NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND.
GILDEN 1 MfflEEIBffl.
let lied mdee Hinde.
tfo 93.
Zaterdag 19 November 1887.
Zestiende Jaargang.
VOOR
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
BINNENLAND.
F euilleton.
AMERSFOORTSCIE COURANT.
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers S Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend,
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Schrijver dezer regelen ontving
onlangs het bezoek van een jong-
mensch van p. m. achttien jaar, die
de volgende vraag tot hem richtte:
«Mijnheer, ik ben zoo vrij eens
bij u te komenals u soms bind
werk hebt, of ik dan in de gunst
mag staan?"
«Ge werkt immers bij
«Neen, mijnheer, daar ben ik al
drie maanden vandaan. Ik ben voor
mijn eigen begonnen, weet u
«En ge zijt, als ik mij wel her
inner, nog geen twee jaar op de
binderij, vroeger ben je aan 't be
hangen geweest."
«Juist, mijnheer, maar dat is zoo'n
lastig vak, zonder geld kun je
daar geen baas bij worden. En een
mensch wil toch wel eens op zijn
eigen beenen staan."
Met alle respect voor de begeerte
naar zelfstandigheid, waarvan de
vriend getuigenis allegde, kon ik
toch moeielijk besluiten mijn boeken
aan zijn villerskunsten te onderwer
pen, en gaf hem een paar jaargan
gen van een oud tijdschrift in te
naaien, waaraan weinig te bederven
viel; daarmee liet ik hem wegkuieren.
Nader vernam ik, dat huwelijksplan
nen aan zijn «vestiging" niet vreemd
waren.
Doch wat er in de toekomst van
zoo'n gezinnetje worden moet,
daarover houd ik mijn hart vast; te
grooter is mijn beduchtheid, omdat
hij waarlijk de eenige niet is, die
met zulke hoogst onvoldoende wapens
den strijd om het bestaan waagt te
aanvaarden. Is het dan wel wonder
dat zoo velen het onderspit delven,
dat zij jammerlijk ten gronde gaan,
dat armoede hun voorland is?
En toch, ook de krukken in hun
ambacht moeten leven. Niet in staat,
aan hooge eischen te voldoen, stellen
zij ook de hunne laag, en roepen
daardoor een concurrentie te voor
schijn, die voor bekwame werklieden
allernoodlottigst is. Een groot deel
van het publiek laat zich door
«goedkoopheid" verblinden, en sluit
moedwillig het oog voor de slechte
hoedanigheid van het werk.
Onze voorouders wisten wel wat
zij deden, toen zij de aloude gilden
met zooveel zorg in eere hielden.
Onder dat stelsel moch niemand
zich als patroon nederzetten, of hij
moest bewijzen van bekwaamheid in
zijn vak geleverd hebben. De con
currentie werd daardoor binnen
zekere grenzen gehouden, en, al
moest dan ook de arbeid wat duur
der betaald worden, men had in elk
geval iets degelijks voor zijn geld,
terwijl de thans zoo veelvuldige
klacht: overproductie, niet werd ge
hoord.
Ik weet wel, de heden ten dage
alles beheerschende voortbrengings-
vorm, vervaardiging in massa met
tot in het oneindige voortgezette
verdeeling van den arbeid, zou, indien
het gildewezen niet reeds een eeuw
vroeger van het tooneel ware ver
dwenen, daaraan toch wel voor goed
een einde maken, ten minste in die
vakken, waarbij de fabrieksarbeid
het handwerk heeft verdrongen.
Maar toch is de vraag niet overbo
dig, of het niet mogelijk zou zijn,
iets daarvan weder in het leven te
roepen, met terzijdestelling van de
nadeelen die er uit voortvloeiden.
Het is van algemeene bekendheid,
dat die nadeelen, inzonderheid de
belemmeringen in de vrije uiloefening
van het bedrijf, en de bevoorrechting
der gezeten «meesters", die zich
onder dat stelsel gemakkelijk ten
koste van het publiek konden ver
rijken, daar alle mededinging vanzelf
de grenzen hunner eigen goedkeuring
niet kon overschrijden, oorzaak waren
van het verval der gilden. Zij hebben
niet eens den grooten schok dei-
eerste omwenteling kunnen afwach
ten; reeds Lodewijk XVI schafte ze
op de aanhoudend rijzende klachten
in zijn rijk af, en in andere staten
van Europa werd dat voorbeeld
spoedig gevolgd. Doch zou men niet
beter gedaan hebben, met ze te
hervormen, in plaats van ze voorgoed
in den kelder te stoppen.
