NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
DE ERFGOEDBEÏITTER,
UTRECHT EN GELDERLAND.
No. 66.
Zaterdag 17 Augustus 1889.
Achttiende jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Oefeninc van Vrïestelflen.
BINNENLAND.
Feuilleton.
&MEBSF00RTSEIE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
II (S/of.)
«Ook op hen. die in tijd van vrede
niet geoefend worden," zegt de
Staatscommissie in haar rapport
«voor zoover zij niet voor eiken dienst
onbruikbaar zijn blijve de dienst
plicht gedurende datzelfde aantal
jaren rusten, voor het geval in dat
tijdsverloop een oorlog mocht drei
gen of uitbreken."
Gedurende datzelfde aantal jaren
beteekent hier de twintig jaar waarin
de overigen achtereenvolgens deel
uitmaken hetzij van leger, landweer
en haar reserve of van actieve zee
macht, zeeweer en haar reserve.
Onder die vrijgestelden zullen er
wellicht zijn, die reeds in tijd van
vrede vrijwilligerskorpsen vormen en
«de verplichtingen op zich nemen
voor het geval eener mobilisatie voor
de leden dier korpsen van Regeerings-
wege vastgesteld."
Van hen, die hiertoe niet overgaan,
wordt gezegd dat zij reeds in tijd
van vrede «of bestemd worden tot
het vervullen van bijzondere diensten
in tijden van oorlog ten behoeve van
's lands verdediging, of beschikbaar
blijven om in tijden van oorlog tot
oefening te worden opgeroepen, ten
einde daarna tot aanvulling te dienen
van het leger, de landweer of de
reserve der landweer."
Ieder gevoelt dat noch die bestem
ming voor het vervullen van bijzon
dere diensten noch dat beschikbaar
blijven voor oefening in oorlogstijd
iets beteekenen. De commissie ge
bruikt een massa woorden om de
kolossale tegenstelling weg te nemen
die er zijn zal tusschen burgers van
hetzelfde land ten aanzien van den
weerplicht. Van die lange rede is de
korte zin deze, dat de niet-ingelijfden
hoegenaamd niets te doen zullen
hebben.
Maar zou het dan inderdaad onmo
gelijk zijn, hen te ver-plichten, gere
geld aan zekere militaire oefeningen
deel te nemen, dus hetzelfde van hen
te maken wat de hierboven vermelde
vrijwilligerskorpsenuiteigen beweging
zullen worden Later kunnen zij dan
ingedeeld worden bij de landweer,
ingedeeld blijven bij haar reserve, en
dus een niet te versmaden verster
king vormen van onze levende strijd
krachten, menschen van wie geen
diensten meer zullen gevorderd wor
den als het niet noodig is maar die
gezind en in staat zijn gelijk de ove
rigen offers te brengen, indien het
vaderland al zijn zonen behoeft?
Ja, zegt de Staatscommissie, dat
is onmogelijk.
«Wat de georganiseerde volkswa
pening betreft, zijn wij van meening,
dat daardoor geene deugdelijke krijgs
macht zal worden verkregen. Zeker
achten wij het mogelijk, zoodanige
wettelijke bepalingen te maken, dat
een aantal gebreken, die thans onze
schutterijen aankleven, verdrijven
of althans verminderen; maar
nooit zal de militaire oefening en op
leiding bij een volkswapening gelijke
waarde hebben met die, verkregen
door eenige maanden verblijf in het
leger, alwaar de soldaat bijna aan
houdend onder het oog zijner supe
rieuren is en zijne aandacht uitslui
tend kan bepalen bij zijne vorming."
Maar is dat eigenlijk de quaestie
wel De omstandigheden kunnen een
volkswapening noodzakelijk maken,
en als men dan nog beginnen
moet met haar de eerste oefening
te geven, dan gaat het met haar
als indertijd in Frankrijk de door
Gambetta geïmproviseerde krijgs
macht. Daarentegen, heeft men
de niet ingelijfden intijds geleerd het
wapen te hanteeren, dan zullen zij
de geschiktheid hebben om onmidde-
lijk in de gelederen te treden als de
landsverdediging hun medewerking
met de «deugdelijk geoefende ele
menten" noodzakelijk maakt.
«Ook zal" zegt de Commissie,
de handhaving der krijgstucht bij de
volkswapening, zelfs gedurende de
oefening, altijd op groote bezwaren
stuiten, daar het niet wel aan zou
gaan hen, die daarvan deel uitmaken,
in vredestijd onder de krijgswetten
te plaatsen."
