MIE UWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. Be laatste der Caldiero's DE KOPPELPOORTEN. N°. 16. Woensdag 25 Februari 1885. Veertiende Jaargang. VOOR abonnementsprijs VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentiën: F euillet on. vitt0ri0 bersezi0. iMEBSFOORTSCHE GOUBANT. Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags. I Van 16 regels 0.40iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Historische bijzonderheden. Het is niet zonder grond, dat de Kop pelpoorten op geheel bijzondere wijze de aandacht trekken van landgenootcn en vreemdelingen, zoowel van ingewijden als van leekeninde bouwkunde. Zonder tegen spraak, de ontwerper van het werk is een buitengewoon bekwaam man geweest. Het was hem opgedragen een uiterst moeielijk en ingewikkeld vraagstuk op te lossen. Aan de zijde van de rivier de Eem moest de stad, zoowel te water als te land, worden afgesloten. Die afsluiting moest tevens een verdedigingswerk zijn, zóó uitgebreid en sterk, dat het een na derenden vijand onmogelijk was, om, te land, langs de wegen, links en rechts van de Eem, of, te water, door middel van schepen, in de stad te komen. Tegelijk moest het verdedigingswerk op zóódanige wijze zijn ingericht, dat, ten allen tijde, zoowel in oorlogstijd als in dagen van vrede, bevriende schepen, zonder bezwaar, in de stad konden komen. Het was bo vendien wel niet dringend noodzakelijk, maar toch van het allergrootst belang, dat daar ter plaatse ook een overgang over het water werd vervaardigd. De burgers moesten gelegenheid hebben, otn op elk uur van den dag gemakkelijk bij elkander te komen. Men is wel gedwongen te erkennen, dat de bouwmeester zich op uitstekende wijze van zijn uiterst moeilijke taak ge kweten heeft. Het geheel is zóó doeltref fend en eenvoudig ingericht, dat de uit gebreide werken de aandacht trekken, maar niet de minste bevreemding wek ken. Alles is zóó weinig gezocht, zóó on gedwongen en natuurlijk, dat de gedachte opkomt: de pooi ten moesten noodzakelijk zóó gebouwd worden, als zij gebouwd zijn. Menigeen die de Koppelpoorten ziet, denkt of zegt bij zich zelvenzij konden onmogelijk op andere wijze gebouwd worden. Hoevelcn zijn er, die de Koppel poorten voorbijgaan en jaren lang voor bijgegaan zijn, zonder dat zij daaraan iets opmerkelijks gevonden hebben; mis schien wel met de gedachte, dat zij zel- Uittreksel uit een meerjuitvoerige studie, die eerstdaags bij den Uitgever dezes het licht zal zien. ven ook wel in staat waren, zulk een of een dergelijk gebouw tot stand te brengen. Grooter bewijs, dat de bouw meester een bij uitstek voortreffelijk werk geleverd heeft, kan niet gegeven worden. In de dagen, dat Amerika ontdekt werd, waren er insgelijks die meenden, dat ook zij daartoe wel in staat waren. Er is toch maar één Columbus geweest. Zonder tegenspraak te vreezen, kan men van de Koppelpoort getuigen, dat aan alle eischen voldaan is, die redelij ker wijze door de natuur, der zaak, het gezond verstand en den goeden smaak gesteld kunnen worden. Hoe weinig monumenten zijn er, waar van men dezelfde getuigenis kan afleggen. Er is geen enkel stellig gegeven in het stedelijk Archief voorhanden, waaruit blijkt, in welk jaar de Koppelpoorten ge bouwd zijn. Men moet derhalve trachten dit uit andere berichten af te leiden. Als zeker kan men aannemen, dat zulks heeft plaats gehad omstreeks denzelfden tijd, waarin de nieuwe muur rondom de stad gebouwd werd. Van dien nieuwen muur, ten minste van een deel er van, vindt men reeds melding gemaakt in 1388. In een Schepenacte van 1388, 15 Nov., is er sprake van een hof, buien der nier muer in den Pothof, terwijl een andere Acte van hetzelfde jaar en de zelfde dagteekening spreekt van een hofstede, binnen der nyer muer in den Pothof. Onder de klachten, door Bis schop Frederik van Blankenheym tegen de stad Amersfoort, in 1394, ingebracht, komt voor, dat de stad tegenwoordig in de plaats van geld, steenen zet op alle breucken en keuren, ofschoon volgens oud, gevestigd recht het derde deel van alle beloopen