NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. Magdaleoa's Eed. No. 88. Zaterdag 2 November 1389. Achttiende jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Brood en politiek. BINNENLAND. FEUILLETON. Eii wie nam haar toen op? vroeg iMÏBSFOBRTSCHÏ COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden ƒ1.j Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. ingezonden stukken en berichten intezendeu uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën vierv.aal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsniimte. Daar zijn geleerden, die er pleizier in schijnen te hebben iemand het land op te jagen, de vroolijke stem ming hunner medemenschen te be derven, door hen met angstige be zorgdheid te vervullen voor de toe komst. Zoo heeft er een uitgemaakt, dat het woelige bolletje, 't welk wij be wonen, hoe langer hoe kouder wordt. Eens zal er een tijd komen, dat de Congonegers zichzelf en hun dierbare wederhelft omhullen met drie ulsters en zes wollen dekens, en desalniet temin toch doodvriezen. Noemt u dat vooruitzicht altemet aangenaam Hard stoken zou dan misschien nog een beetje hunnen helpen. Maar he laas, wat zal men stoken, als de steenkolen op zijn? En ziet u, ook dat staat ons te wachten. De ge leerden hebben precies uitgerekend hoe groot de voorraad op den gan- schen aardbol nog is, hoe lang we daar nog diensten van kunnen heb ben, en, is die hoeveelheid ver bruikt, dan wel te ruster. Gelukkig dat men dan ook niet veel eten te koken zal hebben. Andere geleerden hebben weer vastgesteld, dat, zoo het bevolkingscijfer toeneemt in reden van de geometrische reeks 2, 4, 8, 16, 32 enz., de voorraad be schikbaar voedsel vermeerdert in verhouding van de arithmetische 1, 2, 3, 4, 5, 6 enz. Hoe de lui tot die ontdekking gekomen zijn mag Joost weten, doch ontdekt is het. En nu vraag ik u, is het wel uit te houden, als men onder omstandigheden zoo als daareven is gezegd, het rantsoen op een vierde verminderen moet? Intusschen, men kan zich ook te benauwd maken. Die quaestie van de aardverkoeling behoeven we ons al vast niet al te erg aan te trekken, want dat loopt, als we het wel heb ben onthouden, over eenige millioe- nen jaren. Tegen dien tijd zal men er zich misschien een beetje op in richten. Ook die andere dingen tel len de heeren van de geleerdheid wel wat zwaar. Immers, zeer groot is nog het getal plekken op de aarde waar steenkolen zitten, die men in het geheel niet heeft aangeroerd te gen den tijd dat die op zijn, zal men wel weer andere plaatsen ontdekt hebben waar iets te halen valt. En zoo niet, dan gaan we oude bezems en afgedragen schoenen stoken. Alleen dat vraagstuk van het eten, daar kunnen we moeielijk over zwij gen. Want waar is het, dat het men- schengeslacht in getalsterkte verba zend toeneemt. Vroeger was dat ook zoo, maar men was op een menschen- leven veel minder zuinig dan tegen woordig. Om geringe misdrijven wer den de lui opgehangen, onthoofd of gevierendeeld, terwijl "men thans de ergste boosdoeners in een muséum ter conservatie plaats, waar zij heel oud kunnen worden. Voorheen ruim de de pest duizendtallen opthans staat de geneeskunst onmiddellijk klaar om de verwoestingen eener besmettelijke ziekte binnen enge gren zen te beperken. Toen was het een zeldzaamheid als er geen oorlog was heden ten dage hebben vorsten en volken van krijgsvoeren een afkeer, en hoort men niets anders dan be tuigingen van vredelievende gezind heid. Alles wordt in het werk ge steld om de menschen lang bij el kander te houden, zoodat de gemid delde levensduur van jaar tot jaar hooger wordt. En toch de aard oppervlakte wordt niet grooter; het is derhalve duidelijk, dat er