een kleine wijziging, en voerde ze ongehin
derd hier in.
Al deze overwegingen pleiten vrij sterk,
dunkt ons, tegen wederinvoering van het
recht van octrooi.
Wilde men het evenwel toch weer in de
wetgeving opnemen, uiet het oog op een ge
zonde toepassing van het pas besproken
eigendomsbeginsel, dan zou het moeten
zijn: vooreerst internationaal; ten tweede
zou een commissie van deskundigen moe
ten bepalen of er wezenlijk redenen zijn, oin
een octrooi te verleenen, dat in de derde
plaats over een niet al te langen termijn zou
moeten loopen.
Het hier behandelde vraagstuk is voor de
toekomst der nijverheid van veel gewicht
en het is noodig dat door het publiek, de
groote belanghebbende, de voor- en nadee-
len van het octrooistelsel ernstig worden
overwogen.
Amersfoort, 22 April 1882.
Onderstaand schrijven is door H.H.
Brand- en Onder-Brandmeesters bij het
Brand-Collegie ingezonden
Aan
den EdelAchtbaren Heer Voorzit
ter en Leden van liet Brandcollege
te Amersfoort.
Het was naar aanleiding van denjong-
sten brand, dat de wensch werd uitge
sproken om onderling van gedachten te
wisselen over den toestand der Amers-
foortsche Brandweer.
Dientengevolge werd door Brandmees
ters en Onder-Brandmeesters eene bijeen
komst gehouden, waaraan vrij algemeen
werd deelgenomen.
Op die bijeenkomst werd besloten het
resultaat van de beschouwingen der Brand
meesters aan Uw College mede te deelen,
waaraan zij bij deze de eer hebben gevolg
te geven.
Brandmeesters en Onder-Brandmeesters
vermeenen dat ook bij den laatsten brand
gebleken is, dat de Brandweer te dezer
stede dringend aanvulling en verbetering
vereischt.
Zij, die geroepen zijn bij het beteuge
len van brandals bevelhebbers der spui
ten actief op te treden en de leiding en
het toezicht persoonlijk op zich te nemen,
zij achten zich verplicht, waar naar hunne
meening de brandbluschmiddelen aanvul
ling, verbetering of vernieuwing vereischen
zich met bescheidenheid tot Uw College
te richten, opdat de door hen gewenschte
verbeteringen worden tot stand gebracht
op zoodanige wijze als Uw College zal
goedvinden te bepalen.
In de eerste plaats meenen zij er op te
moeten wijzen, dat het niet zelden voor
komt, dat de geaffecteerden, die bij brand
niet waren opgekomen, in het geheel niet
vervolgd werden.
Het kan voorkomen, dat sommige per
sonen uit den aard van hun beroep, zoo
als schippers enz. buiten hunne schuld
afwezig zijn geweest.
Yoor dezulken zijn er ook naar hunne
meening termen aanwezig, die personen
niet te vervolgen. Echter is het hun be
kend, dat personen niet vervolgd werden,
voor wien toch bezwaarlijk dergelijke ver
ontschuldigingen kunnen worden inge
bracht. Dat dit zeer nadeelig werkt met
het oog op noodzakelijke tucht zal wel
niet nader aangetoond behoeven te worden.
De opmerking mag hier niet weerhou
den wordendat de afwezigen meestentijds
voorkomen onder personen uit den meer-
gegoeden stand, die toch gerekend kun
nen worden bij het blusschen vau den
brand het meest belang te hebben.
Ook door een der Brandmeesters wordt
de opmerkzaamheid van Uw College geves
tigd op de omstandigheid, dat een der Com
mandeurs tot heden geregeld afwezig bleef,
terwijl in eene vacature van Comman
deurs, niettegenstaande de vorige titularis
sedert 3 maanden overleden istot heden
nog niet werd voorzien.
Daarentegen wordt bij de spuiten no.
6 en 7 zeer de behoefte gevoeld om Com
mandeurs aan te stellen. Zijn ingeval van
brand, Brandmeester of Onder-Brandmees
ter of wel beiden, door ziekte of afwezig
heid verhinderd dienst te doen, dan zou
den die spuiten geheel zonder toezigt zijn.
Een ander gewichtig punt betreft de
zorg voor een behoorlijk geoefend perso
neel.
