nieuwe Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. IN HET VUUR. Ni. 56. Zaterdag 12 Juli 1890. Negentiende jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EK ZATERDAG. Regeling var den krijgsdienst. BINNENLAND. FEUILLETON. I 1MEBSF00RTSCHE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 manden I.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stikken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentie ni Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. I. Duur van ien dienstplicht. De indiening \an het ontwerp der legerwet moet beschouwd worden als een der gn'ote gebeurtenissen van het parlementair tijdvak, dat met het optreden der Regeering een aanvang nam. Ofschoon betreurende, dat zij niet een half of geheel jaar vroeger plaats had, dewijl de moge lijkheid niet is uitgesloten dat de beslissing over deze voordracht niet vallen zal vóór de verkiezingen van het volgend jaar, verheugen wij ons toch dat ten slotté is gebleken op welke wijze de Regeering voldoening wenscht te geven aai een sinds vele jaren gevoelde en met klimmende drang uitgesproken behoefte. Het ver heugt ons, dat de Minister van Oor log partij gekozen heoft in het vraag stuk, hetwelk in de eerste plaats de belangen der nationale verdediging beheerscht, namelijk dit van den per soonlijken dienstplicht, en dat hij, met tegemoetkoming aan gegronde bezwaren, het beginsel, zooals ver wacht werd, omhelst. Over de bezwaren tegen den per soonlijken dienstplicht hebben we ons thans niet uit te laten: zij zijn vol doende besproken, a! is er in de Memorie van Toelichting minder aan dacht aan gewijd dan door hen, die ze hebben geopperd, werd verlangd. De schriftelijke voorbereiding van het openbaar debat die, gelijk bij rege lingen van dien omvang in denlaat- sten tijd gebruikelijk werd, onder leiding eener speciale commissie zal geschieden, zal gelegenheid genoeg aanbieden om die bezwaren opnieuw te formuleeren, en evenzoo om ze te weerleggen. Over de vrijstellingen, en het daarbij gevolgd systeem, spreken we later. Opmerkelijk is, dat bij onze ooste lijke buren het verlangen van de aanstaande geestelijken om niet aan den dienstplicht onderworpen te worden, bij de verschillende kerke lijke gezindten veel minder sterk is dan bij onsalleen houdt de Duitsche Regeering rekening met de bijzondere positie, waarin deze jongelieden ver- keeren, en bestemt hen hoofdzakelijk voor administratieve en hospitaal diensten, in welke zij, zoowel in tijd van vrede als van oorlog, van zeer veel nut kunnen zijn. Zulk een rege ling zou ook bij ons ingevoerd kun nen worden, en het is niet onwaar schijnlijk dat deze quaestie nog wei eens ter sprake zal komen. Een van de voornaamste punten is natuurlijk de duur van den ver plichten diensttijd. De Defensie-com missie had dien voorgesteld op acht jaar bij de actieve zeemacht of het leger, vijf jaar bij de zee- of de land weer, zeven jaar bij haar reserve, in het geheel dus twintig jaar. Om onderscheiden redenen acht de Regeering dit te lang, en haar argu menten komen ons zeer juist voor. Gedurende die laatste zeven jaren zou er toch van dadelijke bruikbaarheid voor den oorlog van de dienstplich tigen geen sprake kunnen zijn; zij zouden de noodige geoefendheid niet meer bezitten, niet zijn georganiseerd en de vereischte kaders en aanvoer ders tnissen. Maar dan zien wij ook niet in waarom de Regeering voor stelt voor tijden van oorlog de ver plichting tot dienst bij een landstorm te vestigen. Oproeping van onbruik bare soldaten zou ons land weinig of geen voordeel opleveren, en een bron zijn van onnoemelijke ellende. Die alleen te doen drukken op hen, die reeds gedurende dertien jaren hun persoonlijk