NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
DE GELDKOFFER.
No. 34.
Zaterdag 27 April 1889.
Achttiende jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
De nienwe lapr-onilerïiis replina.
BINNENLAND.
Feuilleton.
RMERSFOORTSCHE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 1 maanden ƒ1.Franco per post door. het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukkeu en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
We zullen ons niet lang bezighou
den met de staatsrechtelijke vraag
omtrent het al of niet geoorloofde,
billijke, wenschelijke, noodzakelijke
van het verleenen van Rijkssubsidie
ten behoeve van onderwijs, dat niet
van Overheidswege rechtstreeks wordt
beheerd. Over die quaestie bestaat,
ook bij vrijzinnigen in alle landen,
verschil van gevoelenen wij zien
waarlijk geen kans, haar op dit oogen-
blik en voorgoed tot een oplossing
te brengen. De een zegtletter noch
geest van art. 192 der Grondwet
verzetten zich tegen subsidieering
van het bijzonder onderwijs; een
ander is van oordeel, dat niet de
letter, wel de geest van gezegd art.
er mede in strijd is. Het komt ons
voor, dat we de beslifsing over dit
principiëel punt nu maar aan de
Volksvertegenwoordiging moeten over
laten, te meer omdat er, bij zooveel
verschil van meening, wel geen sprake
is van een „publieke opinie" in den
gewonen zin van het woord,
Maar wat we stellig wèl kunnen,
is constaleeren dat de natie den
strijd over de school hartelijk moede
is, en dat een ernstige poging tot
verzoening der partijen, waarvan ver
betering van den politieken toestand
het noodzakelijk gevolg moet zijn, alle
waardeering verdient. Nu kan er van
verzoening geen sprake zijn, als men
wederzijds op het eenmaal ingenomen
standpunt blijft staan: van beide kan
ten moet toenadering plaats vinden.
Het beginsel, dat subsidieering van
bijzonder onderwijs niet is buiten
gesloten, wordt reeds min of meer
gehuldigd in art. 3 al. 3 der bestaande
schoolwet, waar de mogelijkheid is
opengelaten om uit de gemeentekas
onder de voorwaarden, die de gemeen
teraad noodig acht, een toelage te ver
leenen aan bijzondere scholen voor
het onderwijs in vreemde talen en
wiskunde, welke bepaling in het aan
geboden wetsontwerp, onder nagenoeg
gelijken vorm, tot een afzonderlijk,
op zichzelf staand artikel wordt ge
maakt. Doch er is bijgevoegd, en
ook deze voorwaarde is in het nieuwe
ontwerp behouden, dat op die scholen
art. 33 2e lid van toepassing is, na
melijk, dat daar de onderwijzer zich
moet onthouden van iets te leeren,
te doen of toe te laten wat strijdig
is met den eerbied verschuldigd aan
de godsdienstige begrippen van an
dersdenkenden. Scholen dus, die een
bepaald kerkelijk karakter dragen,
blijven ook onder de nieuwe regeling,
van gemeentelijke subsidiëering uit
gesloten. De Regeering wenscht in
deze richting niet verder te gaan, en
acht het niet raadzaam aan de ge
meente de bevoegdheid toe te kennen
om de vrije school te subsidiëeren.
„Uit het oogpunt van billijkheid,"
zegt de Memorie van toelichting ver
der, „is daarvoor ongetwijfeld veel
te zeggen. Echter moet niet buiten
overweging worden gelaten dat een
regeling in dien geest den strijd over
de school zeker tot groote schade
van tal van belangen in de gemeen
ten en hare besturen zou overbrengen;
dat minderheden in eene gemeente
weinig kans hebben om tot haar
recht te komendat de vrije school
juist om hare grootere vrijheid een
voordeel boven de openbare school
geniet, en, zal het particuliere initiatief
opgewekt blijven, de linancieele zorg
voor hare instandhouding niet geheel
moet worden weggenomen.
