NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
Van Kotta-Raflja lieiint de... victorie
N. 27.
Zaterdag 3 April 1886.
Vijftiende Jaargang.
abonnementsprijs
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
advertentiên:
F euillet on.
Een Misstap Uitgewischt.
AMERSFOORTSCIE CODRINT.
VOOR
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Men zou nog wel eenigen tijd kun
nen twisten over de vraag, of in 1873
de oorlog met Atjeh te vermijden
ware geweest. Een jaar of wat ge
leden was deze quaestie druk aan de
ordede omstandigheid dat men haar
verder heeft laten rusten, toont aan
dat de belangstelling der Nederland-
sche natie in hetgeen in Sumatra's
noorderdeel plaats grijpt, te gering
is geworden orn zich zelfs in dezen
gebrekkigen vorm te openbaren.
Als buurman's lijden onze tranen
kon drogen, en buurman's tekort
komingen onze misslagen konden
bedekken, we zouden met eenige
ingenomenheid wijzen op de geringe
resultaten, in andere landen met
militaire ondernemingen, in Oost-Azië
behaald. De Engelschen hebben het
na hun verovering van Birma te
kwaad met de zoogenaamde «Dacoits'Y
de Franschen in de tegenwoordige
periode hunner Tongkin-expeditie met
«Zwartvlaggen", evenals wij voort
durend worden lastig gevallen door
de «Sloebers."
Er is evenwel een klein onder
scheid. De Engelschen slaan er op
dat het kraakt, en hetzelfde doen
ook de Franschen. De onzen daar
entegen hebben rondom Kotta-Radja
en Oleh-leh een «geconcentreerde"
stelling ingenomen, en verheugen zich
zeer als men hen daar een dag met
rust heeft gelaten.
Van de beteekenis van een strijd
tegen een Oosterschen vijand schijnen
de Westersche volken de voorstel
ling verloren te hebben. Het is alsof
zij nog eenigszins verkeeren onder
den invloed der traditiën van Robin
son Crusoë, die slechts een geweer
schot behoefde te lossen om een
honderdtal menscheneters op de
kniëen te doen vallen, of, als men
liever een door de historie beter ge
staafd feit wenscht aan te halen,
nog schijnt de meening dat het is
als in de dagen van Ferdinand Cortez,
voor wiens handvol geharnaste ruiters
een honderdduizend Mexicanen in
wanorde op de vlucht sloegen.
De tegenwoordige onbeschaafde
of half-beschaafde volken, met welke
de koloniale staatkunde de Europee-
sche natiën in aanraking brengt,
sterven niet van schrik als zij een
geweer zien, noch bezwijmen bij den
aanblik van een paard. Orn hen met
eenige kans van succès te beoorlogen,
moet men er op rekenen, dat ook
zij in handelsbetrekkingen met andere
natiën hebben gestaan en nog staan,
en dat misschien van aanvaller en
verdediger de wapens uit dezelfde
fabriek komen. Wil iemand hun land
veroveren, er kunnen gewichtige
redenen voor zijn; maar men rekene
dan ook op een tegenstand, geëven-
redigd aan de weermiddelen, die zijn
buitenlandsche relatiën hem aan de
hand kunnen doen. Vooral op den
eersten aanval komt het aan: is die
beslissend, dan is de weg tot een
vreedzame schikking gebaand.
Na dertien jaar van strijd wordt
de Atjeh-quaestie thans opnieuw aan
de orde gesteld, niet in maar buiten
de volksvertegenwoordiging. Bestaat
daartoe de noodzakelijkheid?
Om op die vraag het antwoord te
vinden, behoeven we slechts een blik
te slaan op den toestand, zooals hij
zich heeft ontwikkeld sedert Maart
1881, het tijdstip waarop Generaal
Van der Heyden werd teruggeroepen.
