NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
N. 61.
Zaterdag 31 Juli 1886.
Vijftiende Jaargang.
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
advertentien:
Onze taal.
BINNENLAND.
F euillet on.
Oorspronkelijke Novelle
t. p. van baeren.
AMERSFOORTSCHE COURANT.
YOOR
Per 3 maanden 1.Franco per post door het gehecle Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten iütezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Het Nederlandsche volk houdt er
een akelige, koppige, nijdige, onhan
delbare taal op na.
Gij ontkent dit met nadruk, waarde
vriend! Omdat ge u menigmaal het
gemoed verruimd en het hoofd ver
helderd hebt gevoeld door de, in
schoone vormen uitgedrukte gedach
ten van Nederlandsche proza-schrij-
vers en dichters, omdat vaak uw
verstand en uw gevoel ten volle
werden bevredigd door de welspre
kende taal eens talentvollen rede
naars, omdat gij met zekerheid
weet, dat er geen enkele schakeering
der gedachten is, die niet in Neder
landsche klanken juist en sierlijk kan
worden weergegeven.
Dat alles moge waar zijn, en gij
dus al heel weinig reden hebben om
bovenstaande stelling te onderschrij
ven, maar, ge hebt ook nooit
gezeten in een examen-commissie.
Ware dat zoo, ge zoudt wel anders
praten.
Ziet ge, als men de taal eenmaal
beet beeft, dan is het gemakkelijk
genoeg om er zich van te bedienen,
en haar te verstaan als een ander
haar gebruikt. Maar het zoo ver
te brengen, dat schijnt een bitter
kruis.
Geen examen-commissie, voor welk
vak ook, of zij klaagt steen en been
over de geringe taalkennis der can
didates Opstellen, waarvan de ge
brekkige vorm den mageren inhoud
evenaart; kwalijk gebouwde, onsa
menhangende volzinnenwoorden
gebruikt op een wijze, waaruit dui
delijk blijkt dat de candidaat er de
beteekenis niet van begrijpt; grove
taalfouten in menigte, somtijds begaan
uit slordigheid, maar dikwijls ook
uit onwetendheidonbekendheid met
de eenvoudigste spelregels, hetgeen
blijkt uit de gebrekkige toepassing,
dat en nog meer van dien aard
behelzen de gewone klachten, aange
heven in de rapporten aan den
Minister, zoodra een examineerende
commissie het ondankbaar terrein
van de «taal" is genaderd.
Een merkwaardig voorbeeld hadden
we hiervan weer dit jaar. De com
missie te Leeuwarden, die in 't
voorjaar de examens heeft afgenomen
van de adspirant-(hulp)ondervvijzers,
heeft uit eigen beweging den Minis
ter eenige mededeelingen gedaan
van haar bevindingen, ten einde de
minder gunstige resultaten, waartoe
haar onderzoek heeft geleid, te
motiveeren; en wat daarin gezegd
wordt van de taalkennis der jongelui,
is inderdaad verschrikkelijk, zelfs
naar de schatting van hen, die ge
woon zijn geen hooge eischen te
stellen.
Maar is «Hollandsch-leeren" dan
zoo erg moeielijk?
Nu, dat het eenige moeielijkheden
aanbiedt, mag niet ontkend worden,
vooral wanneer er sprake is van
gewone schoolleerlingen uit de lagere
volksklasse. Voor hen is, in welke
streek van ons land men ook komt,
de zuivere Nederlandsche taal eigen
lijk een ietwat vreemde, die zij door
kracht van oefening wel eenigermate
leeren verstaan, doch waarin zij zich
toch nooit recht op hun gemak lee
ren bewegen, tenzij bijzondere om
standigheden dit later in de hand
werken. Bij hun pogingen, om hun
bekende spraakklanken in lettertee-
kens weer te geven, krijgen we soms
allerzotste combinaties te zien. Het
verschil van taalvormen, met d of t
of dt op het eind, bestaat voor hen
eigenlijk niet; en hoeveel moeite hun
onderwijzer zich ook getroost heeft
om hun een redelijk denkbeeld te
geven van buigingsuitgangen; ja, op
het oogenblik dat hun dat alles werd
verklaard, begrepen zij het wel,
doch van de noodzakelijkheid, om al
die dingen in het geheugen te bewa
ren, voelden zij niets. Als men
bovendien weet, hoe uiterst gering
het getal woorden is, waarmede
onontwikkelde menschen volstaan om
al hun gedachten, behoeften, gewaar
wordingen uit te drukken; als men
soms heeft mogen hooren, op wat
zonderlinge manier andere woorden,
die niet zoo tot het dagelijksch
kader behooren, maar die men toe
valligerwijze ergens opving, soms te
pas worden gebracht, die zal zich
geen overdreven voorstellingen maken
van de blijvende vruchten van het
taalonderwijs in de volksschool, en
zich tevreden stellen wanneer we,
door aan dat belangrijk onderwerp
steeds niet alleen de aandacht maar
bovenal de nauwlettendste zorgen
wijden, heel heel langzaam een
beetje vooruitgaan.
