Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
Een brief over de Boter-paeslie.
N. 21.
Zaterdag 13 Maart 1886.
Vijftiende Jaargang.
abonnementsprijs
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
advertentiên:
BINNENLAND.
Feuilleton.
Een Misstap Uitgewischt.
nrnu
COURANT.
VOOR
I'er 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Van 16 regels 0.40j iedere regel meer B Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Geachte lieer Redacteur!
Zeer terecht naar ik meen, wordt
naar aanleiding van een bericht over
het aanstaand optreden van den
Leidschen deskundige Rinkes Borger
in de ten Uwent bestaande afdeeling
van het Utrechtsch Genootschap voor
Landbouw, gezegd in de courant van
verleden Zondag; dat men het onder
werp door genoemden spreker in te
leiden, n.l. de boterhandel en de
invloed dien de margarine daarop
uitoefent, als het vraagstuk van den
dag kan beschouwen.
Misschien zult gij opmerken, dat
ik de in Uw kolommen gebezigde
woorden eenigszins veranderd terug
geef; daar toch wordt nog altijd
gesproken van margarine-boter en
natuurboter, en ik vind dat er
veel te zeggen is voor de meening,
onlangs in een hoofdartikel uitge
sproken, dat deze onderscheiding
niet opgaat. Er kan hier slechts
sprake zijn van twee zelfstandighe
den, namelijk boter en margarine
waarvan het laatste dienst doet als
surrogaat van het eerste.
Nu weet ik wel, dat de laatste
naam niet geheel juist is, want
het kunstproduct, waarvan ik
volstrekt geen kwaad zou kunnen
vertellen, om de eenvoudige reden
dat ik het niet ken, dat, naar
het mij toeschijnt, voortreffelijke
diensten kan bewijzen aan hen die
geen boter kunnen bekomen, en
in ieder geval verre te verkiezen is,
zoowel uit het oogpunt van voeding
als van gezondheid, boven de slechte
soorten van boter waarmede sommige
eerlijke buitenlieden ons trachten te
be(ver?)giftigen. dat kunstpro
duct, zeg ik, is nog iets meer dan
margarine. Deze vetstof maakt er
het hoofdbestanddeel van uit, en
daarom komt zij ook het meest in
aanmerking om haar naam aan het
boter-surrogaat te geven.
Noch bij den boterhandel, noch
bij de zuivelbereiding en evenmin bij
de margarine fabricatie heb ik,
zooals weet, eenig geldelijk be
lang, en dat is een reden te meer
waarom ik, als eenvoudig opmerker,
het waag een woordje mede te spre
ken.
Het ware wel te wenschen geweest,
dat men had kunnen goedvinden de
Regeering buiten de quaestie te laten.
Het scheppen van een surrogaat is
geen vervalsching, en ik geloof, dat
het hoogst onbillijk zou zijn, den
fabrikanten boven bedoeld eenig
ander verwijt te doen, dan dat zij,
misschien in een onbewaakt oogen-
blik, zonder over de gevolgen na
te denken, en alleen gedreven door
de begeerte om het product van hun
eerlijken arbeid spoedig veel afne
mers te doen vinden, den boternaam
hebben geannexeerd. Ware het mo
gelijk, hen te doen besluiten daarvan
afstand te doen, dan zou de weg tot
een vreedzame oplossing van het
geschil spoedig gebaand zijn.
Over het algemeen zijn we veel
te gauw geneigd de schuld van eenig
kwaad bij anderen te zoeken, en dat
is niet de beste manier om haar te
vinden. De boterbereiders mogen ook
weieens de hand in eigen boezem
steken. Natuurlijk vormen zij, die
zich met verkeerde practijken afge
ven, de minderheid; maar slechts
één vlieg kan den pot met zalf be
derven, en hier, vrees ik, is het
getal vliegen tamelijk groot.
liet nieuwe Strafwetboek, welks
invoering we eindelijk dit .jaar te
gemoet zien, bevat bepalingen tegen
vervalsching van levensmiddelen. Het
substitueeren van boter, geheel of
gedeeltelijk, met margarine, is dan
een vervolgbaar feit. Wel zal het
vooralsnog niet altijd gemakkelijk
zijn, de overtreding te constateeren,
maar we willen hopen dat de weten
schap er in slagen zal, een niet al
te moeielijk opsporingsmiddel te vin
den.