Het spreekt van zelf, dat onze Gemeen
te finantiëel te zwaar belast zou worden,
wanneer men een afzonderlijk vast corps
brandweerlieden zou wenschen op de wijze,
zooals dat in de hoofdstad des Rijks en
andere aanzienlijke steden werd opgericht.
Maar al moge dit ideaal, in zake brand
weer, hier niet te verwezenlijken zijn, met
des te meer ernst moet er naar gestreefd
worden om de heschikbare manschappen
zooveel mogelijk op de hoogte van hun
taak te brengen.
Immers, al ware Amersfoort in het be
zit van de meest doelmatige en voortref
felijke brandbluschmiddelen, het zoude
luttel baten, indien de manschap niet ge
noegzaam geoefend was om die middelen
in den kortst mogelijken tijd naar de
plaats des onüeils en in werking te bren
gen.
Om dat doel te bereiken wenschen
Brandmeesters en Onder-Brandmeesters
minstens éénmaal 's jaars eene beproeving
der spuiten.
Dan toch komen bevelhebbers en ge
affecteerden met elkander in betrekking en
kunnen dezen door genen met de bedie
ning der spuit bekend gemaakt worden.
Naar onze stellige overtuiging is er
geen praktischer middel denkbaar.
En wanneer het nu een geheel nieuwen
maatregel mogt heeten zou het wellicht
dienstig kunnen zijn, het doeltreffende daar
van nog nader in het licht te stellen. Dit is
echter het geval niet. Art. 16 van het
reglement van dienst bevat eene bepaling
gelijkluidendals hier wordt noodig ge
acht.
W ijhechten daaraan evenwel zooveel gewicht,
dat wij bovendien nog eene afzonderlijke
inspectie zouden wenschen, waarbij alleen
de spuiten geheel tot blusschen gereed
werden gemaakt zonder echter water te
geven, en wel hoofdzakelijk tot oefening
van het personeel.
Zoowel bij die inspectie als bij het
beproeven der spuiten zou ook het per
soneel van Zeilen en Ladders niet mogen
ontbreken.
Dringend wordt ook de behoefte ge
voeld aan een bekwaam werkman bij iedere
spuit, ten einde onverwijld die kleine her
stellingen te verrigten, die uit den aard
der zaak altijd zullen voorkomen en welke
groote stoornis kunnen veroorzaken.
Een dergelijk persoon zou dan ook een
behoorlijk vast salaris moeten toegelegd
worden, om zich van de dienst van be
kwame werklieden te kunnen verzekeren.
Wij zijn thans genaderd tot een niet
minder belangrijken factor bij het blus
schen van brand; nl. tot de brandblusch
middelen.
Brandmeesters en Onder-Brandmeesters
achten het eene te ernstige aangelegenheid,
dan, dat zij zich door de eene of andere
overweging zouden laten weerhouden om
hier, waar bet de regte plaats genoemd
mag worden, onverholen hunne meening
te doen kennen.
Zij gevoelen zich gedrongen te verkla
ren, dat in het algemeen het materieel
dringend verbeteringen aanvulling vereischt.
De groote spuiten hebben een te gering
opvoeringsvermogen, en kunnen daardoor
niet krachtig en hoog genoeg den water
straal opvoeren.
En moge dit geen bezwaar zijn bij
een brand in de achterstraten, waar veel
al de perceelen ééne verdieping hoog zijn,
in de hoofdstraten, zooals Langstraat enz.
en waar in het algemeen aanzienlijke
woonhuizen worden aangetroffen, mag het
schier onoverkomelijk genoemd worden.
Een tweede bedenking is van niet min
der gewicht.
In het algemeen werken de groote spui
ten te zwaar. Dat zulks, in geval den brand
van langen duur is, voor het personeel te
afmattend werkt, ligt natuurlijk voor de
hand.
Wel is waar, zou het laatstgenoemd be
zwaar weg te nemen zijn door de hef
booms armen te verlengen, maar afge
scheiden van de wenschelijkheid dat er in
dien geest verbetering worde aangebragt,
blijft het aanschaffen van een of twee
nieuwe spuiten van nieuwe constructie
een dringend vereischte.