Dat echter jongelui, die zich voor
een wetenschappelijke betrekking
bekwamen, dat zij, die zelf een
maal onderwijs zullen geven, in de
moedertaal, reden geven voor zóó
algemeene klachten, dat is een
feit van onrustbarenden aard, en
dat we daarom geenszins licht mo
gen tellen. Het wijst op een gebrek
in de opleiding, voortvloeiende uit
minder gunstigen aanleg, of wel uit
verkeerde methode. Dikwijls werken,
met name waar het de vorming van
onderwijzers betreft, beide oorzaken
samen.
Generaliseeren kunnen we hier
natuurlijk niet; doch op enkele fou
ten mogen we wel wijzen als ver
moedelijke redenen waarom vele
achttienjarigen nog zoo slecht met
hun taal terecht kunnen.
1. Het onderwijs dat zij ontvingen
was te theoretisch. Hun ieeraar
liefhebberde veel op het gebied van
woordafleiding; en als hij van een
of anderen taalvorm de heele ge
schiedenis meende te kennen, van
Adam af, dan achtte hij zich verplicht
den leerlingen toch ook iets van
dat moois te doen genieten. Het nut
van dergelijke «oefeningen," die veel
tijd roofden en veel leervermogen in
beslag namen, was meer dan twijfel-
achtig.
2. Er werd hooge waarde gehecht
aan juiste definitiën. Ofschoon er nu
een groot aantal zeer goede schrijvers
in Nederland zijn, die toch geen
onberispelijke bepaling van een
«werkwoord" kunnen geven, en ze
bij het onderwijs zelf heel weinig te
pas komen, moest er toch maar
gezorgd worden, dat van elk gram
maticaal begrip een omschrijving
werd gegeven, die niets te wenschen
overlaat.
3. Overstelpend groot is de vloed
van namen, waarmede de jeugdige
beoefenaars zich moeten kwellen. De
schrijvers van leerboeken over zins
ontleding en spraakkunst leggen zich
toe, met een ijver een betere zaak
waardig, het aantal onderscheidingen
steeds grooter te maken. Iemands
hoofd duizelt, als hij eenvoudig een
overzicht poogt te krijgen van de
verschillende soorten van «bijzinnen,"
en dat is nog maar een klein onder
deel van het geheel.
4. Op het gebied der spraakkun
stige benamingen heerscht een jam
merlijke regeeringloosheid. Men is
critiek gaan oefenen op de bestaan
de, door het gebruik geijkte en
waarvan ieder de beteekenis kende,
en legio is het aantal wijzigingen,
daarin gebracht door bevoegden en
niet-bevoegden. Sommige dier namen
klinken voor het gehoor van een
leek heel vreemdals hij bijvoorbeeld
hoort praten van den «verleden
onvoltooid toekomenden tijd," dan
vindt hij die vereeniging van woor
den, die gewoonlijk tegengestelde
begrippen vertegenwoordigen, alles
behalve duidelijk. Maar onze jeugdige
taalbeoefenaars moeten dat maar
slikken. Het ergste is, dat ieder er
tegenwoordig zijn eigen systeem van
namen op nahoudt; wel worden
pogingen gedaan om op dit gebied
de eenheid te herstellen, doch met
weinig kans van slagen.
