NIEUWE
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD YOOR
AMERSFOORT, BMRN, BUNSCHOTEN, EEK, HAMERSVELD, HOEVELAKEN, HOOGLAND, LEUSDEN, SOEST,
STOUTENBURG, VUURSCHE, SCHERPENZEEL EN WOUDENBERG,
Feuilleton.
Een sprookje voor ia 20' Eeuw,
No. 66.
Zaterdag 18 Augustus 1883.
Twaalfde Jaargang.
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Gouden Kalverdienst.
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden f 1,
Franco door het geheele Rijk1,10.
Afzonderlijke nummers3 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woensdags en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regelsf 0,40.
Iedere regel meer 0,05.
Voor het Buitenland0,075
Reclames per regel0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte
AdvertentiCn kunnen ingezon
den worden tot uiterlijk 's mor
gens 10 uur des Woensdags en
Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt sleckts driemaal
in rekening gebracht.
Wie in onze dagen zou gaan zitten be-
toogen, dat het dwaasheid is naar het
bezit van geld te verlangenliep groot
gevaar van uitgelachen te worden. En
zeer terecht. Die gemoedelijke „nietig
slijk"praatjes, en lofliederen op de ar
moede, waarmede sommigen zich weieens
verdienstelijk zochten te maken, zonder
er eigenlijk iets van te rneenen, hebben,
gelooven we, uitgediend.
Integendeel niets is aangenamer, dan dat
men zich financieël wat ruim kan bewegen.
Er is met geld oneindig veel goed te doen,
en wie 't niet heeft moet zich dikwijls
tevreden stellen met betuigingen van sym
pathie voor zaken, waaraan hij part noch
deel kan hebben. Zoudt ge denken, dat
indien er werkelijk Nederlanders waren
die geld hebben, de heeren Buijs Ballot,
Volck en Harting zoo verbazend veel
moeite zouden moeten doen om de twee
ton bijeen te krijgen, noodig voor de op
sporing der „Varna" en haar beman
ning?
't Is waar het geld heeft weieens
kwaad gebrouwen in de wereld. Maar
dat is geen reden om het uit te maken
voor een verderfelijke macht. Men kan
niet blind zijn voor de reuzenwerken,
wier uitvoering alleen mogelijk is ge
worden doordat het kapitaal het vereeni-
gingspunt werd van den menschelijken
Vervolg van Beelden uit het verleden"
in het vorig no. volgt later.
door
EGBERT ESSER.
Ziehier een geschiedenis, die de mcnschen
elkaar over honderd jaren als een sprookje zullen
vertellen, ten minste indien er dan nog lie
den zijn, die een sprookje willen aanhooren.
Er was eens eene groote, rijke en machtige
Koningin, die de gewoonte had om zelve in haar
rijk rond te reizen en hutten zoowel als palei
zen binnen te treden, ten einde te zien hoe het
haar onderdanen ging, weike nooden en behoef
ten zij hadden en of zij, de rijke en machtige
gebiedster, die kwalen kon verhelpen.
Die Koningin was geboren in een tijd, toen
het al lang uit de mode was geraakt, dat Ko
ningen en Vorsten zich zooveel aan de nooden
van het volk gelegen lieten zijn. De goede,
oude tijd, toen Keizers en Sultans zich als ge
wone handwerkslui verkleedden en zich onder
het volk begaven om daar een poos als onder
gelijken te verkeeren, was reeds lang voorbij.
De grooten en machtigen der aarde bleven stil
thuis of gingen voor hun genoegen naar vreemde
landen: zij omringden zich met een stoet van
voorname, adellijke hovelingen en krijgsoversten,
lieten zich het vette der aarde welgevallen en
arbeid. Kapitalen worden gevormd door
vereeniging, door samensmelting van
kleine geldsommen en ofschoon we niet
willen ontkennen dat het mogelijk is, ook
zonder groot kapitaal-bezit dus door flinke
samenwerking van personen die over
slechts geringe middelen kunnen beschik
ken, groote dingen tot stand te brengen,
vreezen wij toch zeer dat de geest van co
öperatie nog niet zoo vaardig is geworden
over het menschelijk geslacht, dat er alles
van te verwachten is.