We zouden niet weten waarom
niet. Die jongelui zijn bevoorrechten
met mindere offers dan van anderen
worden gevorderd stelt men hen in
de gelegenheid, zich van hun plicht
als landverdedigers te kwijten. Too-
nen zij dat voorrecht niet te waar-
deeren, blijken zij, bij de oefening,
onvatbaar voor begrippen van ge
hoorzaamheid en tucht, welnu,
dan ontbreekt er iets aan hun opvoe
ding, en is het zeer in hun belang
dat ontbrekende aan te vullen door
hen in te lijven bij de militie. De
leden der Commissie zijn meerendeels
militairen: hun opvatting van maat
schappelijke orde en ondergeschikt
heid zal dus zeker niet minder ern
stig zijn dan de. onze.
De heeren beroepen zich verder
op de moeielijkheid van het verkrij
gen van geschikte officieren en kader,
en de benoodigde instructeurs: dat
is een vraag van betere verdeeling,
en van een niet overmatige uitbrei
ding de bezwaren van oefeningster
reinen en schietbanen wie zoekt,
vindt, en een tiental bladzijden ver
der recommandeert de Commissie
zelve eenige maatregelen, die het
onderwijs in de behandeling der wa
penen en het vergemakkelijken van
schietoefeningen ten doel hebben.
Verder wordt nog gesproken van
«den druk op de bevolking, althans
wanneer oefeningen van eenige be-
teekenis door een ieder gedurende
een reeks van jaren worden gehou
den," wat natuurlijk niet in de
bedoeling ligt en ook gansch onnoo-
dig zou zijn, en verder op het
verspreid wonen der plattelandsbe
volking. Dat laatste argument heeft
betrekkelijk ook weinig waardewaar
men van den eenen Nederlander
eischt dat hij minstens een jaar lang
zich geheel van zijn omgeving, werk
zaamheden enz. losmaakt, om aan zijn
verplichtingen te voldoen, is het
van de ander niet te veel gevergd
als men hem eens of twee malen in
de week een paar uren laat loopen
naar een plaats van bijeenkomst voor
het houden van een wapenoefening.
Wij zijn, door het lezen van het
verslag, niet overtuigd geworden, dat
de volkomen ontheffing der niet-in
gelijfden een noodzakelijk is.
Morgen Zondag zal in Frascati te
Amsterdam des namiddags te 1 uur de
aangekondigde meeting voor leerplicht
worden gehouden. Deze meeting wordt
belegd door de afdeeling Amsterdam I
en II van Volksonderwijs, de kiesveree-
niging Amsterdam, den Sociaal-Democra-
tischen Bond (met 18 aangesloten veree-
nigingen); Algemeen Nederlandsch Werk
liedenverbond (inet 10 aangesloten ver-
eenigingen), Neerlandsch Werkman, De
Unie, De Dageraad, de Ned. Openbare
Onderwijzers- en Hoofdonderwijzersver-
eeniging, den Ned. Typografenbond, de
Vereeniging Algemeen Belang Buurt
YY en den Bond voor Algemeen Kies-
en Stemrecht, afdeeling Amsterdam.
Is spreker zal optreden de heer Mr.
H. Ph. de Kanter, schoolopziener en lid
van den gemeenteraad te Brielle. De
heer de Kanter, die met de heeren Wil-
leumier en Michiels het wetsontwerp op
den leerplicht heeft saamgesteld, dat den
koning ter kennisneming is overgelegd,
mag wel een der bevoegden worden ge
noemd om dit onderwerp in te leiden.
Een groot aantal leden van het
departement Amsterdam en andere de
partementender Maatschappij ter bevorde
ring van Nijverheid en de afdeeling Am
sterdam der Vereeniging ter bevordering
van Fabrieks- en Handwerksnijverheid
waren Woensdagochtend met hunne dames
aan de Sarphatiekade op de stoomboot
Mercurius, van Gebrs. Goedkoop, te za-
men gekomen, om een watertochtje te
maken ter bezichtiging van enkele wer
ken van het Merwedekanaal.
Langs den Amstel en de Ringvaart en
de Gaasp voer men naar Smal-Weesp,
waar de sluisdeuren met tolkleppen en
de grondduiker in den Aetsveldschen pol
der werden bezichtigd, waarbij de ad
junct-ingenieur, de heer Roodenburch, de
bezoekers van een en ander uitlegging
gaf.