5. Bij al dien strijd over het
systeem," komt de taal zelve niet
tot haar recht. De theorie heelt het
leeuwenaandeel der stadie, de arme
practijk komt achteraan. De jongelui
hebben zooveel tijd noodig om zich
in het «stelsel" in te werken, dat
er geen gelegenheid overblijft om
zich genoegzaam te oefenen in het
gebruik der taal, en door nauwkeu
rige kennismaking met eenvoudige
letterkundige producten de beteeke
nis en de kracht der woorden te
bestudeeren.
Waar één of meer van deze fou
ten worden begaan, kan het niet
anders, of de waarde van het taal
onderwijs moet gering wezen. Over
het algemeen zou het aanbeveling
verdienen, den kring, die dat onder
wijs voor jongelieden omsluit, niet
te wijd te nemen, doch te zorgen
dat binnen die lijn alles glashelder
en muurvast wordt gemaakt.
Ten bewijze der goede gezindheid
van vele bewoners der verontruste wijk
te Amsterdam kan dienen, dat de ge
broeders Mens, die den moed hadden
om de roode en zwarte vlaggen van de
Zaterdagsche brug af te rukken, van
vele Jordaanbewoners in den vorm van
een briefkaart, een bewijs van instem
ming hebben ontvangen. Een dier brief
kaarten luidt als volgt:
«Vele Burgers betuigen u beide, alsook
de bewoners der Willemstraat, hunnen
oprechten dank voor u kloek gedrag. En
moedigen u allen aan steeds de rust te
doen bewaren. Zoo de ongelukkige opge-
ruiden menigte toch maar wilde inzien
dat Domela Nieuwenhuis een groote
lafaard is, die zich stil terug trekt ter
wijl zijn arme volgelingen in bloedigen
strijd zijn.
Op zijn hoofd komen al dit onschuldig
bloed. Waarlijk de Amsterdammers zijn
zoo kwaad niet voor hun arme stadge-
nooten, is er wel een stad waar zoo
veel gedaan word als bier. Dus brave
Willemstraaters nogmaals dank. Bescherm
de agenten en sla geen geloof aan oprui
ers. Gelijkheid kan er toch nooit bestaan.
_Aan Leendert en Jacobus Mens,
Willemstraat, alhier.
DOOR
\T)
Ja, en met dien Van den Hooghe
is 't ook spoedig veranderd, wie had ook
dat ooit durven verwachten.
Wat? vraagt Martha haastig.
Hij is toch niet overleden
Neen dat nu niet maar een ramp
heeft hem getroffen die onherstelbaar is.
Arnold is toch niet gestorven
vroeg Martha weder gehaast, en zag met
vreemden blik hare vriendin aan.
U schijnt het dus nog niet te
weten, antwoordde Mevrouw Van
Wijngaarden, die haar geheim te groot
vond om het zoo spoedig mee te dee-
len. De gebeele stad is er anders al
mee bekend.
«Maar wat is er dan drong
Martha weer aan.
Ge moet dan weten, dat Van den
Hooghe voor eenige weken naar 't zuiden
van Frankrijk trok, om daar eenigen
tijd door te brengen. Hij had de onvoor
zichtigheid Monaco aan te doen, en heeft
daar op de speelbank meer dan de helft
van zijn vermogen verloren, 't Is aller
treurigst.
Martha antwoordde eerst niets plot
seling kreeg zij een gevoel dat naar leed
vermaak zweemde.
Mevrouw Van den Hooghe zou dus
gefnuikt en haar trotsch gebroken zijn,
dacht zij.
En hoe zou het gaaa vraagde
zij belangstellend, zou Arnold student
blijven
Men zegt, dat het niet meer moge
lijk is waarschijnlijk komt hij reeds de
volgende week thuis, om een andere loop
baan te kiezen, 't Zou zeer jammer voor
hem wezen.
Martha werd vreemd te moedeop
den bodem van haar hart, voelde zij
diep medelijden met den jongen want
op hem had zij niets tegen. Doch dat
edele gevoel werd onderdrukt door een
ander minder edelzij zou zoo gaarne
die onuitstaanbare Mevrouw Van den
Hooghe vernederd zien.
Mevrouw Van Wijngaarden was thans
haar doel nabij.
