NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. Vrede? Feuillet on. DE STRANDJUTTER. No. 64. s Zaterdag II Augustus 1888. Zeventiende Jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. BINNENLAND. IMERSFOORTSCHE COÜRANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend» Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Een Fransch blad noemt, heel aardig, de uitkomst van de visite door keizer Wilhelm aan den Rus- sischen Czaar gebracht, niet een «entente", maar een «détente geen schikking, doch een ontspan ning. Iets minder fraai uitgedrukt, zou de staat van zaken deze zijn Zij zijn het wel niet eens geworden, echter zullen zij in de eeiste maand niet aan 't vechten raken. Wanneer twee zoo machtige poten taten elkander ontmoeten, niet toe vallig als gij en ik zoo eventjes op straat of in de sociëteit, doch met voorafgaand diplomatiek overleg, on der veel machtsvertoon en in ge zelschap van de leiders hunner staat kunde, dan kan het niet anders, of de sterrekijkers op politiek ge bied zien zich een ruim veld van «waarnemingen" geopend. Ongeluk kig bewegen zich de staatkundige belangen en inzichten niet langs zoo nauwkeurig te berekenen banen, als de hemellichamen, en berusten de uitkomsten, die men meent te kun nen «vaststellen," meer op onder stellingen aan de verbeelding ont leend, dan op kennis van feiten. De internationale vraagstukken, die de opmerkzaamheid trekken en bezorgd heid wekken, zijn niet kunstmatig in de wereld gebracht, doch zij hebben zich langs den natuurlijken, histori- schen weg uit de gebeurtenissen ont wikkeld deze ontwikkeling kan ge leid worden, zoodat de oplossing ver traagd wordt of zonder te groote ge varen plaats heeft, maar op een gegeven oogenblik dat proces te doen ophouden en het vraagstuk als het ware voor anker te leggen, dat is zeker niemand gegeven. Aangenomen, dat te Petersburg het Boelgaarsche vraagstuk het onder werp der keizerlijke besprekingen is geweest, dan kan misschien zijn be paald dat de Hoofden der beide machtige staten den wensch te ken nen gaven, dat deze zaak den Euro- peeschen vrede niet zou verstoren, en inderdaad zou dat reeds veel zijn gewonnen. Vergeten we echter niet dat Bismarck nog niet lang geleden verklaarde, dat die heele historie hem geen Pommerschen lancier waard is, en dat is veel gezegd voor een man die, als 't moet, voor een politiek van bloed en ijzer niet terugdeinst. Doch behalve de ver schillende nationale, zijn er sinds eenige jarén op het Balkan-schier eiland, twee invloeden werkzaam, die elkander in evenwicht houden zoo lang als het duurt, elkander zullen trachten te vernietigen als de tijd daartoe rijp isen noch de Russische, nöch de Oostenrijksche, zullen spoedig bereid zijn zich terug te trekken. Het herstel van de auto nomie der onderscheiden volken op dat schiereiland, nadat zij gedurende vier of vijf eeuwen hebben gebukt onder de heerschappij der Aziatische veroveraars, de Turken, ligt in de richting van den tijd, en dat het eenmaal zoo krachtige Boelgaarsche element in die beweging niet zou deelen, was niet te verwachten. Rus land heeft aan het aanvankelijk slagen van de bevrijding der Boelgaren een forschen stoot gegeven, doch niet zonder baatzuchtige bedoelingen; het wenschte den nieuwen staat niet te zelfstandig te doen worden en van zich afhankelijk te houden, ten einde zich den weg naar Konstantinopel immer geopend te zien. Die toeleg dreigde te mislukken, door de aan sluiting van Oost-Roemelië en het wassen eener nationale politiek tegen over de Russischgezinde, en het is licht te begrijpen dat de Czaar bij deze wending, die de zaken genomen hebben, geen rekening vindt. Oosten rijk daarentegen