In hoeverre dan tevens gevolg zou kun
nen gegeven worden aan den wensch van
den ondergeteekenden, om nl. iedere spuit
iu een afzonderlijk huisje en voortdurend I
daarin aangeschroefd te doen staan, voor
uitvoering vatbaar zal blijken, wenschen
wij in het midden te laten; terwijl wij de
overweging van dat denkbeeld Uw Colle
ge gaarne aanbevelen.
Dit geldt evenzeer ten aanzien van den
wensch van eenige Brandmeesters, dat er
besloten moge worden tot het aanschaf
fen vaneen bi andladder of reddingsladder.
Zeker is het, dat een dergelijk reddings
middel in sommige gevallen niet genoeg
te waardeeren diensten kan bewijzen.
In eene gemeente in Gelderland van een
gelijk zielental als Amersfoort werd tot
het aanschaffen daarvan besloten, nadat
men op zeer tragische wijze bij gelegen
heid van een ernstigen brand het gemis
daarvan had gevoeld.
Meer bijzonder echter treedt de wensche
lijkheid van het bezit van brandlijnen op
den voorgrond.
Bij het naar boven brengen van
straalpijp en straalbuis zijn lijnen een drin
gend vereischte. Ook bij ladders en zeilen
zijn zij onmisbaar.
Zijn ook bij enkele spuiten de pers
slangen te kort, door het lange droog lig
gen der lederen zuigbuis wordt het leder
te hard en onbekwaam.
Het is gebleken, dat daardoor eene aan
zienlijke vertraging bij het inwerking bren
gen der spuit veroorzaakt wordt.
Wanneer daarentegen de spuiten be
proefd worden, nadat zij een geruimen tijd
niet in werking zijn geweest, dan wordt
daardoor vanzelf dit bezwaar opgeheven.
Eene reden te meer, haar ons oordeel,
om het beproeven nimmer geheel achter
wege te laten.
Het ligt in den aard der zaak, dat de
reserve zuigbuizen steeds op de spuit
aanwezig behooren te zijn.
Iedere vertraging, door afwezigheid dier
buizen veroprzaakt, kan, de ondervinding
heeft het geleerd, ook hare noodlottige
gevolgen hebben.
Het schijnt wenschelijk ook daarop de
aandacht te vestigen.
Zullen Brandmeesters en Onder-Brand
meesters zich gaarne getroosten om, wan
neer het schoonmaken en opbergen van
het materieel heeft plaats gehad, zich per
soonlijk in het spuithuisje te gaan over
tuigen, dat de spuit behoorlijk in orde is,
zij zouden zich daar gaarne toe in staat
gesteld zien door het ontvangen van de
mededeeling, dat die opberging heeft plaats
gehad.
Naar het oordeel van sommigen der
Brandmeesters en Onder-Brandmeesters
heeft ook dikwijls de oproeping bij brand te
wenschen overgelaten. Brandmeesters en
Onder-Brandmeesters behooren toch tot
de eersten, die, in geval van brand, dienen
opgeroepen te worden.
Ten slotte achten wij eene verbetering
van de plaatsing van de ladders dringend
noodig. De tegenwoordige bergplaats onder
den grooten Toren is voor het personeel
bijna ontoegankelijk, terwijl bij nacht de
verlichting daar ter plaatse zeer te wen
schen overlaat.
Zullen de ondergeteekenden zich mogen
vleijen, dat inderdaad aan hunne wenschen
gevolg zal worden gegeven, de beantwoor
ding dezer vraag heeft voor hen geene an
dere beteekenis, dan die welke in de we
dervraag ligt opgesloten in hoeverre het
hun door gezamentlijke pogingen gelukt
moge zijn Uw Collegie van de noodzake
lijkheid van het door hen noodig geoor
deelde, te overtuigen.
De bedenkingen aan finantiëele bezwaren
ontleend, wegen naar ons oordeel niet op
tegen het gevaar, dat bij het uitbreken
van een ernstigen brand de, brand weer niet
genoegzaam in staat is, krachtddadig op te
treden.
De belangen, die hier op het spel staan,
betreffen zoowel die der inwoners, als van
de gemeente zelf.
Van die waarheid ten volle doordron
gen, aarzelen de ondergeteekenden niet hun
ne beschouwingen aan U kenbaar te ma
ken, in de volle overtuiging, dat waar het
geldt de behartiging der belangen van on
ze goede stad Amersfoort, hun streven
weerklank zal vinden bij ieder welden
kend ingezetene, in de vertegenwoordiging
dezer gemeente en niet het minst bij Uw
College.
