nieuwe Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. Maatschappelijke wederphoorte. N. 19. Zaterdag 6 Maart 1886. Vijftiende Jaargang. VOOR abonnementsprijs VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentiên: BINNENLAND. Feuilleton. Een Misstap Uitgewischt. AMEBSFOOBTSGHE CODBANT. Per 3 maanden 1.Franco per post door het gehcele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags. Van 16 regels 0.40iedere regel meer i Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Mocht weder, gelijk vóór dezen, een dichterlijk gemoed zich aange grepen gevoelen om »het nut der tegenspoeden" te bezingen, aan stof zou het zekerlijk niet ontbreken. Vooral zou de oogst ruim zijn, werd het gebied des maatschappelijken levens betreden. Reeds in onzen voorraad van spreekwoorden en spreuken, die kostbare erfenis van de heengegane geslachten, zijn bewijzen te vinden, dat gezegd nut toch niet ten eenen- male wordt miskend: «nood leert bidden",«noodmaaktvindingrijk", wat wil men meer? Is het wel mo gelijk, steeds kwaad te spreken van een toestand, die naar liet schijnt de menschen ernstiger stemt en hun vermogen scherpt? Wat het laatste betreft, hoe hartelijk we ons zullen verheugen als het lange register van klachten, in de jongstverloopen tijden volge schreven, en waartoe bijna ieder zich geroepen rekende zijn bijdrage te leveren, eens wordt weggezet en door een blanco blad vervangen, het valt niet te ontkennen dat de tegen woordige slechte tijden dit in hun voordeel hebben, dat de maatschap pelijke factoren, waarvan het product het cijfer van den algemeenen wel stand aangeeft, met meer opmerk zaamheid dan anders worden waar genomen en in hun onderlinge wer king bestudeerd. En al is van die studie nog niet terstond liet een of ander practisch gevolg te wachten, de lessen der ervaring, gevoegd bij de aanwijzingen van hen die zich geoefend hebben in het nasporen van den invloed der maatschappe lijke verschijnselen, zullen toch wel eenmaal de oogen openen en de krachten trekken van hen die voor het welzijn der volken de verant woordelijkheid op zich geladen hebben. Vrij algemeen hoort men, als oor zaken van de malaise opgevenover productie. Maar dat kan niet waar zijn; al tracht men nog zoo duidelijk en logisch te betoogen dat het wèl zoo is. Hoe zou het ooit een oorzaak van armoede kunnen wezen, dat de voor raad te groot is, zoolang niet alle behoeften, zij het dan ook in be scheiden mate, bevrediging gevonden hebben? Een wetenschap, al draagt zij den deftigen naam van staathuis houdkunde, die tot zulke conclusiën voert, is onzin. Het graan is te goedkoop en honderden en duizenden menschen ontberen het noodigste voedsel? De steenkolen zijn bijna geen geld waard, en tallooze ongelukkigen. die wij onze broeders en zusters noemen nog wel, bibberen van koude? Manufac turen, meubelen, huishoudelijke be- noodigdhcderi, van alles is er te veel gemaakt, en legio is de naam van hen, die geen kleeren bijna aan het lijf hebben, in wier woning een blind paard niet de minste schade zou kunnen aanrichten? Er is over productie in den huizenbouw, en hoevelen onzer natuurgenooten wonen niet in onoogelijke en onmogelijke krotten Als men ons nu te gemoet voert, dat er socialistische woordvoerders zijn geweest en nog zijn, die precies hetzelide zeggen, dan maakt ons die zeer juiste opmerking volstrekt niet verlegen. Vooreerst waren zij bij lange na de eersten niet, die op de vele maatschappelijke tegenstrijdig heden de aandacht hebben gevestigd. Maar zelfs, al ware dit het geval, onze vijanden zijn in den regel niet onze slechtste leermeesters, en zij die verbetering willen van maat schappelijke toestanden, behoeven zich niet te schamen, als zij soms aanwijzingen ontvangen