NIEUWE
EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
AMERSFOORT, BAARN, BUNSCHOTEN
EEMNES, HAMERSVELO, HOEVELAKEN, HOOGLAND, LEOSDEN, SOEST,
VUURSCHE, SCHERPENZEEL EN WOUDENBERG
Laurier en Mirt.
Feuilleton.
No. 88.
Zaterdag 1 November 1884.
Dertiende Jaargang.
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Armverzorging.
t
AMERSFO
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden f 1,
Franco door het geheele Rijk1,10.
Afzonderlijke nummers3 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woensdags en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regels 0,40.
Iedere regel meer0,05
Voor het Buitenland0,07
Reclames per regel 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte
Advertentittu kunnen ingezon
den worden tot uiterlijk 's mor
gens 10 uur des Woensdags en
Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt sleckts driemaal
in rekening gekraclit.
pe vooruitzichten, waarmede wij den
winter te gemoet gaan, zijn verre van
schitterend. Reeds nu openbaart zich een
nijpend gebrek aan werk, en menigeen
die niets liever wil dan door flinken arbeid
het dagelijks brood voor zijn gezin te
verdienen, ziet zich buiten de mogelijk
heid geplaatst, dezen billijken wensch tot
vervulling te brengen.
Wij behoeven niet veel woorden te
bezigen om het ernstige van dezen toe
stand te doen gevoelen. Werkeloosheid
is een der bedroevendste maatschappe
lijke verschijnselen, want zij ontneemt
den moed aan hen die veel moed noodig
hebben om den strijd des levens het
hoofd te bieden. Wat de zaak nog erger
maakt is, dat we hier niet staan voor
een toevallig of plaatselijk feithet treurig
verschijnsel wordt in onderscheiden lan
den van Europa waargenomen, en wat
men beproeft om het binnen beperkte
verhoudingen terug te brengen heeft tot
dusver weinig mogen baten. Zelfs zouden
we eenigen troost kunnen putten uit de
wetenschap, dat het in sommige steden
van Frankrijk en van Engeland, vooral
daar waar tot voor korten tijd een bloei
ende nijverheid aan duizenden brood ver
schafte, nog veel ellendiger gesteld is dan
bij ons. Het verschijnsel hangt samen
met onderscheiden andere maatschappe
lijke kwalen van tijdelijken maar daarom
niet minder dringenden aard, zoodat het
Novelle naar het Duitsch
van
v. d. ELBE.
12 Otto sloeg druk met een elegante rijzweep
de stof van zijne verlakte laarsjes. Eerst op
eene herhaalde vraag stotterde hij
»Gij dwaalt, mijn oude vriend stand,
veroodeelen, de wil mijner familie
„Wat! Versta ik goed, gij zult u niet met
Stephanie verloven
„Omstandigheden, mijn lieve Strieszen, ver
anderen de zaak. De dochter des bankroetiers
van den vermoedelijken zelfmoordenaar
ik weet niet eens of het regiment mijne
familie geeft althans in geen geval hare
toestemming."
»En gij, als eenige zoon en majoraaterfgenaam,
laat je in eene hartsaangelegenheid, in eene
zaak van eer, onder voogdij stellen?"
»Met je verlof, van eene eereziak kon geen
sprake zijn. Voor mij is, van mijn jeugd af, de
volle gehoorzaamheid voor de wenschen mijner
ouders en voor den familieraad eene eerezaak
en eerste plicht geweest! De mijnen verwerpen
zeer heslist eene verbintenis met de familie
van den President, zooals het nu met haar ge
steld is en mijne verloving met nicht Malvine
is zoo tamelijk eene uitgemaakte zaak."
„Maar gij hebt Stephanie lief, waart zeker
van hare wederliefde; gij zijt met haar tot
dicht bij eene verklaring gekomen?"
niet mogelijk is een gepast geneesmiddel
te vinden.