Maar ook buiten alle aanraking
met margarine wordt er vrij wat
slechte waar in den handel gebracht,
en deze is het voornamelijk, die
onzen goeden naam als botermakers
en boterhandelaars
doen gaan. Toch no:
werking overal
gemaakt worden
verloren heeft
niet reddeloos
verloren. Hoe zou het anders komen,
dat de boter van de Edamsche fabriek,
firma Tuyn, in Engeland hooger
prijzen heeft kunnen bedingen dan
de terecht beroemde Deensche, die
gevreesde concurrente van allen die
met het kostelijk zuivel ter markt
verschijnen?
In dit feit zie ik een vingerwijzing
naar wat onzen boterbereiders te
doen staat om het terrein te her
overen en zich daarop te handhaven.
Wat te Edam gedaan is, moet ook
elders worden aangewend. Zeker kan
niet elke streek van ons vaderland
bogen op het bezit van zulk weelde
rig grasland als Noord-Holland, maar
ik gelool toch, dat door flinke samen-
een product kan
dat in zijn soort
voortreffelijk is.
Het koint er slechts op aan, de
verbeteringen in te voeren, die de
landbouw-wetenschap aan de hand
heelt gedaan.
Daarvoor zijn noodig toestellen en
gereedschappen van verschillenden
aard, en onder deze zeer kostbare.
Een gewone boer kan die niet allen
nahoudenal bedong hij ook voor
zijn boter de hoogste prijzen, dan
zou die meerdere opbrengst de ren
ten van het bedrijfskapitaal niet
dekken.
Maar dat behoeft ook niet. Wat
enkelen niet vermogen, kan door
samenwerking van velen, door coö
peratie, worden tot stand gebracht.
Er moeten overal in ons land boter-
fabrieken verrijzen, die door de boe
ren voor gemeenschappelijke rekening
worden opgericht en gedreven. Daar
kan dan een gelijkmatig en uitste
kend, product worden vervaardigd,
dat onder een eigen, door de Wet
beschermd handelsmerk den afnemer i
in binnen- en buitenland wordt ge
leverd. Die merken zal de vreemde- j
ling spoedig genoeg kennen, en j
wanneer de ervaring hem heeft doen
zien dut er geen kwade trouw meer
in het spel is, en hij dus weet wat
hij van ieder merk verwachten kan,
dan is vooreerst voor de knoeiers
het rijk uit, en ten tweede zullen
de prijzen niet meer gedrukt worden
door de risico, dat de kooper toch
ten slotte bedrogen zal uitkomen.
Ik veroorloof mij daarom vooral
het coöperatief stelsel aan te bevelen,
omdat het wenschelijk is dat de
kapitaals- en arbeidswinstcn niet
gescheiden worden. Natuuilijk zal
men zich dan ook toe te leggen
hebben op de veredeling van het
vee, wat de melkrijkheid en het
vetgehalte van de melk betreft.
en op de verbetering van landerijen,
op de cultuur van de geschiktste
voedergewassen. Doch wanneer de
botermakerij tiaar elders wordt ver
plaatst, dan zal er tijd genoeg over
schieten om aan deze allergewichtig
ste onderdeelen van het boerenbe
drijf de noodige zorgen te wijden.
Men beweert soms, dat de welvaart
van een land nauw samenhangt met
den bloei van den landbouw, en
ik ben het met die zienswijze geheel
eens. Het onderwerp van mijn brief
is dus van algemeen belang. Het
wordt tijd dat de klachten over
malaise eens ophoudendaarmede
komt men geen stap verder. Neder
land is het boterland bij uitnemend
heid, en als zij, in wier handen de
toekomst van den zuivelhandel ligt,
die handen nu eens flink uit de
mouwen gaan steken, dan kan het
niet anders, of de toestand zal wel
dra beter worden.
Dat men toch niet langer zoelte
naar kleine middelen om groote be
zwaren te overwinnen. Al het geroep
om bescherming van den graanbouw
door invoerrechten helpt niets; het
voldoen aan dien eisch zou ons van
den wal in de sloot brengen. Door
eigen kracht moet de overwinning
worden behaald.
In tijden van voorspoed geestdrift
en geestkracht aan den dag leggen,
och, dat kan iedereen. Maar door
ferme besluiten, door kloeke hande
lingen als het ware op te roeien
tegen den stroom des tegenspoeds,
dat is mannelijk en dat wordt van
den Nederlandschen landbouwer ver
langd.