boeten den Bisschop toe komt. De kleinste van die boeten bestond in een opbrengst van 2000 steenen; de grootste boete was 25000 steenen.In 1445 werd zelfs bepaald, dat, al wie ge kozen was en wie bevolen werd, te trek ken op de dagvaart te Campen, tusschen den Hertog van Bourgondien en de Wensche steden, (Lubeck, Hamburg,Lu- neburg, Wisemar, Rostock en Straalsont). maar weigerde daarheen te gaan, niet minder dan vijftig duizend steenen zou ver beuren. In 1443, den 3Jen Junij nam Baarn, toenmaals een stad, de verplichting op zich, om 20 roeden van denzelfden stads muur te bouwen en te onderhouden. In 1445 was de muur nog niet vol tooid. Er werd besloten een einde aan de zaak te maken, en de benoodigde gelden te vinden, door middel van een uitzetting of Settelgeld op ieder ingeze tene der stad. Zes personen ontvingen daartoe van den Raad, Oud, (Raad van het vorige jaar), Nye, (Raad van het loo- pende jaar), en Gemeente, (achttien der voornaamste burgers), de noodige vol macht. Zij hadden die uitzetting te doen naar hun beste weten, in overeenstem ming met ieders vermogen, en de som, benoodigd tot voltooiing van het groot- sche werk. Geen burger mocht tegen die uitzetting in verzet komen. Die zulks deed, verviel in een boete van een Beijer- sche gulden boven de som, die hij had op te brengen. Ook de kloosters moesten tot dat werk bijdragen. Het St. Agatha- en het St. Agries-klooster hadden elk twee honderd Beijersche guldens; dat van St. Barbara vijf en zeventig Beijersche guldens te betalen. By^ebreke daarvan moest elk klooster den muur bouwen, zooverre het terrein, door het klooster ingenomen, zich uitstrekte. Deze uitzet ting geschiedde bij wijze van leening. De Raad nam op zich, dat geld terug te geven uit de opbrengst der belastingen. Het duurde toch nog zes jaren, dus tot 1451, eer de geheele stad met nieuwe muien omgeven en van nieuwe poorten voorzien was. Men kan echter als zeker aannemen, dat reeds voor 1400 de Koppelpoorten gebouwd waren. In de Stedelijke Rekening van het jaar 14..(?) de oudste, aanwezig in het Archief, wordt vermeld, dat de stad betaald heeft voor het overbrengen van 305,000 stee nen van de stad Kampen tot aan Ha- melenberg, (bij Crachtwyk), VII onzer stad kromstaarten voor elke duizend steenen. Voor het overbrengen van die 305,000 steenen van Hamelenberg af in de stad tot aan de kwade brug. [onge veer tegenover het tegenwoordig Raad huis, (v. Bemm. GO), [III kromstaarten voor elke duizend steenen. Zulks maakte de toenmaals niet onbelangrijke som uit van LXI gulden. In die oudste rekening van 14..(?) wordt reeds uitdrukkelijk mee ding gemaakt van de Koppelpoort. Zie hier: It: gegeven voir de Coppelpoort van arbeyt III ccomstaarten, facit XVIII wit. Deze uitgave is zóó klein, dat er volstrekt geen sprake kan zijn van het bouwen van de Koppelpoort, zelfs niet van eenig belangrijk herstellingswerk. De gevolgtrekking ligt voor de hand: de Koppelpoort bestond reeds sints geruinien tijd voor het jaar 14..(?). Zij was als zoo danig reeds sints jaren bekend. Wat zeer opmerkelijk is, op de rekening van 1438 komt de volgende post voor Itemgegeven bij den buurmeester Willem, van een schuit aarde te leggen op de spoeye toen daar gegraven werd IX wit, en II Kromstaarten van het gat te graven onder de hooge brug dair men muren zoude, en meester claas van de schuit te huren daar de aarde mede over- gevoert werd, V cromstraarten. Het is moeilijk de juiste beteekenis op te ge ven van de uitdrukking „dair men muren zoude," maar dit blijkt ontegenzeggelijk, dat de hooge brug reeds geruimen tijd voor 1438 bestond en als zoodanig door ieder gekend was. Ter verduidelijking moge het volgende dienen Als zeker kan men aannemen, dat, reeds geruimen tijd voor 1400, aan de rivier de Eern de richting was gegeven, die zij thans nog heeft. Bij den eersten aanleg van de stad, en dus ook, toen Amersfoort nog slechts een open vlek was, liep de lange gracht, rechtuit naar de plaats, waar thans de nieuwe weg en de vroegere Kapel van het St. Agatha- Klooster gevonden