De tocht werd daarna voortgezet naar
Weesp, waar in het Hotel Buwalda een
dejeuner werd gebruikt, waarop langs de
Vecht naar Muiden en van daar over de
Zuiderzee naar Schillingwoude werd ge
stoomd en een bezoek gebracht aan de
Siphons en in aanbouw zijnde sluizen bij
Zeeburg; hier was het de adspirant-inge-
nieur, de heer Wijtenhorst, die van alles
uitlegging gaf.
Te ongeveer half zeven kwam men
aan de De Ruyterkade terug.
Van een voorgenomen bezoek aan Nig-
tevecht, om daar de sluis en punt te
bezichtigen, moest wegens een langdurig
oponthoud dat men voor de spoorbrug
aan de Ringvaart 's morgens had, wor
den afgezien.
Aan boord bevond zich onder de ver
tegenwoordigers der pers o. a de heer
J. J. Beuzemaker, een Hollander van ge
boorte, een der medewerkers der Lon-
densche pers.
Later hopen wij van dezen hoogst inte
ressanten tocht een meer uitgebreid ver
slag te geven.
Op het perron van het station te
Arnhem ontplofte Woensdagmiddag een
geladen kist, waardoor een geweldige
rook en vlam veroorzaakt werd. De brand
was spoedig door de aanwezige spuit ge-
blnscht. Bij onderzoek is men tot de
ontdekking gekomen, dat de kist gevuld
was met flesschen chemicaliën.
De woning van M. de Vries te
Purmerend, is dezer dagen door brand
vernield, Woensdag jl., is door de justitie
te Haarlem een onderzoek ingesteld,
waarvan het gevolg was, dat genoemde
persoon in den namiddag van dien dag
gevankelijk naar Haarlem is overgebracht.
Namens Bestuurderen der Vereeni
ging Florulia worden belanghebbenden
herinnert, dat de inlevering der planten
voor de te houden tentoonstelling in
Maison Slroucken te Amsterdam, zal
plaats hebben op Dinsdag den 20en Au-
EEN VERHAAL
DOOR
GUSTAAF NIERITZ.
18) Op zekeren dag reed een koets het
slotplein op. Naast den koetsier zat een
bediende, die, zoodra het rijtuig stil
hield, van den bok sprong en het portier
opende. Een jonge dame sprong er uit,
en bood haar arm aan een ouden heer,
om hem bij 't uitstijgen te helpen. Het
geratel van de koets had den kamerheer
en zijne gemalin aan 't venster doen
komen. «Mijn hemel 1" riep de eerste
verschrikt uit, «wat zie ik Serena en
haar vader, mijn broeder 1 Dat is iets
vreemds."
De wezenlijke eigenaar van 't erfgoed
bleef, nadat hij uit de koets gestegen
was, eenige minuien lang onbewegelijk
staan, en sloeg met opmerkzaamheid alle
voorwerpen in 't rond gade. Alsof hij dat
alles weder herkende knikte hij tevreden
met het hoofd, en liet zich daarop door
Serena naar het slot geleiden. Voor den
ingang traden de kamerheer en zijne
gemalin hen ijlings tegemoet. Met ge
veinsde blijde verrassing riep de kamer
heer uit
«Welk een zeldzaam, maar aangenaam
bezoek, lieve broeder Frans I Wees van
harte welkom, en ook gij lieve Serena
Hoe bevindt ge u beide?"
«Vinden antwoordde de grondbezit
ter terwijl hij 't hoofd schudde. «Reeds
lang zoek ik mijne Adolphine en mijn
Jozef, maar tot nu toe heb ik ze nog
niet gevonden. Ik geef echter de hoop
niet op, en Serena ook niet.
De barones omhelsde Serena, en zeide
«Dat vindt ik nu eens lief van u,
Serena, dat gij eindelijk aan ons denkt
en ons komt opzoeken. Het is toch, hoop
ik, voor langen tijd? Gij hebt tot nu
toe geleefd als eene non, en zoo goed
als dood voor de wereld. Dat is niet
zooals 't behoort. Jeugd en schoonheid
hebben een groot recht op de genoegens
dezer wereld."