van hen, die de maatschappij zelve met weinig sympathie bejegenen. We behoeven daarom nog geen instemming te be tuigen met de middelen, waarvan die lieden zich zonden willen bedienen om recht te maken wat naar hun zienswijze krom is. Slechts één ding is noodig, dat is het dieper doordringen van het be ginsel, dat de menschen broeders zijn niet als een théorie, of een wijsgee- rige stelling, of een vrome ontboe zeming, maar als een kracht tot handelen. Het Christendom in de maat schappij, niet als kerkleer die verkettert wie niet dezelfde opvat tingen huldigt of dezelfde vormen betracht, maar als grondslag van der individuen en onderling. Datzelfde Christendom heeft reeds belangrijke hervormingen teweegge bracht, niet door revolutie maar door licht te verspreiden over sociale be trekkingen. Nooit heeft het de maat schappij als zoodanig aangetast; in tegendeel, het heeft zich altijd van rechtstreeksch ingrijpen onthouden. Een merkwaardig voorbeeld, dat als als levenskracht, de verhoudingen ook der volken meenirig kan gelden, de geschiedenis der bewijs voor die vinden we in slavernij. Alle volken der oudheid kenden en eerbiedigden dien vorm van dienst baarheid. Bij beschaafde natiën, Grie ken, Romeinen, Israëlieten, was het lot der slaven uitwendig beoordeeld, dragelijk. Zij behoefden zich om hun dagelijksch onderhoud niet te bekom meren, de zorg voor hun kroost, voor hun toekomst als zij te oud waren geworden om te werken, drukte hen niet. Een socialist hebben we in een openbare vergadering hooren beweren, dat «vele proleta riërs er erger aan toe zijn dan voor heen de slaven", en geheel ongegrond vras, bij oppervlakkige beschouwing, dat zeggen niet. Doch de slaaf miste alle individualiteit, hij was niet een wezen van gelijke beweging, van dezelfde zedelijke verantwoorde lijkheid, als zij die zich zijn meesters noemden, en het denkbeeld, hem als broeder te bejegenen, zou als het toppunt van absurditeit zijn aange merkt, ook door de edelste denkers der Oudheid. Heeft nu het Christendom, dat de waarde van het individu op den voor grond stelt, ooit rechtstreeks de slavernij, als sociale verhouding, al- gekeurd en aangetast? Een voorbeeld, aan de gewijde geschiedenis ontleend Filémon, een der voorgangers van een Klein-Aziatische Christen-gemeente, heeft een slaaf, Onésimus geheeten. Die man ontvlucht zijn meester, en komt eindelijk, op zijn zwerftochten, bij Paulus, die te Rome in gevan genschap verkeert. Paulus neemt hem onder zijn hoede, en brengt hem tot het Christendom. En wat is daarna de eerste zorg des apostels? Hij zendt hem terug naar zijn meester, dien hij, door zijn vlucht, eigenlijk bestolen heeft, wiens eigendom hij is. Maar hij geeft hem tevens een brief mede, waarin hij zegtOntvang dien man, die mijn leerling is, weder als uw dienstknecht, wat hij rechtens is, maar dat hij u een broeder zij. En toch heeft die leer der broe derschap eindelijkeerst na achttien eeuwen, en niet door geweld, de slavernij uitgeroeid. Zullen wij niet mogen hopen, dat zij ook andere maatschappelijke verkeerdheden zal wegnemen Doch dan moet doordringen zij dieper in het gemoed van re- geregeerden beide. Als geerders en in tijden van tegenspoed de vinger gelegd wordt op leemten en wonde- plekken, dan is liet de geest des Christendoms die de richting behoort aan te wijzen, in welke naar redding moet worden gestreeld. Ook op de verhouding der volken, als collectieve leden der groote men- schenmaatschappij, is datzelfde be ginsel van toepassing. Thans is het nog steeds het nationaal égoïsme, het nationaal wantrouwen, dat heer schappij voert, niet de begeerte om door gemeenschappelijk handelen liet algemeen belang te bevorderen. De broederschap heft de zelfstan digheid