Twee dingen waren er zeker aan
verbonden, die voor de welvaart en
de ontwikkeling der werkende klasse
dringend noodig zijn, namelijk de
regeling van het leerlingwezen, en
de verzekering van den ouden dag
tegen de gevolgen van ziekte en van
invaliditeit.
Deze twee kapitale onderwerpen
zijn het, die thans de volle aandacht
vereischen van de in onzen tijd ver
rijzende plaatsvervangsters der oude
gilden, namelijk van de vakvereeni-
gingen, die wel zoo krachtig niet
zijn georganiseerd als genen, maar
toch in hoofdzaak hetzelfde doel voor
oogen hebben, en. ovoreenkcmstig
den hedendaagschen geest, minder
storenden invloed op de vrijheid
uitoefenen.
De opleiding van jeugdige werk
lieden kan als een der gewichtigste
vraagstukken van onzen tijd worden
beschouwd. Algemeene regelen kan
men daarvoor moeielijk stellen, want
niet voor alle vakken is dezelfde
weg de doelmatigste, hier zal men
de voorkeur geven aan ambachts- of
vakscholen, terwijl voor andere be
drijven weer de opleiding in de
werkplaats zelve de meeste aanbe
veling verdient. Maar dat de band,
die den leerling hecht aan de inrich
ting, waar hij de noodige vorming
voor zijn vak ontvangt, sterker moet
zijn dan hij nu is, dat zal zeker
door niemand in twijfel worden
getrokken.
Invoering van een getuigschrift,
afgegeven door het bestuur der vak-
vereeniging die het toezicht heeft
over den jeugdigen confrater, waar
mede wordt gestaafd dat hij in zijn
ambacht voldoende vorderingen heeft
gemaakt, zou, bij een doelmatige
regeling van het leerlingschap, zeer
zijn aan te bevelen. Het publiek kon
dan weten, of zij, die werk op zich
nemen, in staat geacht worden het
naar behooren te volbrengen. Op
die wijze zou een aanmerkelijk deel
van de voot'deelen, die het oude
gildewezen aanbood, ook in onze
dagen, in weerwil van het systeem
tier vrije concurrentie, den bekwamen
werkman te beurte vallen.
Het Militair blad vestigt de aan
dacht op de woorden door _den minister
van oorlog in de zitting der Eerste
Kamer van 5 Nov. jl. gesproken
»Ik kan dien geachten spreker (den
heer Elout van Soeterwoude) mededeelen,
dat er bij mijn departement reeds nu,
een schema gereed ligt, waarin de rege
ling van den militairen dienstplicht, gelijk
die kan worden na aanneming der her
ziene Grondwet, is nedergelegdwel is
waar in breede, maar toch in zoo juist
mogelijke trekken. Ten opzichte der
schutterijen, waarop spreker voornamelijk
doelde, kan ik mededeelen, dat in ge
noemd schema is opgenomen wat, in de
«Nota van Antwoord" op het laatste
verslag der Tweede Kamer over de her
ziening van hoofdstuk VIII werd gezegd
«Zij die door het lot niet worden toege
wezen aan het actieve leger, zullen inge
lijfd behooren te worden bij eene andere
categorie orizer levends strijdkrachten,
die, hetzij met den hislorischen naam
van schutterijen, hetzij met dien van
landstorm, onder beperkte militaire ver
plichtingen zal dienen te worden opge
richt."
«Het ligt dus in het plan om, wel is
waar, de schutterijen in hun tegenwoor-
digen vorm van gemeentelijke instellin
gen te doen vervallen, maar niet nood
wendig om ze te doen verdwenen uit
onze kiijgsmacht, waarbij ze eene gewij
zigde bestemming kunnen bekomen, ge
heel los van den band, waardoor zij
thans gehecht zijn aan de gemeenten."
Uit deze woorden meent het blad te
mogen opmaken, dat in de toekomstige
wet, regelende den militairen dienstplicht,
het juiste beginsel van algemeene weer-
plicht zal zijn opgenomen dat jaarlijks
door het lot zal worden bepaald, wie
van de weerplichtigen hun militairen
dienst bij het actieve leger zullen hebben
te vervullen; dat de overblijvenden zul
len worden ingedeeld bij de schutterijen
(of wel den Landstorm) waarbij hun
slechts beperkte militaire verplichtingen
worden opgelegd; en dat deze laatste
categoiie, evenals de eerstgenoemde deel
uitmakende van de krijgsmacht van het
rijk, voortaan onder het departement
van oorlog zal ressorteeren.
