nieuwe
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
Zaterdag 29 Januari 1887.
Zestiende Jaargang.
Het begin.
Feuilleton.
MANUELA.
VOOR
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertenties:
BINNENLAND.
FOORTSCIE CODBANT.
Per 3 maanden 1.Franco per post door het gebeele Bijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
h f r:rt\n sUillen en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
V;in 1 G regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertenticn viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Voor ons ligt thans de bundel
papieren, die het terslag bevatten
der eerste getuigen-verhooren, afge
nomen door de Commissie van En
quête in zake kinderarbeid en toestand
van fabrieken; een hoogst belang
wekkende collectie getuigenissen, die
bouwstoffen kunnen leveren voor
toekomstige hervormingsplannen.
Wie de stukken met aandacht
leest, en eenigszins tracht de afge
legde verklaringen met elkander te
vergelijken, ten einde de feitelijke
toestanden, het objectieve, af te
scheiden van hetgeen de vrucht is
van persoonlijke en eenzijdige opvat
ting en beschouwing, van het subjec
tieve, zal waarschijnlijk met ons
het gevoelen deelen dat, zoo Amster
dam, het onderwerp der publiek-
gemaakte verhooren, eenigermate
den maatstaf aangeeft van den staat
der industrie over het geheele land,
er wel reden is om verbetering te
wenschen, zoo noodig door tusschen-
komst van den wetgever. We zullen
ons thans niet, om dit nader aan te
toonen, in bijzonderheden hegeven;
wellicht vinden we daartoe, bij de
bespreking der afzonderlijke arbeids-
quaestiën, nog weieens aanleiding.
Thans wenschten we slechts een
voorloopigen algemeenen indruk weer
te geven.
In de eerste plaats zien we de
vrees beschaamd van hen, die meen
den dat het parlementair onderzoek
weinig aan het licht zou brengen,
dewijl de personen, van wie men
voornamelijk de gegevens zou moeten
ontvangen, de werklieden, niet zouden
durven getuigen, uit vrees van bena
deeling hunner belangen, indien zij
eens verklaringen aflegden die den
patroon onaangenaam mochten zijn.
Nu maakt men zich, gelooven we,
somtijds een onjuist denkbeeld van
de mate van afhankelijkheid, waarin
de werkman verkeert, en men geeft
zich niet genoeg rekenschap van het
feit, dat hij in de laatste vijf-en-
twintig jaren in een toestand is ge
komen, die voor dc uitoefening van
willekeur minder geschikt is. De
bekwame en vlijtige werkman, die
zijn vak verstaat en zijn plicht doet,
wordt, zoo noodig, van onderscheiden
kanten beschermd, niet het minst
door de openbare meening cn de
pers, zoo ook door de werklieden-
vereenigingen zelve, die, zoo zij een
beroep doen op het rechtvaardig
heidsgevoel hunner landgenooten,
zich niet te vergeefs doen hooren.
Indien een werkman voor de enquête
commissie naar waarheid heeft ge
tuigd, volgens zijn beste weten, dan
zal, gelooven we, de patroon zich
wel tweemaal bedenken, eer hij tracht
het den man oin die reden, recht
streeks of zijdelings, lastig te maken,
[leeft hij, opzettelijk of ondoordacht,
onwaarheid gesproken, ook dan zal
men er de voorkeur aan geven, te
bewijzen dat hij overdreef of onjuist
voorstelde, liever dan, door den
onvertrouwbaren getuige zeiven te
hinderen, het vermoeden te wekken
dat er toch meer van aan is dan
men beweert.
Een tweede overweging is deze
Zal, als de enquête mocht zijn afge-
loopen, nadat men het zeker niet
voor de hand liggend middel heeft
gevonden om haar voort te zetten,
ondanks en te midden van de troe
belen der Grondwetsherziening,
zal zij dan werkelijk vruchten ople
veren? Zou niet de geheele indus-
trieële wereld in Nederland als één
man opstaan, en zich verklaren tegen
alle mogelijke maatregelen van wet-
telijken dwang tot het aanbrengen
van verbeteringen in de inrichting
der fabriek, verbeteringen die
wellicht bevorderlijk kunnen zijn aan
de gezondheid en de veiligheid binnen
de gebouwen, maar toch in elk geval
veel geld zullen kosten, waardoor de
oprichtings- en bedrijfskapitalen groo-
ter, de ondernemerswinsten kleiner,
en derhalve de kansen om met
goed gevolg tegen het buitenland te
concurreeren geringer zullen worden?
