NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. N. 15. Zaterdag 20 Februari 1886. Vijftiende Jaargang. VOOR abonnementsprijs VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentiên: Een kwaad, flat bestrijflinc vordert BINNENLAND. F euilleton. Een Misstap Uitgewischt. IMIRSFOOBTSCII EODHUNT. Per 3 maanden 1.Franco per post door liet geheele Bijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezeuden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags. Van 16 regels 0.40iedere regel meer 5 Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Wetten, die ten doel hebben de openbare zedelijkheid te bevorderen, doen kwaad, als zij niet stipt wor den ten uitvoer gelegd. Dat deze regel ook van toepassing is op de Wet tot beteugeling van drankmisbruik, zal wel door niemand worden ontkend. Of sedert de invoe ring dier wet de jeneverconsumptie sterk verminderd is, mag op grond van vertrouwbare statistieken worden betwijfeldmaar als er zelfs stilstand is gekomen in de onrustwekkende stijging der vroegere jaren, ofdeeven- redigheid met de klimming van het bevolkingscijfer in bet voordeel van de pogingen der matigheidsvrienden, zij het ook langzaam verandert, dan is dit reeds winst. De verdere voor- deelen zullen, als we maar eenig ge duld oefenen, niet achterwege blijven. De grootste kracht der «Drankwet" is daarin gelegen, dat zij gaandeweg liet besef zal doen wortel schieten, dat het drankmisbruik een kwaad, is, hetwelk zij die er zich aan over geven zorgvuldig aan het oog hunner medemenschen onttrekken. Dat is dan ten minste een schrede voor waarts, vergeleken bij het welgeval len, waarmede we somtijds ruwe lie den zich hoorden beroemen op het merkwaardig feit, dat zij «dronken" waren geweest, als beschouwden zij dit als een bewijs van hun manne lijkheid en cordaatheid. Misschien beleven we het nog, dat geen enkel advocaat het meer zal durven wagen, den «beschonken toestand" van zijn cliënt toen deze een misdrijf pleegde, als verzachtende omstandigheid aan te voeren. Een der eerste zorgen van de overheid blijft voorshands nog, aan de weerzinwekkende evoluties van den benevelden drinker op onze straten een eind te maken, met be hulp van den sterken arm der politie. Voor de handhavers der openbare veiligheid is dat in den regel zoo min een aangename, als een gemak kelijke taak. We herinneren ons een gemeenteraadszitting, waarin behan deld werd een voorstel van het Da- gelijksch Bestuur om don post, uit getrokken voor uniformkleeding der politie-agenten, te verhoogen, wegens de gebleken noodzakelijkheid, voort vloeiende uit de tenuitvoerlegging der Drankwet. Ieder begrijpt wat die ofliciëele formuleering van het voorstel bedoelde. Den politiediena ren werden, bij de arrestatie van dronkelappen, de kleeren zoo vaak aan lappen gescheurd, dat voorzie ning in de schade noodig was. Wat in zulke gevallen het meest te betreuren is, het niet beschonken publiek is vaak de oorzaak der moeielijkheden. Telkens lezen we in de couranten, dat inzonderheid in de groote steden kleine opstootjes ontstaan wanneer de politie de hand poogt te leggen op lieden die in hun «kennclijken staat" buiten sporigheden plegen. Het janhagel, en daaronder zelfs personen die zich «in hun fatsoen getast" zouden wanen als men hen tot die rubriek rekent, kiest partij vóór den verstoorder der openbare orde, tegen de politie, en tracht den eerste, hetzij door een lijdelijk opdringen, hetzij door een meer actief verzet, aan de arrestatie te onttrekken. Niet zelden moet dan de politie van de wapens gebruik maken om zich tegen de aanvallen der «burgerij" te verdedigen, en de dronkaard, door het plotseling besef van het dreigend gevaar min of meer ontnuchterd, zoekt zijn heil in de