offer aan het vader land hebben gebracht, met uitsluiting dergenen die hetzij door vrijstelling, hetzij door het lot, niets van dien druk hebben gedragen, zou in de hoogste mate strijdig zijn met de eischen der billijkheid. Deze toenade ring tot de eischen der Commissie, waarvan het nut meer dan twijfel achtig is, zouden we gaarne uit het wetsontwerp verwijderd willen zien. Als de Regeering de beschikking heeft over dertien achtereenvolgende lich tingen, kunnen wij wel zeggen dat 's lands weerstandsvermogen tot den hoogsten graad is opgevoerd. Verder lezen we nog in de Memorie van Toelichting: »Met de Defensie-commissie stelt de Regeering voor den duur van den dienstplicht bij het leger te bepalen op acht jaren, terwijl zij mede in stemt met de voorstellen nopens de indeeling van de onderscheidene lich tingen bij de corpsen. Bepaaldelijk ligt het dan ook in de bedoeling, bij de compagniën van het veldleger, op voet van oorlog dienstplichtigen van vijf lichtingen in te deelen, en uit de oudste drie lichtingen lichtingen bij mobilisatie afzonderlijke bataljons samen te stellenon voorts om bij de overige corpsen de bestemming van de oudere lichtingen te regelen in den zin van hetgeen daaromtrent door de commissie is aanbevolen." Tegen deze splitsing meenen wij bedenking te mogen maken. Is het niet mogelijk, de dienstplichtigen der acht lichtingen in hetzelfde corpsver- band te houden, zoodat zij tot het einde van den actievee diensttijd deel blijven uitmaken van hetzelfde bataljon waarbij zij oorspronkelijk werden ingelijfd, om bij het in treden van de landweerjaren over te gaan naar de vestingtroepen? Dat zal stellig de mobilisatie gemakkelijker maken, en sneller doen atloopen, het geen, zooals bekend is, een eerste vereischte is. Het bezwaar daarente gen is het ontbreken van voldoend onderofficiers- en officierskader. Doch bij invoering van den persoonlijken dienstplicht zullen de elementen, waaruit deze beide categoriën van aanvoerders kunnen worden aange vuld, in veel ruimer mate dan tot dusver, aanwezig zijn, terwijl dan voor de beroeps-officieren de gelegen heid meer openstaat, om tot de lioo- gere rangen bevorderd te worden. Van een betrekkelijk klein defensie- leger als het onze behoort de inrich ting zoo eenvoudig mogelijk te zijn, en dit doel wordt niet bereikt langs den weg, in het wetsontwerp aanbe volen. In verband met deze quaestie heb ben we nog een vraag te doen. Bij de nieuwe regeling vervallen de schut terijen, en uit een militair oogpunt zal haar afschaffing niet betreurd worden. Toch zijn er omstandigheden, onder welke deze belangrijke dien sten kunnen bewijzen en ook menig maal bewezen hebben: hij brand of bij onlusten, als wanneer het in den regel beter is, van de aanwezige krachten gebruik te maken dan naar een of andere garnizoensplaats om hulp te seinen. Is het niet mo gelijk, een regeling te vinden waar door, ook zonder een speciaal inge richt plaatselijk corps, hetzelfde doel bereikt kan worden Ons dunkt van ja. Als in elke gemeente van en bo ven een bepaald bevolkingscijfer de verlofgangers hun wapens mede bren gen, die zij dan moeten inleveren bij het plaatselijk bestuur, hetwelk een geschikte bewaarplaats aanwijst en voor het onderhoud de noodige zorg draagt, terwijl dan tevens werd voor geschreven dat de verlofgangers ge houden zijn tot voldoening aan de oproeping door het hoofd der ge meente, tot het verrichten van de diensten welke door de omstandighe den worden gevorderd, dan had men de voordeelen eener schutterij zon der aan de nadeelen onderworpen te zijn. Het tijdverlies voor hen, die geen vast salaris genieten, zou moeten ver goed worden uit de gemeentekas. Volledigheidshalve