worden. Een over blijfsel van den toenrnaligen loop dier rivier is nog aanwezig op de buitenplaats van Mevr. J. W. L. Barones van Boetze- laer. In volgende tijden veranderde die richting geheel en al. Ter plaatse van den nieuwen Weg en de vioegere Kapel van het St. Agatha-Klooster, verlandde of verzandde de rivier. Reeds in 1379 werd, waar vroeger het water stroomde, het St. Agatha-klooster gebouwd. De ha ven, thans het havik, had haar waarde en beteekenis verloren. Als haven werd het vaarwater buiten Bloemendal gebe zigd. Met kleinere vaartuigen werden de goederen uit de schepen in de stad ge bracht. Die schepen zelve bleven liggen omstreeks Crachtwijk, bij Hamelenberg, ongeveer een klein uur van de stad. Dat zulks tot groot ongerief en nadeel strekte, laat zich begrijpen. Evenzeer, dat men naar verandering streefde, en er ook ver andering gemaakt werd. Het nieuwe Spui, (de Spoeije), met het gedeelte van de Eem tot aan de Mellum, gelijk wij dat thans kennen, werd gegraven. In welk jaar Zulks is niet bekend. Zéér waar schijnlijk was dat werk reeds volvoerd in de laatste helft der 14de Eeuw, mis schien wel in denzelfden tijd, denkelijk reeds voor dat er met het bouwen van den nieuwen muur rondom de ocad, een aanvang gemaakt werd. Met alle recht kon derhalve Keizer Karei V, in 1555 spreken van den ouden bodem en kanten van de Eem. Men hield echter de han den niet aan het werk misschien ook was het werk, uit gebrek aan steenen kaden op de spoev, niet in voldoenden staat ten uitvoer gebracht. Al zeer spoe dig was de nieuw gegraven vaart, het Spui en de Eem tot aan de Melm, insge- lijksverzand. Zulks blijkt uit de reeds aangehaalde rekening van 14..? De stee nen uit Kampen werden als vroeger aan gevoerd tot aan Hamelenberg, en van daar in de stad gebracht. Hetzelfde wordt bevestigd door de Rekening van '1438, waarin te lezen staat, dat er een gat onder de hooge brug zal gegraven worden. Spoedig had er, nadat er een gat gegraven was onder de hooge brug, op nieuw verzanding plaats. Op de stedel. Reken, van 1457, komt wederom een post voor van schuitenvrachter wa ren van de Melm 1300 mudden kalk in de stad gebracht. In diezelfde rekening leest men verder, dat er van Andries Attevell gekocht waren, zes planken, die verwerkt zijn aan den dam en aan het koerhuis op die Koppelpoort, elck stuk voor IX kromstaarten en VI duiten, facit IIII gl Volgens dezelfde rekening was in dat jaar een dag gewerkt aan het rad op die spoey. Uit het bovenstaande blijkt genoeg zaam, dat in het begin der XVde Eeuw de Koppelpoort algemeen bekend was. Waarschijnlijk is die poort reeds gebouwd in de tweede helft dei XlVde Eeuw, dus tusschen 1350 en 1450, toen er met het bouwen van een nieuwen stadsmuur nog geen begin gemaakt was. Van dat inder daad gioolsche en omvangrijke werk: een bemuurde uitbreiding van de stad, uit het Ilaliaansch van 7.) De beide jongelieden hadden nim mer de minste sympathie voor elkaar gevoeld, beiden waren op hetzelfde meisje verliefd, en beiden benijdden elkander. De markies, voortspruitend uit een oud- adelijk geslacht, behandelde den jongen graat met hooghartigheid, maar benijdde hem zijne kloeke gezondheid; terwijl de geadelde burger daarentegen afgunstig was op het blazoen van zijn mededinger en op de genegenheid, welke hij wist, dat de jonge hertogin hem toedroeg. Wanneer zij elkaar op straat of op de een of andere plaats van bijeenkomst ontmoetten, wisselden zij nauwelijks een groet en veinsden dikwijls elkander niet te zien. Dezen morgen zou de markies graaf Spaturzi in waarheid niet gezien hebben, zoo zeer was hij in gedachten verzonken, indien de graaf zelf hem niet had aan gesproken en hem bij den naam had genoemd. De krach, twaarmede Alessandro zijne wanhoop in tegenwoordigheid van den dokter had weten te onderdrukken, had hem nu geheel verlaten en zijn wan kelende gang, de uitdrukking van zijn gelaat getuigden van zoo groote smart, dat het medelijden van Spaturzi er door werd opgewekt. Hij herinnerde zich het niet verschijnen van den markies der. vorigen