eenmaal gebrek zal komen? Het is evenwel merkwaardig, dat de toeneming van het bevolkingscij fer gedurende de weinige jaren die wij ons herinneren kunnen, geen stij ging van den prijs der levensmidde len ten gevolge heeft gehad; het blijkt dus, dat de aarde haar toppunt van voortbrengend vermogen nog niet heeft bereikt. En zoo is het inder daad. Sedert de uitbreiding der ver keersmiddelen giet de Nieuwe Wereld, als uit een hoorn des overvloeds, haar schatten van voedzaam graan en andere levensbenodigdheden over ons uit, en nog is het eind niet te zien. Integendeel, heeft men zich daarginds aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan, tot dusver be zig gehouden met hetgeen extensieve cultuur wordt genoemd, dat wil zeg gen, steeds grootere stukken land onder den ploeg gebracht zonder er naar te streven, uit den grond te halen wat er van te krijgen is, deskundigen verzekeren, dat zoomen door de omstandigheden genoopt wordt tot intensieve bebouwing over te gaan, waardoor de opbrengst van hetzelfde stuk land tot het hoogste peil wordt opgevoerd,,^le oogst nog veel, misschien wél'driemaal grooter zal kunnen worden. Veel aanzienlijker massa's zal men dan naar elders ver schepen, en de prijzen van het graan in Europa zullen dalen in plaats van te stijgen. Nu zou men, gewoonweg als een voudige burgers redeneerende, dat zeer gelukkig noemen. Weliswaar kunnen dan de Nederlandsche, we zullen ons tot ons vaderland bepalen, graanboeren niet zooveel voor hun producten maken als hun wen- schelijk toeschijnt, doch voor hen be staat dan altijd de gelegenheid, hun land voor iets anders te gebruiken, dat meer winsten belooft. Het is voor al de veeteelt die eene mooie toe komst heeft, en als men-nu beweert, dat niet alle grond daarvoor geschikt is, dan wijzen we op de wetenschap die de middelen aan de hand doet om den bodem voor elke bestemming dienstbaar te maken. In elk geval, goedkoop voedsel is een algemeen belang: aanzienlijken en geringen worden er door bevoordeeld. Die meening zou door ieder ge deeld worden, ware het niet dat de politiek zich met deze hoogst een voudige zaak had bemoeid. In zeker groot land hebben de eigenaars van groote landerijen gezegdLaat die Amerikanen hun graan maar ergens anders kwijt zien te raken, dan kun nen onze boeren, die een hekel heb ben aan nieuwigheden, voor het hunne meer geld krijgen en dientengevolge aan ons een flinke pacht betalen; of, zoo ge het vreemde spul niet geheel kunt weren, omdat er hier niet genoeg groeit om alle monden te spijzigen, verplicht dan den vreem deling een hoog invoerrecht bij te passen, dat is een mooi voordeel tje voor de schatkist. Accoord, heeft toen de Regeering gezegddat laat ste hebben we juist noodig, want om den vrede te handhaven moeten we een talrijk leger hebben, en ka nonnen bij de vleet, nieuwe geweren, rookloos kruit, mitsgaders een massa schepen. Kwamen we daarvoor geld vragen uit de gewone belastingen dan zouden de lui te veel gaan schreeuwen en bovendien, er zijn een massa arme drommels, bij wie de ontvanger evenmin iets zou kunnen losmaken als in hun woning een blind paard schade kan doen. Laten we echter diezelfde menschen van elk broodje dat zij koopen een paar centen betalen, dan bemerken zij er niets van en de millioenen komen toch binnon. Als de eene hand de andere wascht worden beide schoon wij, Regeering, wij heften hooge in voerrechten en gij, heeren grondbe zitters, gij zorgt er voor dat wij bij verkiezingen een meerderheid krijgen die ons in staat stelt dat mooie denk beeld op ruime schaal toe te passen. Zoo is de politiek van het dure brood in de wereld gekomenen andere staten, die eveneens in de war zaten met hun