NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. HET BOOTHUIS. No. 90. Zaterdag 8 November 1890. Negentiende jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG Elf ZATERDAG. BINNENLAND. Feuilleton. JMEBSFOORTSCHE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1Franco per post door het gebeele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten iutezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIE NI "Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Politie. Bij de begrootingsdiscussiën in den Amsterdamschen gemeenteraad is weer druk geredeneerd over de handhavers der openbare veiligheid, en wel naar aanleiding van een ten slotte aange nomen voorstel tot verbetering hun ner geldelijke vooruitzichten. Een der raadsleden, de heer Ueineken, lichtte de noodzakelijkheid van trac- tementsverhooging in nog ruimeren zin dan door Burgemeester en Wet houders was voorgesteld, toe, met een beroep op hun toenemende en lastige werkzaamheden. Zij hebben een zwaren nacht- en Zondags dienst; hun betrekking is een zeer ondankbare bovendien. Zij moeten eigenschappen hebben van zelfbeheer en van zelfbeheersching, van uitoe fenen van gezag, welke in particuliere betrekkingen niet geëischt worden. Een ander spreker, de heer Van Og- trop, betoogde, dat de ruwheid van de politie-agenten zoo groot niet is als men voorgeeft; zij ondervinden veel tegenwerking bij het publiek dat hen wel eens dwingt kras op te tre den. Een derde, de heer Alting Mees, verklaarde zich dikwijls te hebben afgevraagd hoe het mogelijk is aan zulke geschikte menschen te komen. Dit alles klinkt zeer goed en 't mocht dan ook wel eens gezegd worden. Sommigen meenen zich ver dienstelijk te maken door altijd over de politie te klagen. Nu eens doet zij te veel. dan weer te weinig. Is een kip in 't water geraakt en jam merlijk verdronken, dan vindt omen" het ergerlijk, dat geen agent er bij tegenwoordig was om het ongeval te voorkomen. Geschiedde het reddings werk door een man in uniform, dan vindt »men" het belachelijk dat hij zich met zulk een nietigheid inlaat. Weigert een brutale schobbejak van een straatjongen, die een gemeene streek tracht uit te halen, aan zijn hevel te gehoorzamen, en laat hij daarbij, door de onbeschoftheid van den knaap verbitterd, een hartig woordje hooren, dan heet het dat hij ruw is en beschaving mist. En nu zouden we aan al de lui, die zich in dergelijke diepzinnige be schouwingen begeven, wel eens wil len vragen, of zij de betrekking van politie-agent zoo aanlokkelijk vinden Ongetwijfeld, elke werkkring heeft zijn onaangename zijde, een heel enkele misschien uitgezonderd maar deze is al heel doornachtig. We spre ken nu niet van den gemoedelijken veldwachter eener plattelandsgemeen te, die, met de heele burgerij be vriend, bijna niets anders te doen heeft dan zich nu en dan vertoonen, behalve wanneer er konijnen zijn ge stolen die hij toch r.iet kan terug vinden of een inbraak is gepleegd waarvan de daders hem in elk geval te gauw zijn. Neen, in de steden en vooral in de groote komen de ver drietelijkheden voor. Elk blad, dat we ter hand nemen levert er staal tjes van. Het onzinnige publiek, dat stoornis van de orde het eerst aan de politie wijt, doet al het mogelijke om haar in de uitoetening harer functie tegen te werken. Daar loopt bijvoorbeeld een zwaar beschonken deugniet langs de straat. Wat de politie met die soort van lui te stel len heeft is bijna ongeloofelijkmeer malen waren wij er getuigen van dat een agent zoo'n prachtexemplaar met een vriendelijk praatje naar de woning trachtte te krijgen, waar de vrouw het aangeschoten individu dan maar verder moest «behandelenin negen van de tien gevallen kreeg de helper een hoop scheldwoorden, en was deze <vel verplicht met den benevelde den weg naar de drieguldensbazar in te slaan. Maar dan komt er wat kijken. Straatjongens gaan aan't jouwen, ver volgens met steenen werpenruwe kerels rukken aan om den dronken man te «bevrijden", zelfs vrouwen helpen mee, althans met de tong, onder het ten toon spreiden eener welsprekendheid, die verbazing wekt; de agent wordt, zoo niet tijdig hulp van collega's komt opdagen, over mand, op den grond geworpen, men scheurt hem de kleeren van 't lijf en inmiddels staan zoogenaamd fat soenlijke lieden er rustig naar te kij ken, geen vinger uitstekende om den aangevallene bij te staan, zonder zelfs iets van schaamte te gevoelen over hun eigen lafhartigheid. Want laf is het, lijdelijk dergelijke gewelddadig heid aan te zien, en hoogst onvoor zichtig ookwant wat zal er van de maatschappij worden, ais het grauw het meesterschap krijgt? Men zegge niet dat wij overdrijven er gaat bijna geen dag om dat men niet in de grootere gemeenten een dergelijk «standje" ziet plaats grijpen. [Iet spreekt vanzelf dat de politie mannen liefst zoo min mogelijk van hun wapenen gebrul:: maken, om geen ongelukken te veroorzaken voor welke zij tot een uiterst lastige ver antwoordingzouden geroepen worden. Van Zondagsrust hebben de mannen van