Onder die omstandigheden moet ieder,
die zich in het genot van zekere welvaart
mag verheugen, doen wat in zijn vermo
gen ligt. Het beste middel tegen wer
keloosheid is ongetwijfeld werkverschaf
fing, en al moet men dan ook iets laten
verrichten wat best nog een wijle uitstel
kon velen, thans is het oogenblik ge
komen om in dat opzicht een weinig
verder te gaan dan men onder gunstiger
omstandigheden zou doen.
Maar evenzeer is het meer dan ooit
dringend noodig, de handen ineen te slaan
ten einde onze lijdende broeders en zus
ters met vereende krachten door den
dreigenden winternooddruft heen te hel
pen, in de hoop dat een nieuw voorjaar
nieuwe bronnen van welvaart zal doen
vloeien. Het is niet genoeg, dat we op
de gewone wijze blijven wéldoen, door
met milde hand te geven aan hen, die
een beroep komen doen op ons medelijden:
we behooren maatregelen te nemen, dat
we met onze gaven zooveel mogelijk goed
doen en de schaduwzijde der particuliere
liefdadigheid zooveel mogelijk trachten te
ontgaan.
Het vraagstuk der armverzorging,
want daar komt het toch eigenlijk op neer,
is uiterst moeielijk op te lossen. Tot
dusver heeft men zich meestal bepaald
met het offeren zijner gaven in handen
van die leden van zijn kelkgenootschap,
aan wie de uitdeeling is opgedragen, en
verder rustig het hoofd nedergelegd.
Zonder nu te willen beweren, dat er geen
goede gedachte ten grondslag ligt aan
een stelsel, volgens hetwelk men welda
digheid betoont in den boezem eener
Vereeniging, die de Christelijke liefde als
hoofdbeginsel huldigt, meenen we toch,
dat we daarmede slechts een deel van
Otto haalde de smalle schouders op. Wanneer
ik alleen aan de persoonlijkheid denk, is Ste
phanie mij zeker liever, dan mijne nicht," zei
hij met een frivool lachje, dat het jongensachtig
gezicht misvormde. „Maar, lieve Viktor, noblesse
oblige: mij blijft in dit geval niets overig, dan
eigen wenschen op te offeren en zelfbeheersching
in acht te nemen."
Het tuschenbeide komen van den regeerings-
raad sneed een antwoord van Viktor af, dat
noode binnen de grenzen van vriendschappe-
lijken vorm zou gebleven zijn. Zijn ridderlijke
aard k.vam in opstand tegen dit verlaten van
een geliefd hulpeloos wezen in het ongeluk.
Dat Stephanie evenzoo jegens hem gehandeld
had, viel zijn grootmoedig hart niet in.
Met koele verstrooidheid nam hij Otto's af
scheid op en kon voorloopig ook het onderhoud
met zijn zwager niet vervolgen.
Eindelijk, midden in een politieke uiteenzet
ting van den regeeringsraad in de rede vallend,
begon Viktor:
„Ik bind mij niet meer tehuis. Heb ik de
wereld vroeger met andere oogen aangezien
Het leven is somber, moeilijk, akelig; de
verhoudingen zijn overal in stoffelijk, de men-
schen in zedelijk opzicht gebrekkig, onvoldoende.
Waar ik goedheid en eergevoel veronderstelde,
vond ik het tegendeel. Kleingeestig vooroordeel
en berekening staan op den voorgrond; zelfs
onder de edelste families wordt voordeel togen
liefde en plicht in de waagschaal gelegd en dit
weegt zwaarder dan deze."
De regeeringsraad dacht een oogenblik na
toen zei hij: „Mocht gij toch eens bestudceren,
hoe heldere, knappe mannen deze wereld be
schouwen Gij zoudt misschien nu met den
grooten Schopenhauer sympathiseeren."
Wat mij betreft, bezorg mij iets van zijn ge
schriften.
onzen plicht vervullen, en het belangrijk
ste, het wegnemen van de oorzaken der
armoede voor zoover dit in het bereik
onzer krachten ligt, onaangeroerd laten.