oorlogstoerustin gen, hebben het fraaie voorbeeld ge volgd. Slechts bij enkelen heeft tot dusver het gezond verstand de over hand behouden en verheugt vooral de arbeidende klasse zich in de zegeningen van goedkoop voedsel. Nederland is daar ook bij. De vraag is nu maar of de pogin gen, die thans worden aangewend om onze Regeering van den goeden weg af te brengen, kans van slagen hebben »De Theorie der inkomstenbelasting" is de titel van een lijvig vlugschrift (ver schenen te 's Gravenhage, bij Gebr. Belin- fanie), waarin het lid van den raad van state jhr. Rochussen een pleidooi levert tegen die belasting. Wat aan de inkom stenbelasting de instemming van zoovelen en daaronder de edelsten verzekert is, volgens den Schr., niet meer dan een schijn van gerechtigheid. Juist evenwel waar sprake is van gerechtigheid, is de schijn zonder wezen het wisse ver derf, de oorzaak van geenszins schijn bare nadeelen. Daartegen eene waar schuwende stem te verheffen, acht hij plicht van eerlijke, op langdurig onder zoek gegronde overtuiging en van op rechte vaderlandsliefde, De inhoud van deze studie wordt door den Schr. zeiven aldus aangegeven «Geen pleidooi zal tegen haar (de inkomsten belasting) worden gevoerd, een kalm on derzoek naar de echtheid van hare aan spraken op voortreffelijkheid is ons eenig doel Geheel in het afgetrokkene, zooals de vraag zich nimmer of nergens stellen kan. zullen wij nagaan wat er is van dat, naar het heet, «alleszins juiste grondbeginsel." »Te dien einde zullen wij in de eerste plaats vragen wat eigenlijk onder be lasting te verstaan zij? en zulks met het oog eerst op het wezen der zaak, daarna op het uitwendig gegeven, historisch ge worden verschijnsel. Dan zullen wij ons bezighouden met het bijzonder voorwerp der aanbevolen belasting: aanstonds zal ons blijken van eene bedenkelijke spraak- en begripsverwarring lusscheri de inkom sten en het inkomen: die beide, zeer verschillende zaken zullen wij dus ieder voor zich beschouwen. Het eerste hoofd deel van onze taak zal dan volvoerd zijn de gegevens van het vraagstuk hebben wij leeren kennen, de beginsels die tol de oplossing leiden, vastgesteld tevens hebben wij bevonden dat hetgeen vrij DOOR Ck. UESLÏS. Naar het Fransch.) 2) Den volgenden dag had ik mijn kof fer reeds weder op mijn kamer, perfect in orde, zoo goed als nieuw. Een paar dagen later begaf ik mij naar de woning van Jan Michaud om hem te betalen wat ik hem schuldig was. Zeker werkte hij in de omstreken, want toen ik zijn huisje naderde, hoorde ik geen gezang. Ik zag hem dan ook niet in zijne werkplaats, maar daarentegen zag ik, op den drempel van het huisje, een jonge vrouw zitten, bezig kant te maken en wier bedrijvige hand de klos sen deed klepperen. Bij haar op een laag stoeltje, zat een klein meisje het garen te haspelen dat zoo blank als sneeuw om de- klossen was opgewonden. Een eindje verder, voor de werktafel, was een kleine jongen, bezig met het gereedschap zijns vaders een grooten hou ten sabel aftewerken. Dat moesten dus kleine Piet en Jean- nette zijn, Barnabé had waarheid ge sproken. Die twee mooie kinderen, netjes en goed gekleed, vormden een contrast met de in lompen gehulde knapen die ik op den weg tegengekomen was. Wat de jonge vrouw betreft, aan de blikken, aan de glimlachjes die zij van tijd tot tijd de beide kinderen schonk, herkende men terstond de moeder, zij, die Barnabé met eene soort van eerbie dige spotternij «Mevrouw" Magdalena had genoemd. Dat was wel degelijk de gezellin van den dorpswerkman, de vrouw van den patroon, van den kleinen ondernemer; de dorpsbewoonster. Haar kleeding ver schilde dan ook bijna niet van die der overige vrouwen, maar er was geen vlekje geen plooitje, geen kreukje op te zien, hoewel het een warme Julidag was. 