Wij gelooven inderdaad, dat som
mige fabrikanten en kleine werkge
vers wel wat zullen tegenstribbelen.
Doch dat zullen juist diegenen ,zijn,
bij wie de toestand ongunstig is, en
wier streven alleen daarheen gericht
was, om met een minimum van
kosten te concurreeren. De goede
fabrikanten, zij die ook denken aan
het lot hunner werklieden, en die er
een gewetenszaak van maken, men-
schenlevens ten hunnen bate te ver
slijten, zij hebben tegen die,
wij durven gerust zeggen oneerlijke
mededinging het meest te worstelen;
het wordt, om zoo te spreken, een
duivelsehe wedstrijd, want wie
het minst belangstelt in liet lot zijner
onderhoorigen, heelt de beste fman-
cieële kansen. Dat is, ieder gevoelt
het levendig, in de hoogste mate
onzedelijk, en beter ware het, dat de
industrie ten gronde ging en de helft
der Nederlandsche natie gedwongen
werd te emigreeren naar Australië,
dan dat de mogelijkheid van zulk
een wedloop nog langer werd besten-
digd.
En daarom stelle de wetgever
eenige eischen, waaraan hij, die
werkkrachten bezigt, behoort te vol
doen. Met Strafwetboek neemt wel
lastdieren in bescherming, wat wij
zeer toejuichen: maar de iabriek-
arbeider, die staat voor de keusêf
zijn gezin te laten verhongeren êf
zich dagelijks te begeven op onge
zonde en onveilige plaatsen, en die
natuurlijk het laatste kiest, wie
onzer zou in dat geval niet hetzelfde
doen! die man heeft minstens
evenzeer aanspraak op de bescher
ming van het staatsgezag.
De goede werkgever, hij die zijn
plicht kent en betracht, zal zich er
zeer over verheugenwant het optre
den der overheid bevrijdt hem van
een onedele concurrentie, die hij niet
zou kunnen overwinnen zonder zijn
geweten geweld aan te doen.
Wel is waar, liet wordt dan ook
bezwaarlijker, tegen liet buitenland
te concurreeren, waar, ondanks de
wettelijke bescherming die daar de
werklieden genieten, toch arbeids-
conditiën worden aangetroffen die
een goedkooper productie mogelijk
jriaken.
Doch, wanneer onze werklieden,
bij een flinke behandeling, hun belan
gen wèl begrijpen, dan is liet te
verwachten dat zij met de werkge
vers zullen wedijveren in pogingen,
om het fabrikaat, wat het ook zijn
moge, zoo goed mogelijk te maken
en om de productie-kosten binnen
de engst mogelijke grenzen terug te
brengen. En dan zullen we eens
zien, of men het hier te lande zal
behoeven op te geven, of we niet
in staat zijn, ook zonder bescher
mende rechten, premieën en meer
dergelijke kunstmiddeltjes, onze plaats
in de nijverheidswereld met eere te
handhaven, haar zelfs te verbree-
den en te verruimen.
Het D. v. Z.-TL verhaalt, dat toen
Maandag j.l. Prinses Wilhelmina met haar
gouvernante op den Ouden Schevening-
schen Weg wandelde, en de commandant
van een eskadron huzaren passeerende,
zijn troep liet front maken, een oud
Scheveningsch moedertje, met tranen in
de oogen, uitriep»Och, Heer, bewaar dit
lieve kind toch voor 't Vaderland
Ook wij, ofschoon zonder tranen in de
oogen, wenschen dat zeker van harte,
maar toch willen wij het D. v, Z.-II. in
bedenking geven, orn, wanneer weer een
oud Scheveningsch moedertje bij het zien
van ons Prinsesje iets aandoenlijks zegt,
het wat indrukwekkender terug te geven
of, 't geen wellicht nog beter ware, het
te verzwijgen. Na het bekende geestige
versje van pater van Meurs loopt elke
poging, om oude Scheveningsche moe
dertjes iets aardigs aan het adres der
kleine Prinses te laten zeggen, groot ge
vaar van in het water te vallen. (Tijd.)