De Staat van Zaken was toen be
vredigend. De schitterende overwin
ningen, door den kloeken krijgsman
in '78 en '79 in XXII en XXVI
Moekims, zoowel in 't verste Zuiden
als in het verwijderste Noorden van
het voormalig Atjehsche rijk behaald,
hadden de fouten der vroegere po
litiek van weifelingen en schomme
lingen hersteld, en tot een resultaat
geleid dat reeds in 't begin van '74
bereikt had kunnen worden, indien
Generaal Van Swieten zijn taak niet
volbracht had gerekend vóór de
DOOR
D H ENGELBERTS
17
Richard was weder in Hamburg en
legde zich ijverig toe, cm van alles wat
de fabriekzaak betrof, op de hoogte te
komen. Alles ging hij nauwkeurig na en
weldra was hij geheel in de zaak inge
wijd, zoodat de heer Fleishhauer zich
geluk wenschte, zulk een actief compag
non te zuller. krijgen. Hij zag met genoe
gen, met welk een takt en overleg hij
met het werkvolk omging, welk een
orde en regelmaat er heerschte; dat
was voor hem een waarborg, dat de
fabriek te Bremen, die op een grooten
voet was ingericht, met voordeel zou
werken.
Richard had niemand van zijne voiige
kennissen vergeten. Voor vrouw Martha
Stein, die hem in zijne jeugd met zulk
eene liefde had omgeven, had hij een
klein huisje gehuurd en er zelf twee
kamers van in gebruik genomen. Haar
water- en vuur-negotie moest zij aan
kant doer,zij was al op eenigen leef
tijd gekomen, moest nu rust genieten
en wanneer zij zijne vertrekken in orde
hield, had zij genoeg te doen. Hij was
er op gesteld, dat zij hem Richard bleef
noemen, maar vrouw Martha voegde er
altijd «mijnheer» bij. Dat zij zeer aan
hem gehecht was, kon men licht begrij
pen, en het was voor haar altijd een
groot genoegen, wanneer zij aan anderen
kon zeggen: «Ik heb het altijd gezegd,
dat Richard eens een groot man zou
worden.» En wanneer Maihilde haar
bezocht, die haar dan zoo lief aansprak,
was haar gesprek altijd over hem, dat
hij zulk een best mensch was, dat er
geen beter op de wereld leefdeen als
zij hare gerimpelde, oude hand op die
van Mathilde legde, dan zeide zij, ter
wijl tranen in hare oogen kwamen, «gij
moet veel van hem houden, hem heel
gelukkig maken. F.n wat klonk het haar
dan aandoenlijk in de ooren, wanneer
Mathilde dan met geestdrift antwoordde
«Ja, goede Martha, dat zal ik doen.
Heeft hij niet mijn leven en dat mijner
moeder gered?»
Richard bezocht ook menigmaal den
heer Hausmann in het Victoria-hötel en
was daar altijd zeer welkom. De vroo-
lijke Marie kreeg altijd eene kleur, wan
neer zij hem zag, altijd had zij veel van
macht des vijands genoegzaam ge
broken was. Met vaste en bekwame
hand had Van der Heyden een aan
vang gemaakt met de reorganisatie
van het bestuur; onder zijn beheer
was het veilig, en het ontzag voor
zijn naam beperkte de vijandelijke
ondernemingen tot den omvang van
kleine strooperijen.
Daarna is gekomen de vrede, voor
welken Van der Heyden de tijd nog
lang niet genaderd achtte. Maar hij
stond eenigen machtbegeerigen en
machthebbenden in den weg, en
daarom moest en zou het vrede
zijn.
Dat onzinnig besluit, veel meer
dan de oorlog zelf, is oorzaak van
den ongelukkigen toestand van heden.
Want de gevolgen bleven niet uit.
Het vertrek van Van der Heyden
deed de Atjehers herademen. In
't begin namen zij zekere vreedzame
allures aan, en het gouvernement
was erg in zijn schik. Later vertoon
den zij van lieverlede meer hun ware
gezindheid, en men zei dat ze wel
tot inkeer 'zouden komen. Weldra
kon geen patrouille, geen transport
meer ongemoeid van den eenen post
naar den anderen gaan, en men vond
dat dergelijke kleine schermutselin
gen niets verontrustend hebben, dat
zij altijd het gevolg zijn van een
hardnekkigen kamp, en dat niettemin
de verzoening niet zou uitblijven. Om
die te bevorderen werd de kust be
waakt, als voorzorgsmaatregel tegen
het niet gesloten houden der haven
plaatsen waar liet Nederlandsch gezag
niet werd erkend. De Radja van Tenom
lichtte vreemde schipbreukelingen op
en wikkelde ons bijna in een conflict
met Engeland, Jan Compagnie
moest zich tot de rol van Jan Salie
verlagen. Eindelijk begreep men dat
het op den duur toch maar erg on
veilig was op die verwijderde posten,
en men vond uit het nieuwste pracht
stuk van militair beleid in koloniale
militaire zaken, de «geconcen
treerde occupatie."
