NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. IN HET VUUR. No. 58. Zaterdag 19 Juli 1890. Negentiende jaargang. abonnementsprijs: VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. advertentien: Vacantie. BINNENLAND. FEUILLETON. AMEBSFflOHTSCHE COURANT. VOOR Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzondert ij ke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. Van 1 6 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Daar komen ze aanvliegen, uit de school, joliger en luidruchtiger dan ooit. »Moe, 't is vacantie, drie we ken! Heerlijk niet waar?" Nu, dat zoo maar in eens en gaaf toe te stemmen, is van moeder wel wat veel gevergd. Zij kent dat reeds lang bij ondervinding, en weet heel goed dat het voor haar althans geen tijd is van onvermengd genot, 't Is een heele gerustheid, als de gastjes 's morgens weg zijn en men ze onder goede leiding weet; die opruiming te moeten missen, is menigwerf een niet geringe vermeerdering van zorgen en bemoeiingen. Maar hebben de jongeluitjes dan zoo het land aan de school Stellig niet; zij gaan er altijd vroo- lijk naar toe. Wij oudjes, we moch ten er, toe we jongens waren, wei eens tegen opzien, omdat het er zoo ongezellig was, net een groot hok, somber en kwalijkriekend, en om dat de meester soms erg knorrig kon wezen, vooral als wij het verbruid hadden en hij een geschikt plaatsje uitzocht op onzen rug of het ver lengde daarvan om er zijn stok op te doen nederdalen, het heden- daagsch jong volkje weet daar niet meer van: de school heeft al haar verschrikkingen verloren. Toch is de vacantie welkom, zij het ook slechts bij wijze van afwisseling. Haar voor uitzicht is nog prettiger dan zij zelve, en dikwijls is men haar reeds moede, als zij pas half om is. Men kan evenwel ook zeggen, dat zij voor de kinderen een behoefte is Al is de inspanning, die in den re gel van hen wordt gevergd, niet zoo heel groot, van die overladings praatjes, waarmee we een poos gele den elkander het hoold op hol ge bracht hebben, behoefde men niet eens de helft voor goede munt aan te nemen en althans bij het gewone lager onderwijs kwamen zij geheel niet te pas, toch moeten de jeug dige leerlingen eens een tijd hebben, dat zij geheel en al zichzelf zijn, en eens toonen kunnen wat er in hen zit als zij niet voortdurend onder toe zicht staan van een vreemden opvoe der. Het is vooral het denkbeeld van vrijheid, dat de kinderen zoo vroo- hjk maakt wanneer de vacantie na dert; haar te genieten, zonder aan het klokje van gehoorzaamheid te zijn gebonden, dat is verrukkelijk. Er is nog een andere reden voor die blijdschap. Vroeger, toen de fa milies meer bijeen bloven in dezelfde plaats, was de jongen die 's zomers een poos uit logeeren ging bij een oom in een andere stad, een zeld zame vogelbij zijn wederkomst werd hij met niet minder belangstelling bekeken, met niet minder ijver geïn terviewd, dan Stanley na zijn terug keer uit het Zwarte Werelddeel. In onze dagen wonen de ooms »heel ver van hier", en het is niet meer dan natuurlijk, dat de neefjes en nichtjes hem eens gaan opzoeken, men zou anders geheel uit de kennis geraken. De vacantie is de welaangename tijd, waarin de geest des logeerens vaar dig wordt over de kleine menschheid van Nederland, en men er zich op moet inrichten het huis in rep en roer gebracht en de kalmte voor een poos verbannen te zien. Dat is wel om er voor te schrikken, maar in negen van de tien gevallen schikt men er zich spoedig inja, als de tijd van heengaan daar is, dan klinkt nog een hartelijk Wel jongens, wat zal 't hier leeg zijn als jelui weg bent: kom de volgende vacantie maar gauw weer. 