Naar wij vernemen, heeft di
minister van Oorlog aan het Centraa
Comité van den Nederlandschen Weer
baarheidsbond te kennen gegeven, da
hij het welslagen van den nationaler
schietwedstrijd, welken de Bond he
voornemen heeft dit jaar op groote schaa
in de nabijheid van 's-Gravenhage te
houden ter herdenking van zijn 20-jarij
bestaan, zooveel mogelijk zal helpen be
vorderen.
Men is in België meer dan ergem
elders beducht voor een oorlog tusscher
Duitschland en Frankrijk, en spreek!
meer dan ooit van middelen, om tegen
daaruit voorkomende gevaren gewapend
te zijn.
Als een voornaam middel daartoe be
veelt de Brusselsche ïléforme een bond
genootschap van België met Nederland
en Engeland aan tot waarborg van de
onzijdigheid van de beide stamverwante
volken, welk verbond door een comferentie
der groote mogendheden bevestigd moet
worden.
vNederland," zegt het blad, «loopt
evenzeer gevaar als wij, niet van den
rechtstreeksen inval maar van de ge
volgen van een oorlog. Onze inlijving
bij een machtigen nabuur zou bijna on
vermijdelijk zijn inlijving tengevolge heb
ben." «Dit land," meer.t het blad, «zou
als zulk een bondgenootschap voor
gesteld werd, zeker het belang daarvan
inzien. Ook Engeland dat Antwerpen
Fransch noch Duitsch wil zien zou
zeker er toe geneigd zijn. En wat de
overige mogendheden betreft, op een
conferentie zou geen harer durven weige
ren, waarborgen voor onze neutraliteit
te geven, omdat zij 2ich anders in ver-
denkiug zou brengen, van die te willen
schenden."
Naar aan het Vod. uit Lisabon
wordt geseind, vermelden de Portugeesche
bladen uit Afrika het bericht dat de
Nederlandsche consul te Guillimane, de
heer M. H. Maas, door inboorlingen is
vermoord.
De hoofdcommissie voor de zaken
van het Nederl. Portugeesch Israëlietisch
kerkgenootschap is voornemens, bij ge
legenheid van den 70sten verjaardag van
Z. M. den Koning, namens het kerkge
nootschap aan Z. M. een adres van ge-
EENE NOVELLE.
Vrij gevolgd naar het Italiaansch.
Daar zat ik nu te midden van allerlei,
mij zeer onverschillige menschen met
zeer alledaagsche gezichten, die zeer
alledaagsche koffiehuispraat verkochten.
Ik kreeg het land en zeide toch tot mij
zeiven: «Die lui staan toch niet in
conflict met eer en geweten als gij I"
In zulke gemoedstoestanden prenten zich
de meest onbeduidende omstandigheden
vast in iemands geheugen. Zoo zie ik
thans nog duidelijk het bierglas voor
mij, dat de vriendelijke kellnerin voor
mij neerzette. Op het deksel was een
verliefd paar geschilderd en daaronder
het tweeregelig rijmpje.
«Lieben tind geliebt zü werden.
1st das hüchste Glück aöf Erden
Ik lachte bitter in het leven zijn er
menigmaal epigrammen die den beiten
satirycus afbreuk doen.
Toen er nu ook nog bezoekers kwamen
met wien ik wellicht had moeten praten,
ging ik ijlings naar mijne woning
en begon te pakken. Dat was spoedig
gebeurd. Daarna trad ik voor het open
venster en staarde doelloos naar buiten.
Van slapen was geen sprake. Ik be
schouwde de boomtoppen die d»or het
maanlicht werden beschenen. Daaronder
heerschte pikzwarte schaduw. Ja daar
achter stond het huis, dat mijn dierste
kleinood bevatte, daar in dat huis waakte
een hart met even veel verlangen als het
mijnemijne gedachten drongen door
muren en deurenik zag haar een
zaam schreien en een onweerstaanbaar
heimwee maakte zich van mij meester.