Daar zullen wellicht enkele men-
schen gevonden worden die niet
precies weten wat men daaronder
te verstaan heeft.
In den Fransch-Duitschen oorlog
praatten de legerhoofden van Napo
leon III van «achterwaartsche ma
noeuvres," ter vermijding van het
woord vluchtdat leelijk klinkt uit
krijgsmans mond. Welnu, de gecon
centreerde occupatie is aan zoo'n
manoeuvre nauw verwant, en «gaat
uit van hetzelfde beginsel." De zaak
is deze, dat de vijand ons heeft ge
noodzaakt, het met moeite gewonnen
terrein te verlaten, de daar geves
tigde posten op te geven, de daar
aangelegde werken te vernielen, in
allerijl terug te trekken, met achter
lating van alles wat den aftocht zou
kunnen belemmeren, en aanhoudend
genoodzaakt ons tegen zijn verwoede
aanvallen te verdedigen, blijde dat
eindelijk de omgeving van Kotta-Radja
was bereikt, waar de kans bestond
eenigen tijd staande te blijven. Op
dit oogenblik heeft men al het mo
gelijke gedaan om deze geconcen
treerde stelling, of in zuiver
Hollandsch, dit toevluchtsoord, eenigs
zins tegen vijandelijke aanvallen te
dekken, maar dezen hernieuwen zich
aanhoudend; nergens is men één uur
veilig en als er geen verandering
komt, en spoedig ook, dan zal de
vredelievende politiek van de laatste
vijf jaren ten gevolge hebben, dat
uitvoering gegeven is aan het pro
gram van eiken echten Atjoher:
«Den laatsten Hollander in zee!"
Zal het zóóver moeten komen?
De gepens. luitenant-kolonel van
het N. I. Leger Verstege is opgetreden,
om de Nederlandsche natie deze vraag
voor te leggen. Zijn «Beroep", uit
gesproken in «Burgerpligt" te Amster
dam. kort daarop in druk verschenen
en nog door een belangrijk debat
gevolgd, heeft ten doel een beweging
in het leven te roepen tot oplossing
van het Atjeh-vraagstuk.
In het volgend nummer zullen wij
aan de hand des schrijvers de mid
delen aanstippen. Thans eindigen we
met de aanhaling van een fragment
uit een brief van December 1885,
door lt.-kolonel Verstege voorgelezen,
en waarin de gevaren van den toe
stand duidelijk worden geschetst:
«Dat de Atjehers lachen om onze
onaantastbare stelling is te natuurlijk
om er verwonderd over te zijn. We
worden eenvoudig belegerd en komen
we er buiten, dan worden we aan
gevallen en spoedig tehuis gebracht.
De tegenwoordige toestand op Atjeh
is dan ook allerellendigst; de thans
gehuldigde politiek van afwachting
is harde achteruitgang, en elke dag
van stilstand versterkt de Atjehers, en
benadeeld ons prestige in de hoogste
mate, tegenover de buitenwereld maar
vooral in het oog onzer buren in de
Straits, die ons reeds beschouwen
als machteloos en uitgeput. De
Atjehers kunnen gerust volhouden,
daar zij aan geld geen gebrek hebben.
Zij verkoopen al hunne producten
tot hooge prijzen. De peper, die vroe
ger 8 dollar gold, verkoopen zij nu
voor 20 dollar en de productie is
toegenomen.
Streken, zooals de Oostkust (Edi)
waar sinds een tiental jaren alles zoo
rustig was, dat er plantages zijn
aangelegd, komen weer in beroering.
De zoogenaamde bevriende hoof
den, doen onder het oog onzer au
toriteiten, en tegen den wensch en
de bevelen der Regeering, wat zij
goedvinden, en bestraffen hen die
ons vroeger bewijzen van gehecht
heid hebben gegeven.
Hunne houding tegenover onze
autoriteiten is niet alleen zeer onaf
hankelijk en onvriendelijk, maar zelfs
oneerbiedig, uitdagend.