Amersfoort, den 31 Maart 1882.
(volgen de bandteekeningen).
Door 21 kerkeraden uit de classis
Amersfoort is een adres tot den Minister
van Justitie gericht, om indiening van
een nieuwe Zondagswet.
Zondag e.k., 23 April, zal de gods
dienstoefening in de Remonstrantsche kerk
te Amersfoort geleid worden door den
Heer J. A. Böhringer, predikant te Am
sterdam.
Woensdag jl. is aanbesteedhet doen
van voorzieningen aan- en het maken van
een rasterwerk bij de militaire stallen te
Amersfoort. Raming f 4550.Ingeko
men waren 4 inschrijvingsbiljetten van
P. Boks te Amersfoort. f 4350.—
W. van de Kooij u 4210.—
G. Prins 4100.
J. H. Boks u 4040.
Donderdag werd herbesteed: het één
jarig onderhoud der kazernegebouwen, stal
len, magazijnen enz. te Amersfoort. Ra
ming f 40.50.
Daarvoor zijn heden ingekomen 3 in
schrijvingsbiljetten van
J. H. Boks te Amersfoort f 4677.
G. Prins - 4640.
W. van de Kooij H - 4585.
deze werken zijn gegund den minste in
schrijvers, onder gewoon voorbehoud.
De heer I. J. Schwijnsberg, muziek
onderwijzer alhier is benoemd tot leeraar
in den zang, aan de Rijks-Normaalschool
te Amersfoort.
Donderdag avond omstreeks negen uur
had er in de muurhuizen naast het pak
huis van J. van Vollenhoven een begin
van brand in een schuurtje plaats, het
welk bijtijds werd ontdekt van af de Zuid
singel, en met behulp van een werk
man gelukkig werd gebluscht; ware het
eenige uren later ontstaan de gevolgen
zouden niet te voorrzien geweest zijn.
De stoomtramlijn HilversumLaren
Huizen, is voor het publiek geopend.
Bij den gemeenteraad van Arnhem is
aanvrage gedaan, om aldaar een waterlei
ding te vestigen.
BURGERLIJKE STANDEN.
Amersfoort.
Geboren11 April. Simon Petrus Lain-
bertus, z. van Jansje Kniepstra. 13. Cor*
nelis, z. van Cornells Schouten en Trijntje
Fitskie. 15. Johanna Antonia, d. van
Stephanus Rosier en Berendina Peters.
Jacoba Antonetta, d. van Jacobus Francis-
cus Sleurink en Hendrika Tommei. 16.
Adriana, d. van Johannes Snijders en Maria
van der Schaft. Hendrikus, z. van Hen
drik van Keken en Maria van Goor. Cor-
nelis Ludovicus Johannes, v. van Frederik
Jolderik van den Hoek en Johanna Maria
Claassen. 17.Gerrit, z. van Wandert
Jagtenberg en Maria Steenbeek. Geer-
truida, d. van Joseph Vial en Hendrika
Kraaikamp. 18. Catrina Alijda, d. van
Mattheus van den Berg en Johanna Arlar.
19. Marcus Leendert Otto, z. van Leenderl
Otto Verkerk en Cornelia Smit. 20. Wille-
mijntje, d. van Dirkje van Otterloo.
Ondertrouwd: 13 April. Theodorus Her-
manus Haars en Elbarta Alijda Blok. 20.
Jacobus van Barlingen en Hendrika Ber-
nardina Boomhouwer. Jan van Eeden en
Ida Ouwerkerk.
Gehuwd: 19 April. Barend Wolff en Hen-
riette Cateau Meijers. Theodorus Wil
helmus Visser en Maria van Meeteren.
Overleden: 12 April. Hendrik Hamming,
89 j. wedr. van Antje de Vries. 13. Ma
rianne Wolbers, 29 j. ongeh. Johannes
van Dorssen, 59 j., echtg. van Woutertje
Huisman. 15. Ludwig Dunnebacke, '78
j. ongeh. 18. Joanna van den Berg, 76 j.
echtg. van Otto van Keulen. 19. Evertje
Evertsen, 78 j., wed. van Albertus Groene-
stein.