Het eenig mogelijk middel, om tot
den vrede te geraken, is alzoo de
toepassing van een gelijk stelsel van
Rijks-subsidiëering op beide soorten
van scholen. Dat zal ten gevolge heb
ben, dat vele gemeenten, en inzon
derheid de groote, die zich zware
offers moeten getroosten om haar
onderwijs op behoorlijken voet te
brengen en te houden, van de nieuwe
regeling ernstig financiëel nadeel zul
len ondervinden. Dat rnag wel geen
reden zijn om zich tegen haar te
verklaren, maar wel moet de Regee
ring er aanleiding in vinden om de
gemeenten meer vrijheid te laten in
haar belastingheffing, waardoor een
einde wordt gemaakt aan de onregel
matigheid dat personen, die gelijk
anderen de voordeelen der gemeen
telijke inrichtingen genieten, niets tot
het onderhoud bijdragen, omdat zij
zich metterwoon even buiten de gren
zen hebben gevestigd.
Na dit ter loops te hebben opge
merkt, keeren we tot het voorgestelde
systeem van subsidie terug. Het be
vat een vaste bijdrage in de jaar
wedden der onderwijzers, en een bui
tengewone bij-stichting of verbouwing
van schoollokalen. In de Memorie lezen
we: „Als dan mag echter gevergd
worden, dat er een waarborg zij, dat
's lands geld tot het doel waartoe
het gegeven wordt, bevordering van
degelijk onderwijs, worde besteed.
Die waarborg bestaat thans reeds
voor een goed deel. Vermits de on
derwijzers van alle scholen aan de
zelfde eischen hebben te voldoen.
Daaraan is alleen toegevoegd, dat in
de bijzondere school, waaraan de
Rijksbijdrage wordt uitgekeerd, een
zeker minimum van kinderen (25)
onderwijs ontvange, gedurende een
bepaald aantal schooltijden, (minstens
9 per week buiten de vacantiën),
en in dezelfde vakken als aan de
openbare school onderwijs wordt ge
geven, en hetzelfde minimum van
onderwijzers aanwezig zij als voor de
openbare school gevorderd wordt.
Deze eischen laten de vrijheid van
onderwijs, in gezonden zin opgevat,
volkomen ongeschonden."
Tegen misbruiken wordt dus, naar
het ons voorkomt, op voldoende wijze
gewaaktbovendien kunnen de grond
slagen, waarop de subsidiën worden
uitgekeerd, zeer nauwkeurig worden
gecontröleerd. Zij w orden alleen toe
gekend, behalve aan de openbare,
aan die bijzondere scholen, die onder
het bestuur staan van een instelling
of vereeniging die rechtspersoonlijk
heid bezit. Bedraagt de opbrengst
van het schoolgeld, zoowel op de
openbare als op de bijzondere school,
meer dan 25 gulden, dan wordt geen
Rijkssubsidie gegeven.
In dit stelsel, dat een geschikte
basis tot verzoening aanbiedt, ligt
de kern van de voorgestelde herzie
ning. De overige bepalingen betref
fen meer punten van paedagogischen
aard; we zullen er nader onze aan
dacht aan wijden. Jammer vinden
wij het, dat de Regeering opnieuw
reden meent gevonden te hebben
om het verplicht aantal onderwijzers
met betrekking tot het cijfer der
leerlingen, vermindering te doen on
dergaan dat kan niet anders dan
ten nadcele van het onderwijs strek
ken. Ieder, die een meer dan opper
vlakkige kennis heeft verkregen van
den arbeid in de lagere school, weet
dat het zeer veel moeite kost, van
een klasse van 40 kinderen allen tot
hun recht te doen komenhet ware
zeer gewenscht dat cijfer niet te over
schrijden, wat wel het geval zal moe
ten zijn, inzonderheid in de groote
scholen waar de uitgebreidheid van
de taak, van het hoofd hem verbiedt
een eigen klasse voor zijn rekening
te nemen, als de cijfers, door de Re
geering voorgesteld, worden goedge
keurd. Al moest ook de Rijkstoelage
zoowel voor het bijzonder als voor
het openbaar onderwijs, daarvoor
hooger worden, wij zouden dit een
minder groot bezwaar achten dan
een nieuwe verzwakking van het ge
halte van het onderwijs door ver
mindering van werkkrachten.
De vereenigde vergadering der Sta-
ten-Generaal tot ontvangst van de wets-
voordracht tot benoeming'van een regent
of regentes is thans bepaald op 30 April
a. s.
Naar wij vernemen, zal het ontwerp
door de regeering persoonlijk bij de Ka
mers worden ingebracht.
Uit Apeldoorn wordt bericht.
De toestand des konings blijft gunstig.