Armoede als maatschappelijk verschijn
sel, moet bestreden worden door écono
mische middelen. Ue oorzaken zijn tweele
dig: zij zijn te vinden bij de personen
zelf, die er door geteisterd worden: ge
brek aan zorg, aan bekwaamheid, aan
spaarzaamheid, aan matigheid, en aan
omstandigheden buiten hen ziekte, wer
keloosheid en verschillende rampen. Elke
dier oorzaken vereischt een afzonderlijke
behandeling.
Nu gelooven we niet, dat de kerkelijk-
georganiseerde liefdadigheid, zooals zij
steeds wordt uitgeoefend geheel voldoet
aan de nieuwere begrippen van armver
zorging. Vooreerst is zij uit den aard
der zaak exclusief, eu beperkt zich tot
de geloofsgenooten. Ten tweede heeft zij
alleen het oog gericht op het tegenwoor
dige: zij bedeeltdat wil zeggen, zij poogt
eenige leniging aan te brengen in het
lijden van het oogenblik, doch is niet hij
machte, verbetering te doen ontstaan in
den staathuishoudkundigen toestand waar
in haar beweldadigden verkeeren.
De Staat of zijn onderdeelen de bur
gerlijke gemeenten kunnen, volgens onze
hedendaagsche begrippen, in de armver
zorging niet verder gaan dan de belan
gen van de openbare orde en veiligheid
vorderen.
De maatschappij zelve behoort den
arbeid op breedere grondslagen aan te
vatten. Daartoe is het noodig, dat in elk
bevolkings-cenlrum zich een kring vorme
van mannen en vrouwen, die aan dat
grootste werk hun krachten wijden. Hun
taak is veelomvattend, want elk geval
moet op zichzelf beschouwd en behandeld
worden, terwijl het doel niet moet zijn,
Zijn zwager beloofde het. Hij vertelde, zooveel
hij er van wist, van des wijsgeers denkbeelden
eene uit elkaarzetting, waarnaar Viktor ijverig
luisterde.
Met tevreden lachje nam de regeeringsraad
afscheid van den zieke en zei tehuis tot zijne
vrouw
„Ik geloof, Viktor is uit zijne wanhopige
stemming gered. Hij wil zich met den toestand
van zijn geest bezig houden, wil de levensraad
selen trachten te doorgronden. Gij zult van nu af
wijsgeerige voordrachten krijgen. Hij mag nog
op het leven schelden, het heden van dit,
morgen van dat gezichtspunt uit bekijken, maar
het kon hem nu weder intresseeren en hij zal
niet meer wenschen, het van zich af te werpen."
De arts had eindelijk veroorloofd, dat Mevrouw
v. Lorsch de ziekenkamer mocht verlaten.
Hij verwachtte nu het beste van een opont
houd in de frissche lucht en drong hij haar aan
de hartelijke uitnoodiging der barones aan te
nemen, om nog een deel van den zomer hij haar
op de villa Rosenberg te blijven.
Toen Viktor vernam, dat de zieke logée voor
eerst eenige uren onder de naar den tuin uit
komende zuilenhal zou doorbrengen, verzocht
hij, dat men hern ook daarheen zou brengen,
ten einde de vrouw te leeren kennen, wier daad
liij zoo zeer bewonderd en wier genezing hij
met zulke warme belangstelling gevolgd had.
Door de krachtige Isidore ondersteund, kwam
Agnes v. Lorsch weder voor den eersten keer
naar buiten in de verkwikkende zomerlucht.
Zij was eene slanke, teeder gebouwde vrouw,
de bleekheid der ziekte en van groot zielelced
lagen nog op het liefelijk gelaat. Een donker-
roode streep, half door haar bedekt, teekende
hare wonde over de eene zijde van het voor
hoofd.