Hebben we alzoo aan het kapitaal den
verschuldigden eerbied bewezen, en willen
we dien ook met veel genoegen uitstrek
ken tot hen, die er over beschikken kun
nen en zulks op waardige wijze doen,
verder denken we vooreerst niet te gaan.
De grenslijn tucschen eerbied en afgoderij
wenschen we niet te overschrijden.
Of het gevaar, dat de wereld in stof
en slijk zal nederbuigen voor de glim
mende horten van het Gouden Kalf,
dat zij het domme gelaat van dat wezen
zal beschouwen als de uitdrukking van
de hoogste majesteit, grooter wordt
zouden we niet kunnen zeggen: niets
is moeielijker te leveren dan een statis
tiek der zedelijkheid. Maar wel durven
we beweren, dat er voor datzelfde beeld
ontzaglijk veel afgoderij wordt gepleegd,
zeer ten nadeele van den dienst van het
ideale, in welken alleen de mensch den
grondslag kan vinden voor zijn moreelen
vooruitgang.
Wat is, we zeggen niet bij de meeste
toch wel bij zeer zele ouders de heer-
schende gedachte omtrent de opvoeding
der kinderen De vraag staat op den
voorgrond, wat de knaap worden zal,
niet, om overeenkomstig zijn aard, ver
mogens en aanleg eenmaal nuttige werk
zaamheid te vinden, maar om zooveel
mogelijk geld te verdienen. Met alle waar-
vernamen van het wel en het wee hunner on
derdanen niets anders dan wat ministers en
staatslieden hun daarvan wisten te praten.
Onze goede Koningin echter stoorde zich niet
aan dit voorname gebruik. Zij wist dat wie met
zijn klachten en bezwaren luid schreeuwend
komt aanloopen, niet altijd het meest hulp ver
dient en noodig heeft. Zij wilde zelf, als het
ware van huis tot huis, gaan zien en hooien
wat ieder behoefde. Zeer vele menschen, gewoon
aan de stijve en opgeblazen ongenaakbaarheid
der Vorsten, vonden de handelwijze van de Ko
ningin al heel vreemd en heel dwaas. Benige
meenden, dat zij zich vernederde door zóó, als
een gewone vrouw, door stad en dorp te trekken
en bij den eenvoudigsten burger of boer in huis
te gaan. Maar de Koningin stoorde zich hier
niet aan. Aan staatsie en pronk was haar niets
gelegen. Haar éénig doel was: de menschen
beter en gelukkiger te maken.
Maar, helaas, niet altijd viel haar dit even ge
makkelijk. Zij stuitte namelijk zeer dikwijls op
de domheid, het wantrouwen, de onverschillig
heid of den onwil der lieden, die zij bezocht.
Dat zij zoo ijverig rondreisde om hare wel
daden te verspreiden, in plaats van, gelijk an
dere vorsten, in haar paleis een kamerheer te
belasten met het in ontvangst nemen van klach
ten en smeekschriften, dat deed de domme
menigte twijfelen of zij wel inderdaad den goe
den wil bezat om armoede en ellende te gene
zen, te voorkomen.
Wanneer de Vorstin bijvoorbeeld in de werk
plaats van een eenvoudigen ambachtsman trad,
en hern vroeg, of hij tevreden was, of hij genoeg
verdiende om zich met vrouw en kinderen het
noodige te verschaffen, dan sprak de werkman
„Ja, Mevrouw, dat mocht wel wat beter
zijn! Door de groote concurrentie wordt het
dcering van dat argument, we zeiden
het reeds in den aanvang, kunnen we
nooit toestemmen dat het op den voor
grond mag staan. Slechts in het tweede
of derde gelid mag het zich doen gelden.