't Spreekt vanzelf, wie heden zijn spruiten uitzendt, moet morgen ook gastheer willen zijnde liefde kan niet van één kant komendoch het is een niet genoeg te waardeeren oefenschool, een poos met zoo'n ge zelschap jong volk om te springen, r en voor den geest is 't een verfrisschend bad van vernieuwde levensvreugde. Daar spreekt nog iets vanzelf Onze kinderen moeten leeren, zich onder vreemden te bewegen, al zijn die vreemden ook liefdevolle en toege vende bloedverwanten. Ongelukkig de ouders die zich zouden moeten scha men, hun kroost onder eens ander mans dak te laten, omdat zij dade lijk uit den band springen en geen besef hebben van orde en betamelijk heid. Doch daarmee is ook een ver- oordeelend vonnis uitgesproken over hun opvoedings-methode. Het uit lo geeren gaan is een critiek op die methode, een toetssteen om zuiver metaal van onedele specie te onder scheiden. Indien ons de taak werd opgedra gen, het ontwerp samen te stellen voor een nieuwe maatschappij, dan zouden we het zóó trachten in te richten, dat ieder, klein en groot, man en vrouw, aanzienlijke en ge ringe, een poosje in 'tjaar, al ware 't slechts voor hen die 't minst gun stig bedeeld konden worden, één en kele week, geheel vrijaf hadden, en zich om hun beroepsbezigheden in 't geheel niet hadden te bekommeren. Misschien zou het ons wel moeite kosten het zoover te brengen, en zou een geheele verwezenlijking van dat gedeelte van ons programma wol een vrome wensch moeten blijventoch zouden we dat ideaal zoo dicht mo gelijk trachten te naderen. Zeker mopperaar var. onze kennis, hij zegt te behooren tot een po litieke partij die we niet noemen zul len, vindt het een onrecht, dat onderwijzers, leeraars, en allen die met de jeugd moeten arbeiden, een betrek kelijk geruimen tijd hun taak kunnen nederleggen, en dat aan een werk man dat genot ontzegd is. Die quali- llcatie staat hem vrij, maar zij voert hem tot conclusie, dat vacantie moet worden afgeschaft zoolang zij niet aan allen wordt gegeven. Dat laatste zuilen, hopen we, wei nigen hem nazeggen. Als er iemand op de wereld is, die vast in het touw zit, dan is het wel de journalist: krantenmenschen moeten jaar in jaar uit en onafgebroken voort, omdat het publiek hen nooit met rust laat en de uitgever geen witte pagina's kun nen doen verschijnen. En toch, hoe zeer ook vervuld van een soort van heimwee, als zij het woord «vacantie" schrijven, geen hunner benijdt den mannen van het onderwijs dat voor recht. Zij weten, en ieder die zijn hersens gelieft te gebruiken weet het ook, van hoeveel belang het is, dat de mannen en vrouwen, die de schat ten hunner liefde hebben uil te stor ten over allerlei jong goedje, kalm, frisch, opgewekt zijnen al is hun werkdag schijnbaar nog korter dan de normale, door de arbeiders ge vraagd, hoeveel het zenuwleven te verduren heeft wanneer een ar beid, die zooveel zeileiding vereischt, niet door korte tijdperken vari rust wordt afgebroken. Als de maatschappij haar eigen belangen goed begrijpt, dan moet zij eens gaan overwegen of er niet nog iets gedaan kan wor den om dien mannen en vrouwen, en vooral de jongeren, wier frischheid zoo licht verloren gaat bij het ver richten eener taak waaraan zij nog gewend moeten raken, gelegenheid aan te bieden om die vacantie zoo vruchtbaar mogelijk te doen zijn voor herstel van krachten. Wij zouden wenschen dat Van der Bilt of zoo'n geldpotentaat ons tot zijn eenigen erigenaam maakte, of al ware 't maar voor 't halfje dan zetten we een mil lioen dollars wel te verstaan uit om voor de renten aan een heel erg groot aantal menschen van 't la ger onderwijs het genot van een veertiendaagsch verblijf aan'tstrand, in de bosschen of op de bergen te verschaffen. Het opkomend geslacht zou daarmee een belangrijke dienst bewezen zijn. Voor velen van liet onderwijzend personeel toch geldt het bekende't zit er niet aan Doch we zullen de vleugelen der fantaisie niet verder in onbereikbare