«Mijn leven is wel is waar eenzaam,"
was het zachtzinnige antwoord van
Serena, «maar volstrekt niet ongelukkig,
of vreugdeloos. De natuur rondom mij
heen verschaft mij tallooze genoegens,
en wat wel de hoofdzaak is, rr.aakl mij
gezond, en verdrijft alle mogelijke grillen.
Ach! en hoe gelukkig voel ik mij, nu ik
zie dat mijn beminde vader al meer en
meer uit zijn melancholie wordt opge
wekt, en gedurig langer heldere oogen-
blikken heeft waarin hij in alles belang
stelt wat er in zijn omgeving geschiedt.
Ook is hij niet meer zoo menschenschuw,
en daarom heb ik hem overgehaald eens
hierheen te rijden, waar de meerdere
afleiding ook weldadig op hem werken
kan."
«Waarlijk?" hernam de barones met
gedwongen hartelijkheid, «ge weet niet
hoe ge ons rnet deze tijding verheugt.
En wat treft ge't gelukkig Onze Edgard
heeft juist groot verlof gekregen, en zal
zich er zeer over verheugen zijn lief
nichtje hier aan te treffen."
«Edgard Edgard 1 sprak de oude man
nadenkend. «Die moet, sedert ik hem
't laatst gezien heb, een flinke jongen
zijn geworden, hij zal wel al zoowat
dertien jaar oud zijn."
«Nog eens zoo oud, en dan nog één
jaartje er bij, lieve Frans," lachte de
kamerheer. «Ach ja, de tijd vervliegt
zoo snel, en eer men 't weet is men oud,
Maar laten wij naar binnen gaan. 't ls
wel is waar slechts een rit van een uur,
van Wildingen tot hier, maar daar ge
het niet gewoon zijt heeft het u misschien
wel wat vermoeid."
Het bericht dat de krankzinnige grond
bezitter op het slot was gekomen ver
spreidde zich als een loopend vuurtje
onder het dienstpersoneel. Hans drukte
hun streng op 'thart, dat zij zich zouden
onthouden van te blijven staan of den
ouden man aan te gapen of andere in
't oog loopende bewegingen te doen in
het bijzijn van Serena's vader. Hans
zelf ondervond eene ongekende gejaagd
heid bij de gedachte, dat hij Serena zou
wederzien, die bij allen, niet alleen om
hare buitengewone schoonheid, maar nog
meer om de gaven van haar geest ge
roemd werd; vooral muntte zij door hare
kalme waardigheid uit. Hij had haar
reeds eenmaal gezien, maar in eene om
standigheid waarbij zelf de grootste
kalmte van een krachtig man geschokt
zou zijn geworden. Hans zelfs was toen
in zulk een opgewonden stemming geweest
dat hij niet in staat was met bedaardheid
over de vluchtige verschijning en verdwij
ning van Serena na te denken. Uit een
prijzenswaardig gevoel vermeed de opzich
ter alle toenadering tot den grondbezitter
en Serena. Om die reden gebruikte hij
zijn middagmaal op zijn kamer, en ver
diepte zich in zijne bezigheden, zoodat
hij twee dagen lang geen voet in het
slot of in dat gedeelte van den tuin
zette, waar de huisheer met zijne familie
en gasten koffie en thee dronk, of't avond
maal gebruikte. De luitenant zag met
genoegen deze afzondering.
«Het is toch verstandig van dien boer,"
sprak hij tot zich zelve, «dat hij zijn
linkschheid zelf inziet, en de dornme gans
zich niet bij de fiere zwanen indringt.
Tegenover de zachte, fijngevoelige Serena,
zou de onnoozele Hans zich voordoen als
een ongelikte beer, die, in plaats van
hare zachte donzige hand te kussen, het
gebeente.met zijne ruwe klauwen zou
vermorselen."
sMon cher Jean," sprak Pauline tot
haar achterneef, «waarom wilt gij er geen
getuige van zijn hoe de jonge krijgsgod,
Edgard genaamd, zijn verliefde blikken
op Serena vestigt? Weet ge dan niet,
dat de kamerheer en zijne gemalin niets
liever zouden zien dan dat Edgard en
Serena een paar wierden? Daargelaten
nog dat Serena, hetgeen zelfs de nijd
niet kan ontkennen, een vlekkeloos voor
beeld van echte vrouwendeugd is, brengt
zij haren toekomstigen echtgenoot een
r.iet te versmaden bruidschat mede, daar
het overschot van de opbrengst van dit
e:gendom voor haar woidt belegd.
Wordt vervolgd).