Welke eigenschappen worden door vele
moeders bij, haar dochters het meest tot
ontwikkeling gebracht? Die, welke de aan
dacht kunnen trekken van „bemiddelde"
jongelui, gewoon zich in „fijne" kringen
te bewegen, en die dus natuurlijk prijs
stellen op „gedistingueerde manieren."
Lieve hemel, we zeggen niet dat het er
niet op aankomt of men die heeft of
niet integendeel: maar zij zijn alweer
van ondergeschikt belang. Wezenlijk, onze
jonge vrouwelijke landgenooten zijn over
het algemeen te aardig, om er olferlam-
metjes van te maken, geschikt voor het
altaar van den Mammon. Geeft haar een
opvoeding, die haar karakter vormt, haar
zedelijk gevoel verhoogt, haar kennis en
bekwaamheid uitbreidt, waardoor zij in
staat worden gesteld den strijd des levens
mede te doorworstelen en daarin lauwe
ren te garen.
Hoe zou het toch komen, dat we, al
jaren achtereen, in de courantberichten
zoo vaak worden beziggehouden met „zich
verwijderd hebbende" bankiers, kassiers,
administrateurs, tot zelfs loopjongens toe
die contributiën gingen innen? 'tls alleen
de dienst van het Gouden Kalf die de
lieden tot razernij bracht, evenals van
sommige godsdiensten de dweepzieke be
lijders hun verstand er bij inschieten.
Natuurlijk zoo'n man die met een kas op
den loop gaat, is zedelijk en stoffelijk ge
ruïneerd: meestal wordt hij achterhaald
en uitgeleverd, en het geld is dan ge
woonlijk reeds weggesmolten, of doet hem
in elk geval geen dienst meer. Maar aan
de gevolgen denkt hij niet: in zijn ver
beelding rijst een tooverpaleis, waarin hij
werk niet zoo goed betaald als eigenlijk noodig
is. Huishuur, belasting en levensmiddelen wor
den hoe langer zoo duurder. Om 't andere jaar
komt er een kleine bij, die een mond meebrengt
om te eten, maar nog geen handen om te wer
ken. En zoo gebeurt het wel eens, dat we ons
meer moeten behelpen dan wij vroeger ooit
hadden gedacht of gedroomd."
„Nu, sprak dan de hooge bezoekster, zich
behelpen is het lot van zeer velen, zelfs van
heel wat voornamer lieden dan gij. Zoo lang
gij gezond en krachtig blijft, zult gij toch zeker
met liefde u sommige opofferingen getroosten
ter wille van uw gezin. Maar gij moet niet al
leen aan den dag van heden denken. Gij dient
ook wel iets te besparen voor de toekomst.
Wanneer gij en uwe vrouw beiden oud gewor
den zijt, en niet meer kunt werken, waarvan
zult gij dan moeten leven'? 't Is waar uwe kin
deren zullen dan volwassen zijn en hun eigen
brood kunnen verdienen maar zullen zij u ook
kunnen onderhouden
Ach ja, Mevrouw, dat is zoo. Maar wat
zal men daaraan doen Die dan leeft, die dan
zorgt. Van geld overleggen kan bij ons geen
sprake rneer van zijn."
„Is dat wel zoo zeker, mijn goede man
Bedenk eens van hoeveel belang het is, dat gij
iets bespaart. Gij zijt nu jong en sterk en ge
zond, maar toch, ge kunt eiken dag sterven, en
als dat gebeurde en er dan niets overgelegd
was
O, spreek mij daar niet vanAls ik kwam
te vallen, wat er dan van mijne arme vrouw en
rnijn kleine kinderen zou worden, daar mag
ik niet aan denken.