heeft er belang bij, den Russischen invloed op het schier eiland van den Balkan terug te drin gen, voornamelijk omdat het zelf Slavische elementen bezit, die onder zekere omstandigheden wel eens nei ging zouden kunnen gevoelen, zich bij den machtigen buur in het Oosten aan te sluiten. En de Oostenrijksche monarchie is zulk een lappendeken van ongelijksoortige brokstukken, dat loslating van een enkel deel licht de geheele massa kon doen uiteen vallen. Het is daarom, dat de regeling van den Boelgaarschen toestand een inter nationaal vraagstuk is geworden dat in het gunstigste geval, door een congres of conferentie der mogend heden kan worden in orde gebracht, maar zeker niet, vóór de hoofdtrek ken zijn vastgesteld, die als bazis van onderhandelingen zullen moeten dienen. En zóóver kan het nog wel niet zijn gekomen. Duitschland zou, als van weerszijden de begeerte be stond om tot een vergelijk te ge raken, dat rekening houdt met de billijke eischen der Boelgaarsche be volking, voor welke het Berlijnsch tractaat toch zeker niet de finale sluiting van haar politieke ontwik keling behoeft te zijn, zeer goed de rol van bemiddelaar op zich kun nen nemen, maar het zal dat niet doen, als niet beide partijen den wensch daartoe te kennen geven. Men houde ons deze kleine uitwei ding ten goedewij achtten haar noodig, om te moliveeren dat wij het met de Parijsche «Temps" eens zijn als zij meent, dat geen «entente" de uitkomst van het Keizerlijk bezoek kan geweest zijn. Maar dan toch een «détente O, gewis, en misschien wordt die «détente" nog aanzienlijker, als de Czaar een contra-visite maakt, en de Keizer hem dan op dezelfde wijze laat zien, dat hij ook geenszins van mannetjes en van kanonnetjes is ont bloot. Daarop toch draait het gewoon lijk uitwij toonen onzen bezoekers ons huis, onzen tuin, onze werk plaats, wellicht ook ons photo- grafiëen-album en onze verzameling gevederde of ongepluimde huisdie ren, Vorsten laten een deel van hun krijgsmacht zien en houden wapenschouwing. En als men nu daarbij opmerkt, dat de openbare meening in beide landen op vrede is gerichtdat elke betuiging van geneigdheid om dien te doen bewaard blijven, met bijval wordt begroet, dan is er werkelijk reden om aan te nemen, dat de verhouding «iets min der gespannen is geworden. Wij zijn naar onzen aard, niet pessimistisch, en gelooven gaarne wat wij hopen. Reden tot dadelijke ongerustheid zien wij niet. Maar we vragen toch, of de vrede genoegzaam is gewaarborgd, als zijn behoud alleen of in hoofdzaak berust op het ontzag, dat de regeeringen hebben voor elkanders wapenmacht, en of het niet hoogst bedenkelijk mag heeten, dat we nog het oogenblik niet in het verwijderdst verschiet kunnen zien, waarop ook deze garantie kan worden opgeheven? Is het niet veeleer te verwachten, dat de volken den druk van den gewapenden vrede, de éénige oorzaak van de thans heer- schende malaise op elk gebied, niet langer zullen kunnen dragen, zoodat zij in een oorlog het eenig middel zien, om aan die ellende te ont komen. Wij durven die vragen niet be antwoorden, maar zeer velen, wier blik verder reikt dan de onze, zijn van die meening. En dan is men licht geneigd er bij te zeggenAls er toch oorlog komen moet, dan maar liever hoe eer hoe beter. Dan staan wij niet langer aanhoudend voor de geduchte mogelijkheid, dat één vonkje het kruit kan doen ontvlammen, en onverwacht ons werelddeel in laaien gloed zetten. Want dat is het gevaarlijke van den hedendaagschen toestand, en de reden, waarom we achter ons op schrift een vraagteeken plaatsen. De groote Moltke leeft nog en is nog werkzaam, die eenmaal in een brochure tegen Bluntschli schreef«De eeuwige vrede is een