der natiën niet op, maar geeft daaraan een nieuwe beteekenis, die veroverings-politiek en haar heil- looze gevolgen geheel uitsluit. Een aantal hoofden van gemeenten en waterschapsbesturen en grondeigenaars hebben zich tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal gewend met een bezwaar schrift tegen het voorgestelde onteige- ningsontwerp voor het vak Nichtevecht- Utrecht in het kanaal van Amsterdam naar de Merwede. Zij verzoeken, dat de Kamer zich met dat ontwerp niet ver- eenige, opdat daarvoor in de plaats kunne trede, zij liet des noods met wijziging van de kanaalwet zelve, een ander tracé, waardoor de belanghebbende streken niet zouden worden benadeeld, en waarbij rekening worde gehouden met de over wegende en niet door geld op te lossen bezwaren, die vroeger en nu tegen het maken van dit kanaalgedeelte zijn ont wikkeld. De Nederlandsche Rhijnspoorweg zal den in uniform gekleeden deelnemers aan de vergadering, op 14 Maart a. s. te Utrecht te houden toi stichting van een Bond van schutterij-onderofficieren, bil jetten afgeven tegen de vracht, welke door militairen wordt betaald en dit fa veur telkens toestaan, wanneer zulks door het bestuur van den op te richten Bond wordt verzocht. De hoofdcommissaris van politie te 's-Gravenhage maakt de nummers bekend van een aantal effecten, enz. in het be gin van het jaar 1884 aldaar gestolen. De waarde bedraagt in totaal bijna f 100,000. Eene premie van 5 pCt. is uit geloofd van alles, wat daarvan door aan wijzingen terechtkomt. Onder verwijzing naar bladzijde 840 van het Nederla7idsch Politieblad verzoekt de hoofdcommissaris voornoemd nauwkeurige nasporingen, en bij ontdekking van het een of ander van het vermelde, aanhouding en bericht. Voor de betrekking van surnurne- DOOR D H ENGELBERTS 10) Maar ziet eens, aan de andere zijde der straat, dat meisje, met dien dunnen, korten doek over de schouders en hals, de dunne jurk, die zij aan heeft, daar dringt de koude zoo spoedig door, de dunne katoenen handschoenen bieden ook geen wederstand voor de koude, want zoo gij naast haar geloopen hadt, dan zoudt gij het klapperen harer tanden gehoord hebben. Het is eene naaister, die den geheelen dag gewerkt heeft voor een karig loon en schralen kost. Zij gaat nu naar haar kamertje, op eene hooge verdieping, waar de koude niet geweerd wordt door dikke behangsels en dubbele ramen, en de tocht ook niet terugge drongen wordt door dikke overgordijnen, en toch zal zij blijde wezen, als zij op haar kamertje is, want op straat is het zoo koud. Kon zij nu maar naar bed gaan en er zich warm onder dekken en droo men van hare moeder, die zij al zoo lang heeft moeten missen. Och, slapende, droomende gevoelt men geene armoede, en meestal zendt God liefelijke droomen aan de arme menschen ter vergoeding van hun dagelijks zwoegen. Maar zij kan nog aan geen slapen denken. Zij moet nog een halven nacht opzitten, om te naaien, het loopt naar kersttijd, de klan ten hebben allen evenveel haast, om op die feestdagen iets nieuws aan te hebben. Zij moet dus nog eenige uren in dat tochtige dakkamertje doorbrengen. Zij heeft een klein kacheltje, dat brand wel, maar niet hard, anders zou zij meer ver stoken dan zij met haar oogbedervend naaiwerk verdient. Zij moet dus maar wat koude doorstaan. Gelukkig is het niet het geheele jaar winter. Wanneer gij u, rijke jongejuffrouw, die van hare jaren zijt, in een goed verwarmd ver trek bevindt, of uwe ledematen op een donzen bed, overdekt met warme dekens, uitstrekt, om te droomen van de ge noegens, die u den volgenden dag wach ten, dan zijn hare nijvere, en door de koude half stramme vingeren nog druk met de naald bezig. Zeg, jongejuffrouw, denkt gij dan wel aan de arme meisjes, die ook van uwe