vlucht, hierin geholpen door «den medelijdenden ziel" die hem een tijdelijke schuilplaats veileent. Als straks diezelfde vent, in zijn baloorigheid, er opnieuw een nat zeiltje opzet, en ergens den boel stukslaat, ja, dan klaagt men steen en been. Aan wien de schuld Is het dan wel wonder, dat som tijds een politieman, die in de verte een dronkaard bespeurt, liever een straatje omloopt ten einde een ont moeting te vermijden, dan dat hij overeenkomstig zijn plicht tussehen- beiden treedt? Maar in dat geval blijft de wet onuitgevoerd, en geldt ten volle wat wij in den aanvang van dit artikel zeiden. Een enkele, zeer enkele maal mag het gebeuren, dat bij zulke pogingen tot arrestatie de politie door een burger of een flink militair wordt bijgestaan. De bladen maken daar dan (melding van als van iets heel bijzonders; zij nemen het bericht van elkander over, als gold het de vangst van eon witten mol of een vierling-geboorte. Nu we dit verschijnsel bespreken, komen ons nog enkele opmerkingen voor den geest die hier een plaats mogen vinden. Er wordt dikwijls geklaagd over toenemende onveiligheid van personen en bezittingen, en over de verregaan de driestheid waarmede misdadigers hun plannen ten uitvoer brengen. De gegrondheid dier klacht in liet midden latende, geven we alleen den gewonen gang der verdere redenee ring terug hij is dezeDergelijke feiten zouden minder veelvuldig voorkomen, indien de politie een scherper toezicht hield. Overal is zij sterker in aantal dan voorheen, en toch laat haar werkzaamheid te wen- schen over. Maar de oorzaak ligt niet in het getal, wèl in het gehalte der personen. Te schaars bieden zich voor de opengevallen betrekkingen degelij ke, wèl-ontwikkelde mannen aan, die uitmunten door plichtgevoelen geheel opgaan in de vervulling hunner taak. Aangenomen voor een oogenblik, dat er eenige waarheid ligt in die bewering, aan wien de schuld, vragen we alweer? Zoolang het publiek, dat zich be schaafd durft noemen, tegenover de politie een houding aanneemt, die zeer na grenst aan minachting, zal zelfs een ruime bezoldiging niet tot toewijding dringen, of zal men slechts de keuze hebben uit menschen die in geen andere betrekking met vrucht werkzaam kunnen zijn. Zelfs moet het onze bewondering wekken, dat een zoo ondankbaar werk, als dat van de politiemannen, nog zóó wordt verricht als inderdaad het geval is. En veel ernstiger nog wordt deze bedenking, als men rekening houdt met de tegenwerking van de zijde van het niet-beschaafde deel der bevolking. Een baldadige straatjon gen in Nederlands hoofdstad heeft een ruit ingeworpeneen politie agent krijgt hem te pakken, en wat ziet men nu gebeuren? Uit straatjes en stegen schieten mannet jes en vrouwtjes te voorschijn, die den rustbewaarder overstelpen met scheldwoorden en bedreigingen, als hij «dat kind niet laat loopen": en niet zelden ook wordt de daad bij het woord gevoegd. Toch zijn het diezellde lui, die als hun van den kant der straatjeugd eenig leed we dervaart, het heftigst zijn in hun ontboezemingen over de «godge klaagde slechtigheid van de kwajon gens tegenswoordig." Bij dit alles wordt één ding niet genoegzaam in het oog gehouden: namelijk dat het de natuurlijke plicht van eiken burger is, tot de handha ving der orde het zijne bij te dragen. Wel staat het niet in de Grondwet uitgedrukt, al zouden wij het daar evengoed op zijn plaats achten als de vermelding van ieders verplich ting om mede te werken tot de beveiliging van het Staats- grondge bied, maar wellicht is het niet gedaan omdat het zoo vanzelf spreekt. Al heeft men nu, volgens een ge zond stelsel van arbeidsverdeeling, dat gedeelte der gemeenschappelijke taak aan bepaalde personen opgedra gen, dat ontheft niemand van zijn