droom, en niet eens een schoone droom." En het is daar om ook, dat wij de Regeeringen van kleine Staten als den onze, die lietst buiten moeielijkheden zouden willen blijven, spoed toewenschen in het behartiger, der defer.siebelangen, wan neer deze, gelijk weieens het geval blijkt te zijn, niet in een toestand verkeeren om zonder vrees de dingen die komen zullen, af te wachten. Zoo gij den vrede wilt, bereid u ten strijde. Dat woord is bijna een gemeenplaats geworden. Wel jammer dat het zoo is, en het welsprekendst bewijs, dat het met de Christelijkheid van Christelijke Regeeringen en natiën nog hitter slecht gesteld is. 't Is gemakkelijker, dat levendig te betreuren, dan afdoend te ver helpen. De verveners in het district Scho- terland hebben uit Heerenveen i. d. 6 dezer het volgende schrijven aan den heer Domela Nieuwenhuis gezonden Mijnheer De brief, dien gij op 24 Juli jl. tot ons hebt gericht, bewijst duidelijk, dat gij niet wilt voldoen aan de door ons tot u gerichte uitnoodiging. Gij zegt, dat onze uitnoodiging geen zin heeft, doch hierin vergist gij u. Wel hebt gij be weerd, dat het overbodig zou zijn, mon deling te komen herhalen wat reeds schriftelijk door u is medegedeeld, doch wij hebben u daarop geantwoord, dat de door ons gewenschte vergadering een geheel ander doel heeft. Van deze te rechtwijzing schijnt gij echter geen notitie te hebben willen nemen, maar gij blijft bij uwe bewering, dat gij kunt volstaan met te poneeren, en dat op den tegen spreker de last rust, te bewijzen, dat gij onjuist poneerdet. Toen in de zitting van de Tweede Kamer van 19 Juli jl. de heer van Houten u toevoegde, dat gij voor u zeiven het eigenaardig privilegie vindiceert, dat wan neer gij cijfers noemt, een ander de onjuistheid moet bewijzen, hebt gij daarop (Schets uit het Texelsche Volksleven. DOOR DEHEGP 3) «Och das aardig," zei Moeder Justus, »oe weet je Men zoo gaauw dat Keesje hier is, hij is pas 'n amerijtje hier, wel bedankt hoor I" De «tuutjesmelk" werd weldra ge schonken en nadat Justus te huis was gekomen begon het feestelijke van moeders verjaardag eerst regt. Jammer dat Jan Volkert heden niet «op e jarigheid" kon present wezenhij was naar 't strand het had de twee voor gaande dagen zeer gestormd, thans was de wind aanlandig en hij moest dus heden volstrekt, op 't strand zijn. Toen Guurt hem wilde overhalen, om meè naar moeder te gaan, had hij gezegd «ol wasse er ook nog zoo veul jarig, van daag moet ik na 't strand." HÜ had dan ook den geheelen dag rondgezworven, zonder iets te vinden en keerde tegen den avond naar zijne woning terug. Maar welk voorwerp ondekt zijn oog daar ginds 1 Is 't een wrak Ja, zeker en zoo digt is '1 aan 't strand, dat het reeds aangespoeld zal zijn, eer hij de plaats zal bereikt hebben. De hoop van misschien goede buit te behalen, verhaast hij zijn tred, en weldra is hij op de plaats, waar het wrak zoo even is gestrand. Hij moest door 't water om het te bereiken en 't eerst wat hij er op ontwaart is eene vrouw, die doods bleek met verstijfden arm een kind om klemt, dat, ofschoon ook bleek en ver stijfd, nog eenige teekenen van leven geeft. Hoe gretig anders ook, om voor werpen van waarde te zoeken, is thans zijne geheele ziel vervult met de ge dachte, om het leven te redden van 't meisje, naar zijne gissing omstreeks van denzelfden leeftijd als zijn zoon, dat, nu hij 't uit de armen der vrouw, die reeds een lijk is, losmaakt, de oogen flauw openslaat. Hij vliegt met het kind naar zijne hut en roept de hulp iu van eene boerin die daar juist voorbij gaat. Men koestert het kind, dient het lafenis toe, en vreugdetranen biggelen den anders ruwen «strandjutter" nu hij ont dekt dat