De Tweede Kamer heeft een
voorstel van den heer Hafimans, om
dadelijk te beslissen dat het onderwijs-
hoofdstuk zal voorafgaan aan de overige
voorstellen tot grondwetsherziening, ver
worpen met 51 tegen 34 stemmen.
Daarop is aangenomen met 78 tegen
6 stemmen een voorstel van den voorzit
ter om over de volgorde eerst te beslis
sen bij de algemeene beschouwingen.
De Kamer zal met de behandeling der
grond wetsherzieningaanvangen op Woens
dag 17 Maart, en aanvankelijk alleen de
laatste drie dagen der week daartoe
bestemmen, om de overige aanhangige
wetsvoorstellen, enz. te behandelen op
de eerste drie dagen der week.
Naar men verneemt, zal de konink
lijke familie dit jaar geen bezoek bren
gen aan het landgoed Oranje Nassau's-
oord.
Thans wordt gemeld, dat de deur
waarder uit Utiecht Zaterdag jl. den
predikant en de kerkeraadsleden te
Voorthuizen nog niet heeft gedagvaard,
maar hen door exploot heeft aangezegd
er. beteekend, dat zij ontslagen zijn, en
nietmeer behooren tot de Ned. Herv.Kerk.
Voor eenigen tijd was hun per aangetee-
kenden brief van dat ontslag mededee-
ling gedaan. Slechts één diaken heeft
toen echter zijn brief afgehaaldvandaar
dat een deurwaarders-exploot noodig
was.
Te Voorthuizen, nabij het station
BarneveldVoorthuizen, is gisteren avond
een nieuw gebouwd huis, «de Kleine
DOOR
D H ENGELBERTS
12)
Neen, ik heb niet gedroomd, want als
men bezwijmd is, dan kan men niet
droomen en later, toen ik bij mijn volle
verstand was, weigerdet gij toen niet
om met uw vader mede te gaan. Eerst
wildet gij weten, dat alle gevaar voor
mij geweken was. Moest ik u niet zelf
zeggen, «ga met uw vader mede, Ma-
hilde," en hebt gij toen niet mijne hand
opnieuw, innig, hartelijk gedrukt Was
mij dat geen sprekend bewijs, dat ook
gij mij bemindet? O God! Wat ben ik
gelukkig door haar bemind te worden
Op datzelfde oogenblik overviel hem
eene huivering: eene onaangename ge
dachte stoorde hem in zijne gelukkige
mijmeringen. Het was, alsof eene stem
hem toeriep «Richard, denk om de rol
goud, denk, dat gij een dief zijt! Gij
moogt Mathilde niet beminnen «O God!"
riep hij uit. «Wat heb ik gedaan Neen,
Mathilde, ik mag u niet beminnen, eerst
moet mijne misdaad uitgewischt. Wist
gij wel, dat uwe hand gerust heeft in de
hand van een misdadiger, dat uwe reine
lippen, die van een dief hebben aange
raakt? Indien gij dat geweten liadt, gij
zoudt uw blik niet op mij gevestigd heb
ben, niet bij mij gebleven zijn, tot ik
buiten gevaar verkeerde. Mathilde gij
moogt mij niet beminnen. Ik ga van
hier, ik moet Hamlurg verlaten. Hare
nabijheid moet ik ontvlieden, dan zal zij
mij vergeten het moet, want Mathilde,
dieibaar meisje! gij moogt niet de gade
woiden van iemand, wiens geweten met
eene misdaad bezwaard is. God! Goede
God! Geef mij kracht om te lijdenwant
haar te ontvlieden, haar niet meer te
zien, niet meer in dezelfde stad met haar
te leven, dat is lijden.
Uitgeput van smart viel hij op zijn
leger en een onrustige slaap werd zijn
deel. Zelfs in zijn droom vervolgde hem
haar beeld. Hij zag haar voor zich staan,
niet met een liefelijken, zachten, innigen
blik, maar met een marmerwit gelaat,
en uit hare oogen straalde geene liefde
meer, haar blik was koud, koud als
marmer. Hij droomde, dat zij tot hem
zeide «Richard eens heb ik u bemind,
innig bemind, toen ik dacht, dat gij
braaf waart, toen ik vast en zeker ge
loofde, dat gij een edel mensch waart.