Door den stillen nacht klonk het klet
teren der fontein als eene lokslem. Dat
er geen mogelijkheid bestond om Manuela
te naderen, wist ik, en na het afscheid
dat wij genomen hadden, zou ik het
ook niet hebben gewild, doch er trok
mij iets geheimzinnigs tot haar als lag
er niet een enkel uur, maar jaren van
verlangen tusschen zooeven en thans. Het
verlangen, noem het verzoeking, werd
steeds sterker. Waarom zou ik niet op
eene bank of in het pavilloen, dat
meestal ongesloten was, de zoele zomer
nacht doorbrengen, in plaats van op deze
onuitstaanbaar leege kamer? Voor ont
dekking bestond geen vrees in den tuin
was het doodstil. Geene der vrouwen uit
het voorhuis waagde zich om dezen tijd
meer in denzelven. Waarom zou ik dan
niet? Twee minuten later was ik bene-
den, klom over de haag, die onze tuinen
scheidde en doorkruiste langzaam de
welbekende paden. Reeds was ik dicht j
bij de fontein en zag het door de maan
verlichtte terras maar plotseling zag ik
daar ook iets bewegen, eene gestalte,
die tegen het hek stond geleund en
angstig luisterde naar de nadere schre
den. Nog eene seconde, ik snelde onder
de hoornen uit, strekte mijne armen uit
en Manuela, want zij was het, die niet
tegenstaande ongewoonte en vrees, in
den donkeren tuin was terug gekeerd,
Manuela lag met eea uitroep van zalig
heid op de lippen, in mijne armen.
Tevergeefsch alle strijd, tevergeefsch
alle besluitendat eene uur had ons
getoond wat scheiding was; ons beider
kracht was verspild, en nu ging ik
niet
Magnus stond met eene snelle beweging
op, liep eenige malen heen en weer;
doch bleef toen staan en zag naar de
zee. Eindelijk wendde hij zich tot mij
met een kalm gezicht en zeide
»Ge moet niet denken, jongmensch
dat ik u over het verhaalde tot rechter
benoem. Daarvan begrijpt ge toch niets.
Ge moet ook geen verderen uitleg van
mij verwachten. Dat zijn van die zaken,
die iemand op zich neemt, even als de
dood, en die komt ook anders als men
eerst gedacht had.
Tegenover eene wereld te staan en
trots hare wetten zijn eigen ik te volgen,
zoo geheel en al en zonder perken als
het vurigst verlangen wenschen kon, elk
oogenblik bereid te zijn den strijd te
aanvaarden, daaitoe behoort moed en
dit gevoel onderdrukt de schaamte over
het begane onrecht. Daarenboven acht
hij die in gouden wolken wandelt de
aardsche ketens niet.
En toch, zoo onverklaarbaar werkte
het geweten, dat ik niet meer als vroeger,
dagelijksch in het huisdurfde te gaan ten
aanscliouwe van een ieder. Het stuitte
mij ook tegen de borst door de herinne
ringen daaraan verbonden. Daarom ver
meed ik schijnbaar, Manuela op te zoe
ken maar 's avonds als alles stil was
wachtte ik in het pavilloen tot dat zij
uit het huis geslopen kwam en uren
lang brachten wij dan samen onder den
sterrenhemel door, niet rustig, niet vreed
zaam gelukkig, zooals het die weinigen
gegund is die bij eene vurige liefde een
rein geweten hebben maar vol storm
achtig genot, steeds meer en meer on
scheidbaar aan elkaar verknocht, meer
en meer onbekwaam elkaar te verlaten.
Toch pijnigde mij daarbij de gedachte
wat na die korte weken van geluk over
ons moest komen, Manuela echter, die
als veranderd was en elk oogenblik
nieuwe bekoorlijkheden, nieuwe gedach
ten van teederheid openbaarde, sloot mij
regelmatig den mond, als ik daarvan
begon te spreken en liep dan: »0! niet
denken, niet spreken, thans met, wij
willen dien korten tijd nog gelukkig zijn,
geheel en al gelukkig. Dan is immers
alles gedaan. Maar daaraan moet ge niet
denken, niet daarvan spreken!" En even
als een kind sloot zij de oogen, en ver
borg haar hoofdje aan mijne borst, dan
dacht ik aan niets meer dan aan het
genot om het lieve schepsel in de armen
te hebben.
Zoo ging het zes, zeven dagen achter
een. Mijn chef vraagde meermalen of ik
besloten was om te vertrekken en wanneer?
Ik troostte hem met beloften van later.
Ik wilde de zaak niet geheel enal van de
hand wijzen want dat de afreis eene vlucht
met ons beiden, als einde van het liedje,
worden zoude, zoo als ik reeds in stilte
tot mij zeiven zeide, werd wij meer eri
meer waarschijnlijk. En een einde zoude
er dan ook spoedig aan komen hoewel
het een ar.der was als ik mij had voor
gesteld.
Wordt vervolgd