De zeeroof (een der redenen waarom
wij Atjeh den oorlog verklaarden)
neemt op schrikbarende wijze toe,
en verschillende daardoor benadeelde
Engelschen moeten reeds te Penang
hunne klachten bij het Britsch be
stuur hebben ingebracht. Toch wordt
hem gehouden en misschien een wensch
gekoesterd. Zij was na zijn vertrek stil
en afgetrokken geworden, maar haar
verstand en goed hart hadden haar
getroost. Het was immers niet onnatuur
lijk, dat zij voor den schoonen jongeling
een gevoel van liefde ondervond.
Toen hij in het Victoria-hótel kwam,
was hij immers een wees en van haar
stand, zooals zij dacht. Wat was hij
altijd bescheiden, ieder was met hem
ingenomen, geheel anders dan de andere
bedienden in het hotel. Wat kon hij
haar gerust stellen, wanneer het stormde
en zij dan aan haar vader, die op zee
was, dacht. Wat was hij niet oplettend,
om voor haar te weten te komen, waar
het schip, waarop haar vader zich be
vond, gepraaid of binnen geloopen was,
om het haar mede te deelenen eens
toen het zoo vreesc-lijk stormde en zij in
tranen badende ter nederzat, had hij toen
niet hare had gevat en gezegd: «Marie,
gij moogt niet zoo bedroefd zijn, denk,
dat God overal is, en ook voor uw vader
zorgt.» Wat verminderde toen niet haar
angst? Hoe goed deed haar zijn hand
druk niet? Zoo had haar nog nooit een
ander getroost? Het was dus niet onna
tuurlijk, dat zij hem lief kreeg, lief
kreeg, zooals dat vroolijke, rondborstige
meisje het moest. Maar toen zy vernam,
dat het hem goed ging, had zij haar
verstand gebruikt, zij had geredeneerd,
en hoewel zij hem bleef lief hebben,
had haar gevoel eene andere richting
genomen. Toen zij vernam hoe edelmoe
dig en zelfopofferend hij zijn leven voor
anderen gewaagd had, wat had toen
haar hart met snelle slagen geklopt. Hoe
gaarne zou zij niet in de plaats van
Mathilde geweest zijn, om hem altijd
dankbaar te kunnen zijn?. Zij begreep
het volkomen, dat hij dat meisje lief
kreeg en vooral, dat zij hem beminde.
Zij besefte echter ook, dat hij nu niet
meer voor haar bestemd was. Bewon
dert gij lezeres niet het verstand en het
goede hart van dat meisje, gevoelt gij
geen sympathie voor zulk een meisje?
Zeker! Richard wist niet, dat Marie hem
beminde, hij had haar altijd wel harte
lijk, deelnemend behandeld, maar nim
mer aanleiding gegeven, dat zij vermoe
den kon. dat hij haar liefhad. Daaraan
was het dus toe te schrijven, dat zij in
haar lot berustte, en hare vroegere vroo-
lijkheid terugkwam. Maar weet gij wel,
welk een groot voordeel het voor haar
geweest is, dat zij met Richard dweepte?
Niet? Dan zal ik het u uitleggen. Marie
was een mooi meisje, vroolijk van hu
meur en gevat in hare antwoorden. Wie
waarborgt ons, indien zy Richard niet
op haar levensweg ontmoet had, dat zij
dan niet met haar vroolijk, opgewonden
humeur, luchtiger, vrijgeviger, misschien
lichtzinnig zou geworden zijn; maar het
innerlijk gevoel, dat zich bij haar voor
hem openbaarde, heeft haar wellicht
voor veel bewaardwant aan welke
gevaren staat niet een mooi en vroolijk
meisje bloot? Zij is gelijk aan eene
schoone bloem, die men begeert te be
zitten, om hare schoonheid te genieten.
Hoe velen bezwijken niet door schoon
klinkende vleitaal? Hoevelen zijn niet
gestruikeld, voor zij het wisten, gestrui
keld, om een leven van verachting en
berouw te slijten. Voor dat alles is wel
licht Marie bewaard gebleven, omdat zij
Richard lief had en het voor ontrouw
zou hebben aangezien, indien zij niet
braaf was gebleven. Al deed het baar
hart ook zeer, dat zij afstand moest
doen van hare liefde voor hemzij kon
en mocht hem niets verwijten, want
nooit had hij haar in de verste verte
te kennen gegeven, dat hij dat gevoel
met haar deelde, hij wist niet eens, dat
zij hem lief had.
Wordt vervolgd