nemen wij nog het volgende over »Voor de actieve zeemacht stelt de Regeering een diensttijd van 6 jaar, omdat de dienst aan boord veelal zwaarder is dan die te land. «Bovendien zullen de zeemiliciens niet verplicht zijn tot het bijwonen van herhalingsoefeningen bij de zee weer, terwijl voorts de eerste oefe- ningstijd in de practijk eenigszins, zal worden bekort, en in gewone tijden aanspraak wordt verleend op ver gunning tot uitoefening van de bui- tenlandschezeevaartendezeevisscherij voor zoover het belang van den dienst zich daartegen niet verzet. «Voor de zeeweer, zoowel als voor de landweer, wordt de duur van den dienstplicht bepaald op vijf jaar, over eenkomstig de voorstellen der De fensie-commissie. «Mitsdien zal de geheele duur van den dienstplicht bedragen, voor de dienstplichtigen ter zee elf jaar en voor de dienstplichtigen te land der tien jaar, onverminderd voor tijden van oorlog de dienst bij den land storm.'' De Minister van Oorlog heeft be paald, dat ten behoeve van gepension- neerde militairen, die voor eene betrek king als tijdelijk ambtenaar bij de Rijks postspaarbank in aanmerking zouden kunnen komen, de militaire autoriteiten gemachtigd zijn, inlichtingen omtrent hun gedrag, ijver en geschiktheid in den mi litairen dienst aan den directeur van ge noemde Rijksinrichting desgevraagd te verstrekken. Naar men mededeelt, zal de be noeming van den kapitein der inf. A. R. Kraijenhoif van de Leur, tot hoofd van onderwijs aan de K. M. A., op diens verzoek, worden ingetrokken. (Anisf. Ct.) Als een ongewoon verschijnsel meldt men, dat tot hiertoe van de 166 gekeurde adsp.-cadetten voor de Kon. Mil. Akade- mie te Breda, reeds 37 geneeskundig zijn afgekeurd. Heden vertrekt per stoomschip «Zeeland" van de Rotterd. Lloyd, naar Oost-Indië eene afdeeling onderofficieren, mindere schepelingen, vuurstokers en mariniers ter sterkte van 100 man, onder bevel van den luit. ter zee le kl. D. J. Boom. Naar het Zweedsch, VAN M. ROOS. 18) Het eenige lied wat hij zou kunnen dichten was de sage van zijn eigen ver loren leven de eenige tonen, die hij in zijn hart vernam waren de treurige klaagliederen, die daarin opwelden. Hij wist dat Mathilde in de stad was aangekomen hij had er ook weten ach ter te komen, waar zij woonde en zoo vaak hij dit ongemerkt kon doen, sloop hij daarheen om te spioneeren. Maar de om standigheden waren hem niet gunstig; bij had haar nog geen enkele maal te zien kunnen krijgen, hoewel zij reeds een maand lang hier was. Op zekeren dag kwam hij haar geheel onverwacht in Drottninggatan tegen. Zij liepen ieder aan een kant van de straat op de trottoirs; hij nam dadelijk zijn hoed voor haar af, maar zij beantwoordde 2yn groet niet. Zij liep alleen, met haar gewone trotsche houding, het hoofd een weinig achterover en de lippen gesloten, strak voor zich uit te zien. Hij verbleekte; een doffe pijnlijke ge waarwording overweldigde hem het was als werd zijn hart saamgeperst. Had zy hem inderdaad niet gezien, of had zij hem niet willen zien Hij wist dat zij zeer goede oogen had er viel dus niet aan te denken, haar met bij ziendheid of iets dergelijks te verontschul digen. Maar waarom wilde zij zijn groet niet beantwoorden? Dat was een kuur, een kleingeestige, vrouwelijke wraakne ming, die geheel in strijd was met haar flink karakter. Deze vraag vervolgde hem onophoude lijk. Zij ging als in een kring door zijn hoofd, maakte zijne woorden onsamen hangend, hield hem als een leelijk spook in de lange slapelooze nachten gezelschap. Hij moest weten hoe zij over hem dacht. Hij wilde klaarheid hebben zij had im mers zelve zoo vaak gezegd, dat men openhartig met elkander moet omgaan en daarin had zij groot