't Was alsof jakje en mutsje zooeven uit de linnenkast waren gehaald. Er bestond een groot verschil van ja ren bisschen Magdalena en haar man. Zij scheen ter nauwernood de dertig voorbij te zijn. Zij was slank, luid een net figuur tje, waaraan zoo'n beetje gezetheid vol strekt niet misstond. De regelmatige trek ken van haar gelaat, de witte tandjes, die bij het lachen te voorschijn kwamen, haar geheele persoon eindelijk behaagde u door zekere zachtheid eenvoudigheid en ordelijkheid, maar zoodra zij hare groote zwarte oogen tot u ophief, begreep ge dat, onder dat kalme uiterlijk, een moedig hart huisde, dat desnoods tot elke opoffering, tot elk krachtbetoon in staat zou zijn. Bij tusschenpoozen draaide en sprong de kleine Piet op den weg in den zon neschijn, om aan zijn moeder en zuster die in de schaduw van het huis zaten, zijn krijgshaftige uitiusting te doen be wonderen. Dan keken beiden van hun werk op en lachten. Toen de kerkklok drie uren sloeg be hoefde Magdalena slechts een woord te spreken, shchts een teeken te geven en de wilde jongen ging zijn boek halen en zette zich neder op den drempel om zijn les te leeren. Ik zat op eenige schreden afstands op een hoop steenen van een aangrenzend gebouw, en schijnbaar verdiept in de lectuur van een courant, keek ik zijde lings naar het aardige groepje. Eindelijk scheen Jeannette mij bemerkt te hebben. Aan de beweging harer lippen bespeurde ik dat zij haar moeder op mij opmerkzaam maakte, die mij nu voor het eerst ontwaarde en aanzag. Op heeter- daad betrapt, bleef mij niets anders over dan optestaan, haar te naderen en de reden van mijn bezoek medetedeelen. Jan is niet thuis, antwoordde Mag dalena. maar doe geen moeite om terug- tekomen, mijnheer. Zondag gaan wij hij de bronnen wandelen, daar zal hij u dan wel zien. Aldus afgewezen, keerde ik langs dc weg naar het park terug en ontmoette Barnabé, die ook uit het dorp kwam. Hij zag mij aankomen en bleef staan. Wel, zeide hij, u hebt met «Me vrouw" Magdalena gesproken Is zij niet voorkomend, dat boerinnetje? O, zoo ge haar geschiedenis eens kende. De babbelaar wachtte er slechts op die te vertellen. Een woordje was voldoende om hem aan den gang te helpen. 't Strekt geheel tot haar lof, zeker hernam hij. Haar vader, een vreemdeling en weduwnaar, was hierheen gekomen om te trachten het land te ontginnen en te bebouwen op een nieuwe manier. Dat kost veel. Het geld ontbrak hem en tot zijn ongeluk, was hij genoodzaakt zich te moeten wenden tot vader Anselme. Ik vroeg Barnabé wie die persoon was. Hoe, riep hij verwonderd uit, uwé kent dien niet! wel dal is de kruidenier van Vittel, maar tevens de handelaar, de lakenverkooper en vooral de woeke raar. De Hemel beware u voor hem, want dat is er een als een klem, die als hij eens uw pink vast heeft, niet loslaat voor dat het geheele lichaam er door is! Zoo ging het ook met onzen vriend, toen hij stierf. Anselme maakte zich van alles meester, deed alles verkoopen en liet de kleine Magdalena, die geen twaalf j lar oud was, op straat staan Maar misschien verveelt u de geschiedenis, mijnheer Neen, volstrekt niet, mijn beste, ga maar voort. II. MAGDALENA. Barnabé liet het zich geen tweemaal zeggen. Hij ging naast mij in de pas loo- pen en vervolgde aldus: Daar stond dan de weeze op straat, zonder geld, zonder woning. En dat in het midden van den winter, terwijl het vroor en sneeuwde, dat men geen hond naar buiten zou hebben gejaagd. Anselme had niet het minste medelijden met Mag dalena getoond. ik. Wordt ueruülgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1889 | | pagina 1