Mocht onze opvatting juist zijn, dan
gaan wij eene goede toekomst te gemoet,
zegt het blad.
Behalve door den gemeenschappelij-
ken maaltijd waarvan melding is gemaakt,
vierden de Ministers het tot stand komen
der Grondwetsherziening nog door een
diner, door den heer Heemskerk ten zijnen
huize aan zijne ambtgenooten aangeboaen
op den dag, waarop de wetten, bevattende
de veranderingen in de Grondwet, in
het Staatsbladwerden uitgegeven.
Het tractaat, dat strekken moet
ter beteugeling van het misbruik van
sterken drank onder de visschers op de
Noordzee, is dezer dagen te 's-ltage
ondet teekend.
De conferentie tot vaststelling der
a. s. zomerdienstregeling op de spoor
wegen in Europa, zal 18 en 19 Januari
1888 te Frankfoit a/M gehouden woiden,
waartoe niet minder dan 100 maatschap
pijen en instellingen in Duitschland, Oos
tenrijk, Frankrijk, Engeland, Nederland
en België zijn uitgenoodigd. Aldaar zal
het plan besproken worden om de groote
sneltreinverbindingen met Vlissingen, in
plaats van via Boxtel-VVesel, over Venlo
te verleggen.
Donderdag herdacht de hoogleeraar
dr. C. H. D. Buijs Ballot, te Utrecht,
den dag, waarop hij 40 jaren geleden
het hoogleeraarsambt aanvaardde. Leer
lingen en oud-leerlingen vereerden den
geliefden leermeester op dezen dag be
langrijke geschenken.
De weesinrichting te Neerbosch
ontving in de vorige week een welkom
geschenk van den huize «Weldam," van
graaf Bentinck, namelijk 50 hazen, die
door de weezen met gejuich werden ont
vangen.
6) Graaf Willy, wilde toornig uitvallen,
Filip evenwel zeide met de uitgezocht«te
beleefdheid
«Wees zoo goed, mij rustig aan te
hooren, mijnheer de graaf! Ik zou u
kunnen zeggen, dat ik niet geleerd heb
met degen en pistolen om te gaan, en
daar mij als de beleedigde de keus der
wapens blijft, zoo kies ik de kunst, te
meer omdat het eene kunstenares geldt.
Het vioolspel zal tusschen ons beslissen
de strijkstok zij ons wapen 1"
«Mijnheer, wilt gij den draak met mij
steken
«In geenendeele mijnheer de graaf!
Weet dan, dat ik de wapens zeer goed
kan voeren, daar ik jaren lang bij het
vreemdenlegioen in Algiers heb gediend
en u zelfs drie wonden kan loonen,
redenen waarom u mij zeker niet van
lafheid zult beschuldigenmaar ik ver
klaar u tevens, dat ik uit principe niet
op menschen schiet, die ik nooit heb
willen beleedigen noch beleedigd heb.
Nelly heeft uit eigen beweging verklaard,
dat zij mij lief had, op het oogenblik,
dat ik van haar afscheid wilde nemen,
om nogmaals de wereld in te gaan en
haar nimmer weder te zien. Wien treft
gij met den kogel, dien ge mij in het
hart jaagt want ik schiet niet op
u wie anders dan het reine liefelijke
jonge wezen, dat gij voorgeeft lief te
hebben. Wat wint ge er bij, wanneer
ge haar den vriend ontrooft, dien zij zich
zelve had verkozen en die bij zich zelve
gezworen heeft haar in de eerste plaats
voor de kunst te behouden? Niet mij
treft uw wapen, rnaar haar, die wij
beiden lief hebben; dat ik gelukkiger
was dan gij, is noch mijn verdienste
noch mijne schuld
Graaf Willy bedekte zijn bleek gelaat
met de hand en wenkte met de andeie
den kunstenaar te gaan. Deze legde den
brief op een tafeltje in zijne nabijheid
en verliet met eene beleefde buiging de
kamer.
