; Hellborn, die haar ge-
groote offers van moeite, tij'd en kapitaal
had getroost om een nieuw' voorwerp in
den handel te brengen, zich terstond de
vruchten van dat alles ziet ontnemen door
den eerste den beste, die bedoeld voorwerp
namaakt. De laatste oogst dan, wat hij
niet zelf gezaaid heeft.
Kon er een middel gevonden worden, om
dat bezwaar te overwinnen en alzoo ook in
dat opzicht een waarborg in het leven te
roepen voor de handhaving van een onbe
twistbaar eigendomsrecht, het zou zeer
zeker aanbeveling verdienen. Doch het
vroegere octrooi voldeed aan die voor
waarde niet. Wel hield het zekere indus-
triëele voortbrengselen een geruiinen tijd
hoog in prijs, door het scheppen van een
monopolie dat natuurlijk in strijd was met
het algemeen belang. Ook kon het gebeu
ren, dat dezelfde uitvinding nagenoeg ge
lijktijdig door meerdere personen werd ge
daan, gelijk men dikwijls heeft gezien:
wie dan er het eerst bij was om octrooi
te vragen, genoot er het voordeel van,
terwijl de ander als het ware achter het
net vischte. Dat voordeel zelf was echter
in vele gevallen denkbeeldig: iemand had
maar aan een bestaande uitvinding, al liep
er een octrooi voor, een kleine verande
ring, een quasi-verbetering aan te bren
gen, waarvoor hij dan ook octrooi vroeg
en verkreeg en de oorspronkelijke ver
vaardiger had aan zijn privilegie niets
meer. Eindelijk nog kreeg de bezitter van
zulk een recht het dikwijls te kwaad met
concurrentie uit het buitenland. Had iemand
in Nederland octrooi bekomen laat ons
zeggen voor een nieuw stelsel van petro
leumlampen, spoedig ging men ze in Duitsch-
land of in Engeland maken, desnoods met
volgd was, had juist den tijd de huisdeur
achter haar te sluiten, toen de consul, die
den ingang van het kantoor bereikt had,
op scherpen toen vroeg:
uWie ging daar weg?"
Hellborn trad langzaam naderbij. Zijne
knieën beefdente vergeefs zocht hij naar
adem en bleef, nadat hij den consul in
het kantoor gevolgd was, aan de deur
staan.
z/Nu, hebt gij niet gehoord wat ik u
vroeg?" riep de consul en zich omkee-
rende, voegde hij er bij//Hoe ziet ge er
zoo ontdaan uit?... wat is er toch''"
//Mijnheer de consulstamelde Hell
born, zich met geweld hervattende. //De
dame, die zooeven weggingwas
was uwe zuster 1" en op den naassbijzijn-
den stoel nedervallende, veegde de oude
man zich het angstzweet van het voor
hoofd.
Het bleeke gelaat van den consul werd
aschkleurig en zijne heldere, koude, uit
puilende oogen Christine had ze met
recht hardvochtig genoemd schenen nog
verder uit het hoofd te voorschijn te treden.
z/Ik heb geen znster!" zeide hij koel,
ging aan zijnen lessenaar, nam de daar
met de avondpost aangekomen brieven, zag
de adressen na en legde ze weder weg.
Wordt vervolgd.)