Agnes herademde en zag zonder de barones
lien die niet door eigen krachten het
hoofd boven kunnen houden, eenige on
dersteuning te verleenen, maar die krach
ten zelf te versterken, den uitgeputten
strijder op nieuw en met betere kansen
van slagen in het worstelperk te zenden.
Daartoe behoort die kring van men-
schenvrienden niet te eng te zijn. Zeer
veel is er te doen, zeer veel harten en
hoofden en handen zijn er dus noodig.
Daarenboven moet die vereeniging van
armverzorging over ruime middelen kun
nen beschikken.
Al geven wij niet toe, dat er in deze
eeuw dooreengenomen meer ellende
heerscht dan in eenige vroegere, toch
is het pauperisme een afzichtelijke vlek
op het gelaat der hedendaagsche bescha
ving. Voor groote kwalen passen groote
geneesmiddelen, en de maatschappij is
aan zichzelve verplicht, haar eigen gezond
heidstoestand met inspanning van alle
beschikbare krachten te verbeteren.
Wanneer dat algemeen begrepen wordt,
en zeer velen zich geroepen gevoelen de
inspraak van hun gemoed te volgen op
een wijze, die de controle van hun ver
stand, niet uitsluit maar haar integendeel
vraagt als een machtige bondgenoot, eerst
dan kan gezegd worden, dat het Cristelijk
beginsel tot het maatschappelijk leven is
doorgedrongen. En aangezien niemand
het wagen zal voor zichzelf de vraag:
«Ben ik mijns broeders hoeder?" ont
kennend te beantwoorden, durven wij
verwachten, dat het oogenblik nabij is,
waarop men algemeen de noodzakelijk
heid zal inzien van aller toewijding aan
het welzijn van allen, in de eerste plaats
van, hen die onmachtig zijn, zonder
hulp van buiten, zich aan de armoede
te onttrekken.
En dat is immers de oplossing van
de meest brandende aller Sociale quaesties?
en Viktor op te nemen, die op zij zaten, zichtbaar
verheugd naar den schoonen tuin heen.
De barones ging naar de door haar ver
pleegde heen, en zei, haar omarmend, op moe
derlijken toon„Laat mij u geluk wenschen,
mijn lief kind."
Agnes hukte over de hand der kleine dame
om ze te kussen en antwoordde recht hartelijk:
„Dat dank ik ui"
Isidore geleidde de nog waggelende naar een
leunstoel en zei:
„Uier de andere patient van dit huis, mijn
broeder Viktor."
„Ik ken mijnheer v. Strieszen," antwoordde
Mevrouw v. Lorsch. „Mijn man heeft mij zijne
kameraden genoemd, wanneer zij voorhij kwamen
en gij waart zulk een stout ruiter!" Terwijl
een blik langs zijn opgelegd met dekens omhuld
been gleed, schoten haar de tranen in de oogen
en zij stamelde; „Gij hebt ook het vaderland
een offer gebracht eene eervolle wonde!"
Een dergelijke gedachte kwarn hij Viktor op.
Dacht hij aan haren man, den voortreirelijken
kameraad, of aan zijn eigen leed Hij bedwong
zich echter spoedig en riep:
„Ik houd mijne verwonding voor nauwelijks
zoo eervol als de uwe, mevrouw."
Tegelijkertijd zag hij met verbazing op naar
de jonge vrouw; als een ochtendstraal, dacht
hij. Hoe kon zij zonder zich te bedenken, iets
zoo grootsch wageneene daad, waarvoor, dat
wist hij zeker, Stephanie schreiend zou wegge-
loopen hebben, die hij zelfs zijner vastberaden
znster niet toevertrouwde.
Aangedaan ging hij voort: „Ik moest, verhin
derd door mijn onvermogen, mee toezien, hoe
het kind in gevaar geraakte. En u, mevrouw
gaf ik verloren. Slechts met ontzetting kan ik
aan dat oogenblik terug denken 1"
Wordt vervolgd.