gelijk. Als hij haar nu slechts een enkele maal kon ont moeten en uit haar eigen mond vernemen, dat hun vriendschappelijke verhouding niet langer mocht voortduren, dan zou hij er veel kalmer onder berusten. Im mers dan ware die tergende onzekerheid over en dan zou hij zich in het onver mijdelijke weten te voegen. Eindelijk besloot hij op een middag in plaats van naar de sociëteit te gaan een bezoek bij mevrouw Ornfelt af te leggen om haar voor de aangename uren, die zij in Noorwegen tezamen hadden door gebracht te danken. Hij trof haar te huis. Zij stond op het punt om naar hare zuster te gaan, maar nu hij kwam, zag zij daar van af. Zij was zeer vriendelijk; als altijd volkomen op haar gemak en vroeg hoe het met Bertha ging; zij was reeds herhaalde malen voornemens geweest haar op te zoeken. Over Melchers gezegde, dat hij haar dezer dagen op de straat was tegen gekomen, was zij zeer verbaasd. Zij had hem werkelijk niet gezien, vroeg hem glimlachend vergiffenis voor hare onbe leefdheid en verontschuldigde zich daar mee, dat zij tegenwoordig dikwijls in gedachten liep. Hij bleef bijna twee uren bij haar, en zoo langzamerhand kwam de oude vriendschappelijke toon in hun gesprek terug; zij wisselden hunne ge dachten op dezelfde ongedwongen manier, die hen aanvankelijk tot elkander had getrokken. Thans bestond er voor hem geen hin derpaal meer. Vooruit ging het, of liever achteruit, stap voor stap, eerst onzeker en wagge lend, allengs zekerder tot eindelijk de laatste trede was bereikt en thans was hij het zich bewust, dat Mathilde voor hem de gevaarlijke vrouw geworden was, waarvoor zij hem vroeger had gewaar schuwd. Hoe hij dien tijd had doorleefd, hoe het hem mogelijk was geweest de ver andering die in hem had plaats gegrepen voor zijne vrouw verborgen te houden, dit wist hij later zelf niet. Hij wist ook niet dat hij in die dagen vriendelijker en voorkomender jegens haar was geweest dan anders deze veinzerij was althans geheel onbewust. Soms, als hij juist van Mathilde komend, door Bertha met vragen werd overstelpt, kon hij haar zacht en toegevend antwoorden, maar wat hij dan antwoordde wist hij gewoonlijk zelf niet zijn eigen stem klonk hem dan vreemd en als vei-af in de ooren. Het was een soort van onware, droomende toestand, eene poging om zoolang mogelijk den uiterlijken schijn te redden. Op andere oogenblikken was hij weer in de verzoeking Bertha te voet te val len, haar ronduit alles te bekennen en haar te smeeken, hem zijne vrijheid terug te geven. Maar dit was toch slechts een opwelling, die even spoedig verdween als zij was opgekomen. Hij wist het immers, als hij zich tot het steenen beeld van Sapho om erbarming en medelijden wendde, had hij meer kans op verhooring zijner bede dan bij die vrouw, die geen enkele gedachte in zijn hart innam, maar die hem toch nooit zou toestaan de boeien te verbreken, die hem aan haar geketend hielden. Zoo ging de tijd langzaam voort. De vervelende, eentonige herfst, de Kerst dagen Nieuwjaar, met al zijn drukte, zijn bezoeken en uitdrukkingen. En onder dit, steeds in dezelfde voimen gekneed, uiter lijk leven, onder deze gelijkmatige, be leefd glimlachende oppervlakte bruischte de woeste stroom van den hartstocht altijd voort, altijd razende voort en schokte zijn innerlijk bestaan steeds onbarmhar tiger en heviger. Een avond, toen zijn prikkelbaarheid en inwendige angst hem het samenzijn met Bertha bepaald onuitstaanbaar had gemaakt, vluchtte hij, na eene kleine woordenwisseling met zijne vrouw, tot Mathilde. Zij ontving hem zeer bedaard en luis terde zooals gewoonlijk met belangstelling naar zijne klachten. Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1890 | | pagina 1