verantwoordelijkheid, wanneer die menschen op een gegeven oogenblik krachten te kort komen. Dan moest wezenlijk ieder, die begrip heeft van burgerschapsplichten, zich geroepen gevoelen om ongevraagd bijstand te verleenen, evenals hij dit zou doen ingeval een menschenleven in gevaar verkeert. Zou het ook mogelijk zijn, bij onze jongelui iets in dien geest gedaan te krijgen? Voor vele dingen heeft men reeds op hen een beroep gedaan, en dikwijls met goed gevolg: er zijn voorbeelden van vrijwillige brand weercorpsen, zou het niet even zeer aanbeveling verdienen om hen op te wekken, in geval van noodza kelijkheid hun diensten beschikbaar te stellen bij de verwijdering van hetgeen onbestaanbaar is met de openbare orde? Goed voorgaan doet goed volgen, als de eerste stoot slechts gegeven werd, zou verbetering niet uitblijven. In elk geval, de tegenkanting die de politie dikwerf ondervindt, is een kwaad. Bestrijding van dat kwaad achten we dringend noodig. Z. M. heeft benoemd tot notaris te Utrecht vacature-Borret den heer H. F. A. Kaag, candidaat-notaris aldaar. De industrieel, de heer Duyvis, lid der Tweede Kamer voor Haarlem, deelde in eene vergadering aldaar mede, dat hij zich dezen zomer niet herkiesbaar zou stellen. Te Amsterdam worden ouders of voogden, wier zonen of pupillen aan de jongste loting aldaar voor de nationale militie hebben deelgenomen, uitgenoo- digd een adres te teekenen, gericht aan Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, ten einde bezwaren in te brengen tegen de wijze, waarop die loting heeft plaats gehad. In de bus bevonden zich briefjes van tweeërlei kleur, en men meent grond te hebben voor het vermoeden, dat de hooge nummers vooral op eene der beide soorten van papier voorkwamen. DOOR D H ENGELBERTS 6) Men was in het Koffiehuis met den nieuwen bediende zeer tevreden, zoowel de eigenaar als de bezoekers. Hij was altijd voorkomend en beleefd. Het was dan ook het voornaamste koffiehuis der stad, en werd door de aanzienlijkste in gezetenen bezocht. Zijn verblijf in het Victoria-Hótel had hem vaardigheid en ge makkelijkheid gegeven om met heeren om te gaan. Dit en zijn gunstig uiterlijk waren oorzaak, dat de bezoekers zich bij voorkeur door l'Jk Q>)ieten bedienen. Zijn vorige patroon, 'jiem zeer genegen bleef, had henrvolksv goed adres opge geven, om sigarc zal koopen, die hij in het Koffiehuis ae'uch bezoekers verkocht, Richard volgde 'A vol-aa(j 0pt 0m niet te veel winst te j> avoj, De voorkeur, die hij bij de be?daal s genoot, en de vlug heid, waarn1 keu'hij hunne bevelen uit voerde, werkïf^ natuurlijk mede om den verkoop van sigaren te bevorderen. Menig heer kocht van hem sigaren om hem daardoor te toonen, dat hij met zijne be diening tevreden was. Daar hij zeer vlug was, kwam hij spoedig op de hoogte van den sigarenhandel, en door zijne 300 Mark, die hij bespaard had, kon hij contant zijne inkoopen doen, hetgeen hem natuurlijk voordeeliger uitkwam. Een heer, die dagelijks het koffiehuis be zocht en hem bijzonder genegen was, had hem gewezen, hoe hij alles moest opschrijven, om te kunnen weten, wat hij verdiende. Hij volgde dien raad nauw keurig op. Het ging hem goed daarmede, want in een jaar tijds had zijn kleine handel hem ruim 300 Mark opgebracht. Gelooft echter niet, dat Richard bij dien voorspoed zijn misstap vergeten had herhaalde malen dacht hij er over, om de rol goud aan den heer Muller terug te zenden, maar wist niet, op welke wijze het te doen. Het hinderde hem voortdurend, dat wellicht een onschul dige voor den misdader werd aangezien. Eens bij het wegleggen van nieuwsbladen, hetgeen altijd volgens den datum ge schiedde, moest hij die der vorige jaar gangen iets opschuiven bij het opnemen viel zijn oog op de