Z. M. schonk aan dr. Vlaanderen de
ridderorde van den Gouden Leeuw van
Nassau.
Generaal Reuther, lid van de Tweede
Kamer, is ernstig ongesteld.
Zoo ook het kamerlid den heer Greeve.
Men meldt, dat aan een ontwerp-
wet, tot regeling van het militair onder
wijs, door den Minister van Oorlog de
laatste hand is gelegd. Spoedige indiening
bij de Tweede Kamer der Staten-Gene-
raal kan dus verwacht worden.
Nu reeds tot tweemaal toe loopt
er een gerucht, dat de Minister van Wa
terstaat zinnen zou op naasting van de
Rhijnspoor en andere ijzeren wegen.
Reeds in April 1878 spraken we als
onze meening uit, dat de ijzeren wegen
evenals vroeger de heirwegen, zeer be
slist onder de administratie van het Rijk,
als representeerende de eenheid der natie,
hoorden te komenen dat de overgang
van het particuliere spoorwezen tot het
Rijksspoorwezen slechts een quaestie van
tijd was.
Sinds ging Duitschland ons op dezen
goeden weg voor, en naastte drie vierden
van het spoorwegnet.
In België bleek, hoe rijksbeheer van
het spoorwezen ook financed een koste
lijke maatregel is.
Bleek dus metterdaad, dat ook onze
Regeering thans dien weg insloeg, dan'
zou hiermee o. i. voldoening worden ge
schonken aan een alleszins juist beginsel;
een treflijk buitenlandsch voorbeeld wor
den gevolgd; een financieel steunpunt
te meer aan de toekomst worden gebo
den. Std.
Tengevolge van de herhaalde po
gingen in het afgeloopen jaar om treinen
op het traject ArnhemVelp te doen
dérailleeren, welke door de waakzaamheid
van de machinisten werden verijdeld, is,
gedurende eenige maanden bedoelde
spoorbaan door de te Arnhem gestatio
neerde Rijksveldwachters gesurveilleerd.
Niettegenstaande zij gedurende eenige
maanden van dit jaar, dag en nacht, in
hinderlagen verscholen, den weg be
spiedden, mochten zij er niet in slagen,
de kwaadwilligen te ontdekken.
Een ware geschiedenis uit Thüringen,
DOOR
ASDRÉ HUGO.
58) Peinzende verliet Arthur de warande
en begaf hij zich naar buiten. De straat
weg voerde hem langs het badhuis naar
een tuin, in welks perken de schoonste
dahlia's bloeiden. Welke pracht van
kleuren ontwaarde hij hier. Wat de roos
is voor het begin van den zomer, is de
dahlia voor den nazomer en het begin
van den herfst, namelijk een karakteris
tiek product van het jaargetijde. Het
oog kan niet lang genoeg staren op die
wonderschoone kleurschakeeringen
De eigenaar van den tuin aanschouwde
met genoegen de bewondering van Ar
thur en liet niet na hem opmerkzaam te
maken op deze of gene bloem van bij
zondere pracht, zeldzaamheid of schoon
heid. Ook noemde hij hem de verschil
lende soorten, waarbij de wonderlijkste
namen na elkander genoemd werden,
b. v. de »roos van Puebla" naast «Napo-
leon III," «Abraham Lincoln" naast» Semi-
ramis", «Julius Cesar" «Isabella."
Eindelijk blijft de eigenaar met stra
lend gelaat voor een struik staan. «Hier
ziet gij de koningin mijner bloemen, mijn
trots, mijn vreugde, het juweel van mijn
tuin. Bewonder eerst de vorm, haar hou
ding zou ik haast zeggen. Terwijl hare
zusteren het hoofd iet of wat in de hoogte
heffen, houdt deze bloem haar hoofdje in
stille treurigheid gebogen. Uit de kleur
dezer dahlia ziet men haar droefenis: dat
donkere bruin, dat een ongeoefend oog
voor zwart zou houden. Maar er zijn geen
zwarte dahlia's; waarom? Dat geheim
is nog niet opgelost. Zie eens nauwkeu
riger naar deze bloemIs het niet, alsof
de donkere kleuren een madonnagelaat
omlijsten? Waarlijk, de jonge schoone
vrouw, die mij verzocht deze bloem haar
naam te geven, heeft bewezen veel smaak
te bezitten."