Ik vrees," zoo begon zij ik
vrees, dat er nu van een huwelijk tus-
schen Mathilde en Arnold weinig komen
zal, naar het gerucht loopt zoutd gij ten
minste uwe toestemming reeds gegeven
hebben.
«Dat is eene infame leugen I"
antwoordde Martha geraakt, terwijl zij
tot groot genoegen van hare vriendin
toebeet aan het aas, dat deze haar toe
wierp. Integendeel, ik ben er nimmer
vóór geweest. Niet, dat ik iets kwaads
van Arnold wil zeggen, neen, het is
een flink jongmensch,... maarHier
bleef zij steken, alsof zij den waren grond
niet durfde noemen.
Nu, ik heb er ook altijd weinig
geloof aan geslagen, te meer daar ik
Arnold beter ken dan hem lief is.
«Wat? vroeg Martha haastig,
«ge wilt toch niet zeggen dat hij...."
Ja, ziet u, een ander zou ik het ver
zwijgen, maar beschouw ik het als plicht
het U mee te deelen. Ge weel, dat Arnold
bij mijne zuster Cristina in den kost is.
Nu, van haar heb ik vernomen, en ik mag
er dus niet aan twijfelen, dat hij Mathilde
slecht behandelt. Althans indien tusschen
hun beiden iets meer dan vriendschap
bestaat. Hier wachtte de spreekster
af, wat Martha zeggen zou. De vrouw
des huizes begreep hare gast en antwoord
de openlijk
Ja, meer dan vriendschap, want
zoo ik reeds zeidq, zij wachten slechts op
mijne toestemming om een engagement
aan te gaan."
Nu, dan vind ik het dubbel nood
zakelijk, dien Arnold voor uwe oogen te
ontmaskeren. Mijne zuster Christina dan,
heeft mij herhaaldelijk geschreven, dat
Arnold bijna dagelijks eene villa bij de
stad bezochtdat daar weliswaar een
vriend van hem woont doch dat zijn be
zoek meer diens eenige zuster, dan wel
den vriend geldt. Christina heeft hem
zelfs bij haar in eene equipage zien zitten,
wel niet alleen, maar hij onderhield zich
met haar toch zeer vertrouwelijk. Daaren
boven heeft mijne zuster het portret van
die dame bij hem op tafel zien liggen.
Ik zou het dus raadzaam achten, dat
Mathilda hare verhouding tot Arnold
verbrak.
In stille vreugde las Mevrouw van
Wijngaarden in Martha's verbaasde trek
ken, dat ook zij die meening was toe
gedaan.
Heb ik van m'n leven, antwoord
de Mevrouw Van den Winter getroffen,—
wat moet een mensch hooren 1 Ik dank
u hartelijk voor uwe mededeeling. Van
avond nog wil ik zelf Arnold schrijven,
dat hij mij en Mathilde voortaan voor
goed vreemd zal moeten zijn. Zoo iets
is niet langer te dulden.
Mevrouw Van Wijngaarden had juist
een antwoord gereed, toen Mathilde de deur
opendeen vraagde, of Tante ook theewater
verlangde.
't Is goed, kind, antwoordde
Martha, doch blijf thans even hier,
om zelve van mijne vriendin te hooren,
dat er van uw engagement met Arnold
geen sprake rneer kan zijn.
Mathilde werd doodsbleek.
Ga hier zitten vervolgde Tante,
en bereid u op vreeselijke dingen voor.
Met moeite bereikte het meisje haren
stoel. Op verzoek van Martha verhaalde
hare vriendin ook aan Mathilde haar ge
heim. Bevend zat Martha's nichtje voor
haar, en dreigde in onmacht te vallen.
Geen woord, geen traan, geen zucht ver
lichtte haar hart, zij wist niet meer of
zij waakte of droomde.
Nu ziet gij het zelve, Mathilde,
begon Martha, ik heb het engagement
altijd tegengehouden, en zeg nu zelve of
ik onrechtvaardig was.
Het kan niet waar zijn," brak
eindelijk het overweldigd meisje uit,
Arnold ontrouw? neen, dat nooit! dat is
een leugen
Wordt vervolgd).