het kind meer teekenen van leven geeft, dat het behouden zal zijn. Hij beveelt, er de uiterste zorg voor te dragen en begeeft zich andermaal naar 't wrak, dat hij nu nader onderzoekt. De arme verstijfde vrouw, oogenschijnlijk reeds een etmaal dood, wordt door hem op het strand gebracht. Kan zij de moe der zijn van het door hem geredde kind Hij meent in hare verstijfde trekken eenige overeenkomst te vinden met die van 't meisje. Een portret van een man van middelbaren leeftijd, waaraan ook een horologie van 't zelfde metaal hangt, waarop de letters. W. v. H. gegraveerd staan. Hij ontneemt aan 't lijk deze voor werpen, daar hij ze beschouwt als eigen dom van 't meisje. Meerdere voorwerpen van waarde ontdekt hij niet. Het wrak werd door den strandvonder geëigend, de vrouw op de gebruikelijke wijze, als drenkelinge, begraven, en het meisje, dat tot groote vreugde van Vol kert en zijne vrouw, die inmiddels te huis is gekomen, geheel bijkomt wil hij aan niemand afstaan wanneer de oproepingen in de nieuwsbladen er niet toe leiden, dat het kind opgeeischt wordt, wil hij het met Gods hulp opvoeden; dat is 't vast besluit der echtgenooten want dadelijk hadden ze eene groote genegen heid voor het meisje opgevat. 't Was ook een allerliefst, en zeer schoon kind, maar de onzamenhangende woorden die 't sprak, konden zij niet ver staan. De schoolmeester van 't dorp zeide, dat het Fransch was maar voegde hij er bij't kan ook wezen dat het Engelsch is de man wilde de reputatie die hij had van 't Fransch en Engelsch in den grond te verstaan, niet gaarne verliezen, en toch durfde hij geene be slissende uitspraak doen. Volkert was van meening dat het later wel zou uitkomen of ze Fransch of Engelsch sprak, als ze namelijk grooter werd, maar tot zijne verwondering be gon het meisje even als zijn Keesje later Hollandsch te spreken, waarom hij de meening toegedaan was, dat het kind Hollandsche ouders gehad had. De aan kondigingen werden in de couranten ge plaatst, zonder dat iemand opkwam om liet kind op te eischen, ofschoon Volkert en zijne vrouw er wel vrees voor hadden, want het zou hen nu reeds veel moeite gekost hebben om van het lieve meisje te scheiden. Menige boer uit den omtrek, noemde de echtgenooten wel dwaas, om een vreemd kind zoo maar als hun eigen op te nemen en op te voeden, maar Volkert stoorde zich daar niet aan en achtte de «prengels," die zoo spraken, «nare, knier- terige kerels, die gien sikkepitje voor 'n aar over hadde, as 't heurlui gien voor deel gaf." Jansje Volkert, zoo hadden ze 't kind, wat de voornaam betrof, naar de moeder van Guurt genoemd, groeide voorspoedig, even als Keesje, en het vreemde meisje had het geen «ziertje" minder, zeiden de boerinnen, dan de jongen wie 't niet wist had de kinderen voor twillinge" kunnen houden, want Volkert en Guurt hadden ze even hartelijk lief. Eenige jaren na deze gebeurtenis, de kinderen waren ruim acht jaren oud, althans de jongen, en van 't meisje ver onderstelde men het, kreeg Volkert een tegenzin in zijn beroep. Niet dat het minder gaf, of dat hij niet gelukkig was, integendeel, sedert hij het meisje gered en tot zich genomen had, was hem menig fortuintje aan 't stand ten deel gevallen, en klaarblijkkelijk was zijne welvaart toegenomen, maar hij werd in zijn be drijf bemoeielijkt. Zijn vader en hij, en zoo velen vcior hem, hadden hun beroep uitgeoefend, zonder dat de strandvonderij of de politie er zich ooit meè had be moeidvonden zij dingen van waarde, die gemakkelijk geborgen konden worden, dan beschouwden zij die als hun wettig eigendom, hun door de zee aangebracht. Wordt Vervolgd),

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1888 | | pagina 1