avond ten huize van de hertogin van Santospero en hij twijfelde met, of een of ander ernstig ongeval had zijn medeminnaar getrolfen. Markies zeide hij op medelijdenden toon, welke zijn hait eer aandeed, wat is er gebeurd Zijt gij ongesteld Alessandro bleef plotseling staan en hief snel het hoofd op, om te zien, .wie hem had aangesproken. Dank u, antwoordde hij droogjes, de wenkbrauwen hoogmoedig fronsend ik gevoel mij zeer welrnij is niets overkomen De graaf kleurde en zijn verontwaar digde blik ontmoette den trotschen, ver achtenden oogopslag van den markies. Met moeite zijne drift beheerschend en de bittere woorden weerhoudend, die hem op de lippen zweefden, ant woordde hij éen oogenblik later op kou den toon: »dat verheugt mij, u zoo bleek en ontroerd ziende, vreesde ik dat eenig ongeluk u getroffen had." Ditmaal was het aan den markies om te blozen. Alleen reeds het zien van den nieuwbakken edelman, juist op dit oogenblik, scheen hem eene beleediging zijner ellende toe. Die rijke, bloeiende welvarende gezondheid hinderde hem hij werd vervuld van bitteren nijd; alle zijne rijkdommen zou hij veil hebben gehad, ja éen oogenblik meende hij, dat hij zelfs den ouden adel van zijn geslacht zou hebben willen geven, om zijne zwakke gezondheid te mogen verwisselen, tegen de bloeiende kracht van dien ander. De wooiden van Spaturzi, de toespeling op den aanval eener onge steldheid, welke een vermoeden der waar heid schenen te bevatten, deden zijne verbolgenheid toenemen. «Mijnheer," zeide hij «uithoofde uwer weinige bekendheid met de goede vormen, onder edellieden gebruikelijk, vergeef ik u de onbescheidenheid uwer woorden". Oratio verbleekte. Het was eene zoo openlijke uitdaging, dat het onmogelijk zou geweest zijn hierna een duel te vermijden, en het was algemeen bekend, dat de markies een der sterkste degens en beste schutters was. Maar de jonge bankierszoon was geen lafaard; hij trad eene schrede terug, nam insgelijks eene uitdagende houding aan en antwoordde trotsch. «En ik, mijnheer de markies, vergeef u de onwellevendheid van uw antwoord niet en eisch, dat gij mij daarvoor vol doening geeft." «Zooals u verkiest," antwoordde de ander; maar elk spoor van drift was op eens uit den toon zijner stem verdwe nen en in zijn oog dat afdwaalde, was eene uitdrukking van droefheid zicht baar. Er was eene nieuwe gedachte bij hem opgekomen, die eene geheele verande ring in zijne gemoedstemming had te weeg gebracht. Een duel! zeide hij tot zichzelven, ook ik 1 En ik ben juist acht en twin tig jaar even als mijn vaderen mijn grootvader het noodlot 1 Hij vestigde een doordringenden blik op zijn mededinger, wiens lippen eenigs- zins beefden en wiens oogen schitterden van verontwaaidiging. En het leven van dezen sterken, ge zonden, krachtigen man zal aan éen draad hangen, zal ik kunnen verbreken, wanneer hij onder het schot van mijn pistool of tegenover de punt van mijn degen zal staan O, ik zal hem zckei dooden even als mijn vader, even als mijn grootvader hunne tegen standers gedood hebbenMaar wat zal mij zijn dood baten?... Indien ik hem zijne bloeiende gezondheid kon ont- rooven ja, dan «Wilt u zoo goed zijn mij te zeggen, mijnheer de markies, op welk uur het u schikken zal mijne getuigen te ontvan gen vroeg de graaf met de koude en statige beleefdheid, welke in der gelijke gevallen in acht wordt genomen. »Ik zal den geheelen morgen in de whistclub dooorbrengen;" antwoordde Alessandro. »En daar zal ik eenieder ontvangen, die zich uit uw naam bij mij aanmeldt." Na 't wisselen van een trotschen groet ging ieder daarop zijns weegs. Orazio verwijderde zich snel, terwijl Caldiero zijn tegenstander bleef riaoogen. Eensklaps schitterden de oogen van den markies, maar niet van drift. Het plot seling opkomen eener onvoorziene ge dachte had een nieuwen stroom van denkbeelden bij hern opgewekt. Indien hij mij daarentegen doodde. Dat zou het beste zijn. Ja inderdaad. Moest hij niet afstand doen van Aldovira? (M orc/f vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1885 | | pagina 1