Maai nu ik weet, dat gij een misdadiger
zijt, bemin ik u niet meer, rnijnc liefde
is vervlogen ik haat u niet, want gij
hebt mij het leven gered. Tracht uw
misdaad te herstellen, dan zal ik u eeren,
maar beminnen, dat nimmer
Toen hij des morgens naar de Harmonie
ging, om als naar gewoonte zijne be
trekking te vervuiler., vroeg hij aan zijn
patroon om hem alleen te mogen
spreken.
«Mijnheer," zeide hij, «ik moet u ver
laten, ik ben daartoe verplichtniet om
dat ik het niet goed bij u héb en uwe
belangen niet kan behartigen. Neen
waarlijk niet. Gij zijt altijd goed jegens
mij geweest, en hebt mij als een zoon,
niet als etn bediende behandeld en ik
heb, zoover ik weet en geloof, u trouw
gediend, maar toch moet ik u en Hamburg
vaarwel zeggen. Vraag mij niet waarom,
ik kan het u liiet zeggen, nu nog niet.
Ik moet echter zoo spoedig mogelijk uit
Hamburg vertrekken, het doet mij meer
smart, dan ik u zeggen kan."
«Richard," antwoordde de heer Becker,
«gij spreekt te bepaald, dan dat ik
pogingen zou mogen aanwenden om
u hier te houden, maar ik verzeker
u, het grieft mij, het doet mij innig
leedik wil niet onderzoeken wel
ke beweegredenen gjj hebt om mij
en vooral deze stad te vei laten, maar
indien gij nog geene andere betrekking
hebt, laat ik er u dan behulpzaam mede
zijn. Ik kan u bijna zeggen, dat ik er
eene voor u weet, in Bremen. De beer
Fleischhauwer, die u zeer genegen is,
zooals gij weet, zoekt voor zijne tabaks
zaak aldaar een bediende, op wien hij
zich geheel verlaten kan. Ik zal er hem
beden nog over spreken, en ik twijfel
niet of hij zal u kunnen gebruiken."
Zooals de heer Becker veronderstelde,
was de heer Fleischhauwer zeer ingeno
men met het voorstel, om Richard in
zijne tabakszaak te Bremen, als bediende
aan te nemen. De persoon, die haar te
Bremen bestuurde, werd oud en was
ziekelijk, hij had noodzakelijk een helper
noodig, waarop hij vertrouwen en zich
geheel kon vei laten.
«Gij zijt daartoe zeer geschikt," zeide
de heer Fleischhauwer, «ik ken bij on
dervinding uwe geschiktheid orn met
heeren om te gaan. Gij kunt 600 Mark
verdienen en krijgt vijf procent van de
netto winst, die de zaak jaarlijks op
levert de balans wijst dit uit. Het is
mijne vaste gewoonte, om mijne bedien
den eenig winstaandeel in de zaak te
geven, dit is een spoorslag te meer, om
die met hart en ziel te behartigen. Eene
kamer zal voor u in het huis worden
ingericht, waarin ook de heer Schroder
en zijne vrouw wonen. De laatste zal
voor uw kost en bewassching zorg dra
gen, dit is buiten uw salaris."
Dankbaar nam Richard het voorstel
aan om over veertien dagen naar Bremen
te gaan, waarheen hem de heer Fleisch
hauwer zelf zou brengen, ten einde zijn
bezigheden te regelen.
Nog maar veertien dagen en dan zou
hij de stad verlaten, waarin hem dier
bare ouders met liefde omgeven hadden.
De stad, waarin hij op dertienjarigen
leeftijd die dierbaren moest verliezen,
die hij, hoe kort ook, zoo innig had lief
gehad, waarin hij ruim diie jaren als
straatslijper rondgeloopen en eene mis
daad gepleegd had, die niemand wist dan
hij alleen; in die stad had hij Mathilde
leeren kennen en beminnen en ook zij
beminde hem in die stad had hij haar
het leven gered en werd hij door velen
geëerd en geacht, en toch ging hij die
over veertien dagen verlaten, alleen om
Mathilde te ontvlieden. Hij moest het
doen, zijn plicht gebood liet, zijn ge
weten beval het hem. Het zal hem zeer
hard vallen. Den bezoekers van het koffie
huis deed het allen leed, dat hij hen ging
verlaten.
Wordt vervolgd