Van dezen dag aan stortte zich de
graaf in den stroom der dolste vermaken
en uitspattingen, rustte dag noch nacht,
tot zijne overigens toch niet al te sterke
gezondheid geheel was geknakt. Toen
Nelly dan ook, om de laatste toebereid
selen voor haar huwelijk te maken, naai
de residentie kwam, hooide zij, dat
Willy's dagen geteld waren en hij, voor
dat de lente de bloesemknoppen zou
doen zwellen, aan vliegende tering ster
ven moest. Dit was een bitteren druppel
in den beker van haar geluk, te tneer
omdat hij alle toenadering van hare
zijde tot nu toe bepaald had afgewezen.
Daar bracht op een middag een bediende
van den graaf haar een briefje van den
volgenden inhoud
«Gaarne zoude ik u nog éénmaal
zien; breng uwe viool mede!" Geen
half uur, nadat zij dit met bevende hand
geschreven biiefje had gelezen, reed zij
naar het grafelijk paleis. In de voorzaal
legde zij de viool neder en wachtte, tot
de lakei, die haar had aangediend, de
portières uit elkander iloeg en haar ver
zocht de aangrenzende kamer binnen te
treden. De zieke lag op eene sopha, ge
heel gekleed met een kostbaar pantervel
over de knieënzijne trekken waren
ingezonken en hadden een geelbleeke
tint gekregen, waardoor de groote oogen
nog donkerder toonden en de witte
handen, die op de huid rustten, waren
als doorschijnend. Iets als eene blos
overtoog zijn gelaat bij haie binnen
komst. Een weemoedig gevoel maakte
zich van Nelly bij dezen aanblik meester.
Met moeite vermocht zij zich goed te
houden en zich op zijn wensch naast
zijD leger neder te zetten. Met klanklooze
stem zeide hij
«Ik dank u, dat gij gekomen zijt; ik
moest u nog eenmaal spreken. Gij zult
geen verwijt van mij hooren, omdat gij
uwe belofte jegens mij hebt verbroken.
Slechts de bede: doe het niet! Met
geheel inijn ziel hing ik aan u en zelfs
de dood vermag niet dezen band te
breken. O! wanneer gij wist hoe diep
ik deze Thomas haat! Maak u los van
hem, verbreek uwe verloving en geheel
mijn vei mogen behoort u, daar ligt het
testament dat u in het bezit daarvan
stelt. Verhoor de laatste bede eens ster
venden, schenk hem deze laatste troost!"
Haastig doch stokkend kwamen de
woorden over zijne lippen, zijn gelaat
was vreesselijk vertrokken, zweetdroppels
parelden op zijn bleek voorhoofd. Nelly
zuchtte diep; zij huiverde over de opge
wondenheid van den zieke, doch bedwong
zich en sprak.
»'t Is waar Willy; eens, in een opwel
ling van 't oogenblik, heb ik u iets be
loofd, onbezonnen en zonder nadenken;
maar even waar is het, dat ik eens een'
stervende met volle bewustzijn en zonder
aarzelen de belofte heb gedaan, zijn' zoon
tot een beschermengel te zijn, wanneer
hij daaraan behoefte had. Dit nu is wer
kelijk het geval en ik moet dus mijne
belofte nakomen. Filip heeft behoette
aan mijne liefde, wil hij niet voor de
kunst en voor zich zeiven verloren gaan
en mijn hart behoort hem, die evenals
ik in 't heiligdom der kunst ademt. Ik
kan niet anders Willy, en mij deze
liefde te laten afkoopen kan ik niet,
zelfs niet al geldt het eene gravenkroon I"
Een wilde smart verwrong de afgeleefde
trekken van den zieke en heesch klonk
het:
«Ga dan heen, verlaat mij en laat
mij eenzaam en ellendig sterven."
Hij wendde zich van haar af; zij ech
ter zag hem een oogenblik zwijgend en
bewogen aan en verliet daarop zacht
het vertrek. In de voorkamer bleef zij
staan en nam hare viool uit het donker
fluweelen étui.
Zilverheldere klokkentoonen ontlokte zij
de snaren. In weeke smeltende accoorden
weerklonk het lied van den blinde nu
eens klagend en bevend, dan weder als
troostend en smekend klonk de wonder-
schoone melodie. Doodsche stilte heerschte
in het vertrek, maar van achter de
portière klonk gesnik en geween en een
diep bewogen stem riep1 «Nelly!"
Zij stond reeds weder voor hemhij
had zich met moeite half opgericht,
tranen rolden over zijne bleeke wangen
en de witte mugere hand strekte hij
naar haar uit. Zij nam ze aan, boog er