«En hoe heet deze dame?" vroeg Ar
thur.
«Sophia Verena."
«Verena?"
«Ja, Sophia Verena I" herhaalde de
eigenaar.
Arthur sloeg de hand voor het voor
hoofd, waar van het gloeien getuigde van
t zijn diepbewogen gemoed. «Mijnheer, wat
is u bekend van de dame, wier naam
deze donkere dahlia draagt? Is zij hier?"
«Neen Die dame is een veertien dagen
geleden weggereisd."
«En haar uiterlijk? O, beschrijf het
mij. mijnheer!"
«Zeer gaarne. Zij had eene elegante
houding, iets meer dan van middelbare
grootte, met donker haar, een fijn, edel
gelaat, veerkrachtigen gang en was in 't
zwart gekleed, daar zij het verlies van
haar echtgenoot betreurde. In het woud,
daar ginder op de hoogte, liet zij dikwijls
haar klagend gezang wonderlijk welluidend
weerklinken
«Zij is hel! zij is het! Verena leeft!
juichte Arthur." «O. kondet ge weten,
mijnheer, hoe gelukkig mij dit bericht
maakt! Die dame in 't zwart is mijne
echtger.oote."
De eigenaar van den tuin keek den
vreemdeling hoofdschuddende aan.
«Gij bedriegt u, mijnheer! De jonge,
vreemde dame was weduwe."
«En toch is zij mijn vrouw, mijne dier
bare vrouw."
«Het kan niet zijn gebedriegt u."
„Volstrekt niet! Verena is mijne echl-
genoote zij werd mij ontrukt de
treurende dahlia brengt mij haar op 't spoor
ik reis haar terstond na. O, noem mij
de plaats waarheen zij is gegaan I"
«Ik weet het niet."
«Niet?" vroeg Arthur.
«Neen, mijnheer. Wat ik evenwel weet,
zal ik u zeggen. Voor dat de dame ons
verliet, bezocht zij nog eens mijn tuin,
waarin zij steeds zoo gaarne was geweest.
Zij zeide mij, dat zij zou wegreizen en
noemde mij ook een plaats als het doel
van haar reis, waar zij hare aanstaande
bevalling dacht aftewachten. Ik heb he
laas den naam geheel en al vergeten. Op
eene opmerking van haar ouden knecht,
welke ik echter niet kon verstaan, nam
zij haar woorden terug en sprak van een
reis naar Parijs, vanwaar zij naar Wee-
nen, Berlijn en Bremen zou gaan, om
eenige zaken te regelen. Toen zij mij
bij 'tafscheid nemen haar kleine, blanke
hand reikte, beloofde zij wellicht later
Thüringen en onze woonplaats te bezoe
ken, waarbij zij niet zou nalaten berich
ten intewinnen omtrent de treurende
dahlia die haar naam droeg. Daarop ver
trok zij met haar grijzen donker uitziende
dienaar."
«Een dienaar, zeidet gij dat de dame
bij zich had?"
«Hij was bij haar."
«Heb u niets in 't oog vallend bij hem
opgemerkt?"
«Meent gij de wor.de aan de linker
wang?"
«Juist! Twijfelt gij nu nog dat zij rnijne
echtgenoote Verena was, die aan de
treurende dahlia haar naam schonk?"
«Het is mogelijk; maar mij heeft zij
gezegd dat haar man is gestorven."
«Gij ziet echter dat ik leef. Ik herhaal
u dat ik Verena's echtgenoote ben. Dui
zendmaal dank voor uwe mededeeliog,
voor uwe berichten I"
Arthur verliet snel den tuin en maakte
terstond aanstalten om te vertrekken.
Den volgenden ochtend was hij reeds op
weg naar Parijs.
XXV.
De raadselachtige wond.
«Moeder Natuur heeft zeker al de vee-
ren van haar bed in den wind gewor
pen," zoo luidt het volksgezegde in Thü
ringen, wanneer men daar wil aanduiden
dat de sneeuw ellenhoog ligt, en de aarde
in een wit gewaad schijnt gehuld. Het
was ongeveer een twaalftal dagen vóór
Kerstmis. Door een schoon dal werkte
een spoortrein zich door de sneeuw op
de spoorbaan naar de kleine badplaats
te Wen scheen luide te zuchten
over den moeitevollen arbeid.
{Wordt vervolgd.)