jaren zijn En wilt gij het nog beter weten, dat de koude vreeselijk pijnigt? Ga dan met dien man daar naar zijne armoedige woning. Hij heeft maar een dun buisje aan, hem siert geen pels van astracan, zooals den heer Henii Bölimer, hem wacht geen open haard, geen Smirna's tapijt. Weet gij wel, wat hem wacht? Zie eens. Hij gaat een nanw straatje in, daar bevindt zich zijne woning, een vertrek, niet groot. Wat ziet gij daar in dat vertrek Eene vrouw met een kind aan de borst en om haar heen nog drie jeugdige kinde ren van vijf, drie en twee jaren. Zij lig gen op stroo en kruipen dicht bij elkan der om maar warm te worden Hunne buikjes zijn onvoldoende gevuld. Genoeg om het uit te houden tot morgen ochtend, want dan moet er ook wat gegeten wor den. En als gij hen dan hoort zeggen, toen de vader binnentrad«vader wat is het koud! wat zijn mijn voetjes koud! Gevoelt gij dan geen medelijden Zeker! Maar als gij dan ziet, dat die vader nog zijn dun buisje uittrekt om het over zijne kinderen te leggen, en dat hij eerst nog hunne verkleumde voetjes met zijn war men adem verwarmt, voelt gij dan uw oog niet vochtig worden En als de kin deren eindelijk sluimeren, dan zoudt gij hem kunnen hooren zeggen «Goddank, zij slapen 1" en hem naar zijne vrouw zien gaan, die hij vraagt«Mietje, hoe maakt gij het met de koude?" en deze dan nog lachende hoort antwoorden «goed Jan, vooral nu de kinderen niet meer roepen moeder wat is het koud!" dan wordt zeker uw medelijden nog meer opgewekt. Maai wie het in dat vertrek ook koud mocht hebben, de zuigeling niet, die rust aan moeders warm hart en is gewikkeld in haar schoudermantelje, die is zoo rijk als een koningskind. Zij kon het man teltje beter missen dan die stumpert. Nu gaat zij in den hoek van het vertrek en geeft haar man een bord met aard appelen en een stukje haring. Zij heeft de aardappelen warm gehouden op het kooltje vuur, dat zij niet in haar test had gedaan, om hare ijskoude voeten te verwarmen, want het tocht zoo in dat armoedige vertrek. Wanneer gij dat ge zien had, dan wist gij wat koude en armoe lijden maar ook wat liefde be- teekentvrouwenliefde moederliefde vaderliefde En als gij dan bij dien rijkaard binnentreedt, waar gij hem in zijn door warmd woonvertrek ziet zitten, en dan zijne kinderen, in die kunstmatige zomer warmte in dikke warme kleederen ziet spelen, en hunne warme donzen bedjes kondet zien. In die woonkamer staat een avonddisch gereed van warme spijzen en een flesch wijn naast zijn bord. Welk een onderscheid met het vertrek in het nauwe straatje 1 Maar wat gij hier niet I vindt, is die zelfopofferende liefde, die gij wel gevonden hebt in dat nauwe straatje. De toon aan dien disch is niet hartelijk. Mevrouw is ontstemd. Zij had gaarne naar de Opera gegaan, maar mijnheer moest heden naar de club en dien avond wilde hij niet opofferen. En als gij dan einde lijk mevrouw ziet opstaan, nog altijd ontstemd, en haar hoort zeggen «Ik ga naar bed" en mijnheer hoort ant woorden «Goed, ik blijf nog wat." zeg, wordt gij dan niet koud bij die on verschillige echtgenooten, veel kouder dan de oostewind u maken kan Gij hadt verwacht, dat zij hem een nacht kus had gegeven, en hij haar een vrien delijk woord. Niets van dat al, de liefde heerscht er niet in die rijke woning. Zij waardeeren hun voorspoed niet, de rijk dom had hen koud, onverschillig ge maakt, en toch zullen er velen zijn, die zeggen, wanneer zij het huis van dien rijkaard aanzien, waar zijne prachtige arreslede voor de deur staat. «Wat zijn die rijke menschen toch gelukkig!" Gij die zoo denkt, breng u dan eerst het vers van den dichter Tollens «de gevels van de huizen" voor den geest, Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1886 | | pagina 1