sfeeren uitslaan. Aan allen, die op dit oogenblik of binnenkort van de genietingen der vacantie zullen ge bruik maken, wenschen wij toe dat deze hem zoo ruim mogelijk ten deel zullen vallen, en dat, na verloop daarvan, jong en oud met nieuwen lust de taak zullen hervatten, van welker trouwe vervulling het welzijn der maatschappij afhangt. Zaak-Tindal. Naar aanleiding van de, door het lid der Tweede Kamer, den lieer W. Rooseboom, majoor van den generalen staf, op 19 Juni jl. gehouden interpellatie over de zaak- Tindal, heeft de heer Henry Tindal thans aan dat lid een open brief gericht, voor namelijk naar aanleiding van het feit, dat de heer Roosebnom in die Kamer zitting de handelingen des heeren Tindal als onvaderlandslievend bestempelde. De heer Tindal herhaalt nog eens zijn bekende meeningen en zegt o.a., dat ge neraal Brialmont hem zeide: «Een vloot kan zeer goed voor den Haag komen en de residentie bombardeeren. De uitwerking van een dergelijk bombardement zal vree- selijk zijn." «Mijn landgenooten zijn dus nogmaals gewaarschuwd" zegt de schijver, en het slot van zijn schrijven aan den heer Roozeboom luidt als volgt: »Het doet mij leed, HoogEdelGestrenge Heer, dat ik u dezen open brief heb moeten schrijven. Betrof het alleen mijn persoon, dan had ik het zeker niet gedaan. Gij bezit echter, ik geef gaarne toe geheel ten on rechte, een groot prestige bij uwe mede afgevaardigden. Gij zijt meer dan iemand mede-verantwoordelijk voor den bestaan- den toestand. Het is zelfs dikwijls komiek om te zien, hoezeer men hecht aan het geen gij zegt en hoe men uw naam als argument en dooddoener gebruikt. Kort geleden nog vernam ik hiervan in het buitenland een vermakelijk staaltje, waar over men hartelijk gelachen heeft. Een van de heeren, die gingen onder zoeken of wel alles waar is, wat ik in mijn request dd. 10 April 1890 zeide, moest, wellicht tot zijn spijt, vernemen, dat men werkelijk mijn gevoelen omtrent het bombardement der residentie deelt. Naar het Zwee.dsch, van M. R O O S. 20) Dan bleef er van hem niets meer over, dan een wandelend lijk en het drei gend spook van den zelfmoord, als éenig redmiddel uit zulk een verschrikkelijken toestand, trad hoe langer zoo duidelijker naar den voorgrond. Hij maakte zich geen illusies omtrent de voldoening van een goed geweten, want hij wist het, jegens Mathilde druk ten hem ook, zij het ook andere, ver plichtingen, even als tegenover Bertha. En dan Bertha was de geliefde zijner jeugd de vrouw, die hij plechtig had beloofd in vreugde en leed te zullen be minnen. Hij begon een onzinnigen, onsamen- hangenden blief aan Mithilde te schrij ven, waarin hij haar eigenlijk over niets anders sprak, dan over den angst en den jWijfel, die hem kwelden. Hierna verliep weder eene geheele week, zonder dat hij haar trachtte te zien. lederen dag nam hij zich vast voor tot haar te gaan, maar telkens verschoof hij zijn bezoek tot later. Hij kon tot haar niet zeggen wat zij van hem ver langde: ïlk ben de uwe, geheel de uwe" en hij had ook niet den moed, om voor haar te staan en van zijne plichten jegens Bertha te spreken. Toen hij op zijn brief geen antwoord ontving, schreef hij een tweeden en nu kwam het antwoord. Hij las dit op een middag alleen op zijne kamer zittend. Het was weemoedig, doch onderwor pen; het ademde de kalmte van eene stervende. Het was duidelijk zij had haar strijd gestreden en zij had de kille rust gevonden, die op dergelijke stormen pleegt te volgen. Eerst sprak zij over hunnen omgang met elkander, kort en zakelijk, als behandelde zij feiten uit het leven van derden, die haar onverschillig waren. Daarna ging zij aldus voort: nik schrijf dit niet om je verwijten te doen; je bent een man en de mannen zijn al tijd sterk en hartstochtelijk op het oogen blik waarin zij