„Maar gij moet juist daaraan denken, mijn
vriendZóó erg zal het toch niet met u ge
steld zijn, of er is eiken dag wel eeu stuiver
op al zijn wenken wordt bediend,
terwijl de werkelijkheid zeer dikwijls uit
loopt op een wèl-ingerichte gevangenis-cel,
opgeluisterd door de uiterst vriendelijke
en joviale tronie van den cipier.
Een andere klasse van helden van het
„Gemengd Nieuws" wordt gevormd door
de zich doorschietende, vergiftigende, ver
drinkende of op onderscheiden manier
„zich verdoende" bezoekers van Monte-
Carlo in het speelhol Monacoondanks
zijn paleizen en tuinen, zijn villa's en
kunstgalerij, een spelonk des verderfs,
dat tot schande der Europeesche mogend
heden maar blijft bestaan en zijn slacht
offers inzuigt als de vleeschetende planten
het argeloos insect. Weten de menschen,
die hun geld werpen in het bodemlooze
vat der roulette-tafel, tot welke uitersten
de speelwoede gewoonlijk voert? Wel
zeker maar de eeredienst van het Gouden
Kalf eischt en verwerft hun volkomen
toewijding.
Als dezelfde ijver eens aan den dag
werd gelegd in den strijd voor het goede,
voor de veredeling van de maatschappij,
voor de vernietiging van al wat laag is
en den mensch onteert, wat zou de
wereld spoedig een ander aanzien krijgen!
Amersfoort, 18 Augustus 1883.
Jl. Donderdag waren alle zeven solli
citanten opgekomen tot het bijwonen van
een vergelijkend examen voor de betrek
king van Directrice der hier opterichten
meisjesschool. De schriftelijke en mon
delinge werkzaamheden hadden plaats
in een der localen yan de openbare
tusschenschoolhoofd de Heer H.
W. de Heus onder toezicht van den heer
Nijlandt, district-schoolopziener, en het
dagelijksch bestuur, Dinsdag a. s. zal
te besparen. Zeg me eens openhartig: wordt
er niet wel eens een borrel gebruiktdie
strikt genomen even goed achterwege kon
blijven
„Nu ja, één of twee glaasjes per dag, en
's avonds ook wel eens een glas bier, voor moe
der de vrouw en mijzelf. Maar iets mag men
ook wel hebben voor zijn genot, niet waar
„Zeker baas Ik zou u zelfs nog veel groo
ter genot gunnen, dan een paar borrels. En ik
geloof, dat ik u dat ook wel kan verschaffen.
Zou het niet uw beste en grootste genot zijn
te weten, dat uw gezin tegen armoede was be
veiligd wanneer ge eens kwaaint te sterven?"
„Zeker! Dat zou een groot pak van mijn hart
gewenteld zijn
„Welnu gebruik eiken dag voor één stuiver
minder jenever of tabak of bier, of iets anders
dat gij niet bepaald noodig hebt."
„Maar wat zullen die paar ellendige stui
vers mijn vrouw en kindereu helpen Hoe veel
jaren zou ik moeten voortgaan met die stuivers
in een spaarpot te steken, vóór ik een paar
honderd gulden bijeen had."
„Heb daarvoor geen zorg, vriend 1 Breng
mij elke maand of drie maanden, uw bespaarde
stuivers, en ik beloof u, dat ik bij uw dood
vele honderder, guldens aan uwe weduwe en
wezen zal uitbetalen, wel acht- of negen hon
derd gulden, zoodat zij ten minste genoeg zou
hebben orn een of ander zaakje te beginnen,
dat hun het dagelijksch brood oplevert."
„Ja, ja natuurlijk, als ik maar lang ge
noeg blijf leven en sparen, nog een 25 of
30 jaren misschien.' Maar als ik nu eens over
5 jaren, of één jaar misschien, stierf? Dan hadt
gij immers nog zoo goed als niets uittebetalen?"
—„Gij vergist u. Al zoudt gij vandaag het ac-
coord met mij aangaan, en morgen sterven, dan