volgende mededeeling, die met groote letters gedrukt was «Diefstal bij de heeren Muller Zonen. Er is zoo luidde het artikel eene brutale diefstal bij de heeren Müller Zonen alhier gepleegd. Uit eene toevallig openstaande kast is eene rol goud ge stolen, bevattende duizend Mark. De dief moet een voorbijganger geweest zijn, daar de deur bij den ingang alleen open had gestaan, want de binnendeur, die naar het woonhuis van den heer Mul ler toegang geeft, had genoemde heer, voor deze even zijn bureau verliet, ge sloten, in d« meening, dat ook de bui tendeur gesloten was, hetgeen echter later bleek, niet het geval te zijn ge weest. De diefstal moet met spoed ge schied zijn, daar de heer Muller slechts een paar minuten zijn bureau verlaten heeft, om een heer, die in de voorkamer wachtte te verzoeken, met hem mede naar zijn bureau te gaan. De diefstal kan dus onmogelijk door een der huis- genooten gepleegd zijn, maar alleen door een behendigen dief van buiten." Het was alsof Richard bij het lezen daarvan door den grond ging, hij beefde weder over zijn geheele lichaam en ge voelde zich diep ongelukkig, even alsof hij die misdaad heden gepleegd had. Gelukkig voor hem, dat hij zich alleen bevond, anders zou men zijne ontroering opgemerkt hebben. De gedachte, dat nie mand van den diefstal beschuldigd werd, stelde hem echter gerust. Ware dit het geval geweest, hij zou zich onmiddelijk bij het gerecht voor den dief hebben aangegeven. Richard had moeder Martha, niet verlaten nog altijd woonde hij bij haar op zijn dakkamertje, hij betaalde daarvoor, hoewel zij er zich tegen ver zette, een flinke huur, voor welke hij ge makkelijk eene mooie, groote kamer had kunnen huren, maar hij kon haar niet j verlaten, die hem altijd met zooveel liefde omgeven had nergens zou hij die liefde en goedheid terugvinden, hij wist, dat die eenvoudige, brave vrouw hem ais een zoon lief had en trotsch op hem was en altijd bleef volhouden, dat hij eens een groot man zou worden. Toen Richards oom vernam, dat zijn neef genoegzaam geld verdiende om zich zelven te kunnen onderhouden, had hij de betaling van zijn kostgeld ingetrokken. Richard bezat een dankbaar hart. Reeds menigmaal was het zijn voornemen geweest, zijn oom voor de vroeger verleende hulp te bedanken, maar hij had er nog geen moed toe gehad. Heden echter wilde hij er heengaan. Hij kleedde zich netjes aan niemand zou in hem den vorigen straatslijper ontdekt hebben hij had nu den leeftijd van negentien jaren bereikt, en was een zeer knap jongeling gewor den, zijn open oog moest ieder innemen. Met een innig gevoel van dank bezield, begaf hij zich naar zijn oom het weinige, dat deze voor hem gedaan had waar deerde hij zeer. Hij hoopte in de gelaats trekken van zijn oom, die van zijn vader, welke hem nog flauw voor den geest stonden, te zullen ontdekken. Vol ver wachting, maar ook met een angstig hart, liep hij naar den Alster, waar zich de rijke woning van zijn oom bevond. Hoe zou men hem daar ontvangen? Zeker vriendelijk, dacht hij. Maar hoe bitter zag hij zich teleurgesteld. Min achtend en trots werd hij daar ontvan gen. De woorden van dank en erkentenis die hij zich in de gedachte geprent had, waren daaruit verdwenen. Geen harte lijke handdruk werd hem gegeven zelfs geen stoel aangeboden. Zijn oom begreep niets of wilde niets begrijpen, waarom hij bij hem kwam, omdat hij zich over zijn neef schaamde. In het vertrek, waar hij zijn oom sprak, bevond zich een beeld schoon meisje van achttien jaren, eene lieve blondine. Het was zijn nichtje, want toen Richard zich bekend maakte, zeide zijn oom tot het meisje «Mathilde, mama heeft naar u gevraagd, ga naar haar toe." Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1886 | | pagina 1