iets beloven, laf en vrees achtig als het er op aankomt hun belofte te houden. Misschien zou ik het recht hebben mij eenigszins te beklagen, of over het leed te spreken, dat de laatste dagen door uw toedoen mijn deel is geweest. Maar de strijd is gestreden, ik heb mijn besluit genomen ik ben kalm en onderworpen en juist daarom is het mij mogelijk je met toegevendheid te behandelen. Slechts dit éene nog: als je wenscht mij voor het laatst te spreken, dan mag je daar mee niet te lang talmen, want ik vertrek van avond met den nachttrein naar Malmo. Ik zou kunnen sterven Melcher, want ik vrees den dood niet; ik wil je zelfs be kennen, dat de gedachte daaraan mij toe lacht. Maar ik houd het voor laf een lot te ontvluchten, dat men zelve heeft te voorschijn geroepen; daarom wil ik het dragen. Wie weet, wat zich daaruit kan ontwikkelen. Ik weet dat de menschen mij zullen vonnissen. Ik weet, hoe men datgene wat ik als een kostelijk geheim verberg, aan het daglicht zal weten te brengen om daarmede mijn naam te be zoedelen. Ik weet, dat al die deugdzame vrouwen, die in rust en vrede tehuis zitten, wie de stormen des levens niet zoo hebben ontroerd als zij het mij hebben gedaan, met de vingers op mij zullen wijzen. Ik weet ook, dat zij allen, die den brandenden dorst naar het schoone en grootsche, naar iets dat mij boven het ellendige, alledaagsche kon verheffen, die onder mijn koel uiterlijk verborgen was, nooit voelden en dien niet eens zou den kunnen verstaan, mij zullen veroor- deelen en bespotten. Maar wat komt er dat op aan? Misschien is onder die velen éen enkel hart, dat met mij gevoelt en in wier oog een traan van deelneming opwelt en die éene traan is voor mij meer waard dan al de lastertaal van den grooten hoop. Vaarwel Melcher! Is zelfverloochening en smart wellicht toch het hoogste in het leven? Als dat waar mocht zijn, dan heb ik het ver gebracht. Maar mijn arme vriend, zal jij je daarin voegen? Ach! Waarheen is hij gevlucht, mijn trotsche droom, je naam nog eenmaal op de vleu gelen van den roem te zien stijgen? Waarheen? Want, Melcher, je zult niet meer dichten. De goddelijke vonk, die in je borst leefde, moet voor altijd sterven. Dal is mijne wraak. Het zou kunnen zijn, dat later een an der droombeeld, dat de herinnering aan ons samenzijn terugspiegelt, in mijn hart ontwaakte. Het zou kunnen zijn, dat dat gene, wat rnij thans zoo bitter teleurstelt mijn leven eenmaal verheerlijkt en met blijdschap vervult dan zal ik den moed bezitten, om dit niet te ontkennen. Mathilde." Na het lezen van dezen brief, die in zijne van ontroering bevende handen tril de, wist Melcher, dat thans het oogen blik gekomen was, waarin hij niet lan ger kon uitwijken. De beslissende stap moest worden gedaan vooruit of ach teruit. Er bleef nog éen uitweg over door zijn dood een einde te maken aan den strijd. Zijn zoekende geest klemde zich een moment aan deze gedachte vast, om die onmiddellijk weer te laten varen. Wat hij gevoelde was toch niet de rade- looze wanhoop van den zelfmoordenaar, die er dezen toe brengt zich met afkeer van het leven af te wenden; integendeel het leven lokte hem; het leven scheen hem bekoorlijk toe; zijne wanhoop was alleen onder een voor hem al te zwaren strijd ontstaan. Hij had zich waarlijk nooit krachtiger aan het leven verbonden gevoeld dan juist nu. Liefde, eer, plicht en eerzucht streden om den voorrang in zijn hart en het was alof zijne krachten groeiden, al naarmate die verschillende aandoeningen, het leven met zijn rijken inhoud bestormden. Zijn gansche hart werd ontwikkeld en wedergeboren in dien hee- ten strijd. Hij las dien brief nog eens hij drukte een vurige, hartstochtelijke kus op het papier. Toen werd hij kalmer.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1890 | | pagina 1