de politie niet veel te doen, want juist op Zondag is zeker publiek het joligst en moet het meest «in de gaten gehouden" worden. De bekende Vereeniging moge al op Zondagsrust voor de politie-beambten aandrin gen, zoolang de heeren rumoer- makers zich geen rust gunnen op dien dag. blijft het een vrome wensch. Maar laat men dan ten minste zorgen, dat die nuttige ambtenaren, op wie iedereen het oog gevestigd houdt, zoo worden bezoldigd dat zij op bescheiden voet, als kleine burgers leven kunnen. Het is noodig dat zij tegenover het publiek zekere onaf hankelijkheid aan den dag kunnen leggenniemand moet hun kunnen verwijten, dat zij gaven in ontvangst hebben genomen, van welken aard ook. Zij moeten lier het hoofd omhoog houden, en dewijl het altijd waar blijft dat, zooals Franklin schreef, een ledige zak moeielijk overeind kan staan, is het middel gemakkelijk te vinden om hun voor de menigvuldige verdrietelijkheden van hun arbeid eenigszins schadeloos te stellen. Maar bovenal is meerdere waar deering van de zijde der meer be schaafden en ontwikkelden dringend noodig. Wie het daaraan laat ont breken vereenzelvigt zich met het grauw, hierboven in zijn edelaardige handelingen geschetst. In Engeland is het aanzien der politiemannen veel grooter dan bij ons; elk voorbijganger is verplicht hun op hun verzoek de behulpzame hand te bieden, en doet het ook zon der eenig bezwaar. Iets dergelijks zouden we ook in onze zeden en ge bruiken opgenomen willen zien. De Engelschen zijn gehecht aan hun vrij heid, maar weten ook zeer goed dat deze nauw verbonden is met zucht voor orde en gehoorzaamheid aan de wetten. Wij praten ook dikwijls over onze vrijheid, maar weigeren maar al te vaak die andere voorwaarde te vervullen. Dat kon wel anders, mee- Men meldt aan de Avondpost van Het Loo De toestand van Z. M. den Koning wordt ongunstiger. De krachten nemen merkbaar af. De Koning verkeerde sinds gister och tend in nog al opgewonden toestand. De Staats-Ct. bevat dd. 6 Nov. 1890, 110. 6, het volgend besluit: In naam van Zjjne Majesteit Wil lem III, bij de gratie God, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassan, Groot-Hertog van Luxem burg, enz. enz, enz. De Raad van State, krachtens artikel 45, 2o. van de grondwet, waarnemende het koninklijk gezag; Gezien de voordracht van den Raad van Ministers, van den 5 November 1890; Gelet op de artikelen 37, 38 en art. 45, 6de en 7de lid van den grondwet; Heeft goedgevonden en verstaan 1. te bepalen, dat door de ministers van koloniën en van justitie in eene openbare vereenigde vergadering der Staten-generaal zal worden aangeboden een ontwerp van wet tot benoeming van eene regentes van het Koninkrijk, zoo lang het in liet eerste lid van art. 38 der grondwet omschreven geval niet heeft opgehouden te bestaan, 2. de leden der beide Kamers uit te noodigen, zich op Woensdag 12 Novem ber 1890, des namiddags ten 3 ure, ter behandeling van genoemd wetsontwerp in de vergaderzaal van de Tweede Ka mer der Staten-Generaal te vereenigen. Afschrift van dit besluit zal worden gezonden aan den Raad van Ministers aan de ministers van koloniën en van Justitie en aan de beide Kamers der Staten-Generaal. 's Gravonhage, den 6. Navember 1890. De Minister van Staat, Vice-President van den Raad van State Van Reenen. De Minister van Koloniën, Mackay De Minister van Justitie, Ruys van Beerenbroek, -Het voornemen bestaat om H. M. de Koningin, na hare benoeming tot re gentes, op den dag van hare beëediging in een plechtige vereenigde vergadering van de beide Kamers der Staten-generaal met hetzelfde ceremonieel als voor eene opening der Kamers door Z. M. den Ko ning is vastgesteld, van liet koninklijk paleis naar de Kamer en terug te bege leiden. Naar het Vad. verneemt, wordt reeds een en ander voorbereid in verband met de komst nog in deze maand van H. M. de Koningin naar de residentie, ten einde den eed af te leggen als regentes in eene vereenigde vergadering van de Kamers der Staten-generaal. Het D. v. Z. H. meldt met zeker heid dat bij de regeering het voornemen bestaat, het koloniaal werfdepot te Harder wijk op te heffen, en dat zij een ander voorschrift zal vaststellen omtrent het aanwerven van militairen voor het Oost- Indische leger. Het hoofdbestuur van het Ned. On- deriv. Genootschap heeft het voornemen, 6) Mary Judge was even groot voor eene vrouw als Mr. Judge voor een man, zelfs was zij hem bijna gelijk in lengte, daar zij met hare vijf voet, zeven duim zoo recht liep als een kaars, terwijl hij meer gebogen ging, en alleen in sommige voor hem ernstige gevallen, zoo als wij zagen toen hij van Mr- Delancy buiten de «Zee meeuw" afscheid nam, zijne volle lengte vertoonde. Bovendien was Mary Judge vijftien jaar jonger dan haar broeder, en had minder de rampen des levens gekend, met meer volharding gedragen, ten gevolge harer mindere jaren. Maar haar gelaat maakte geen aangenamen indruk en was harder en hoekiger dan dat haars broeders al droeg het minder rimpels. Het geleek op bet gelaat eener vrouw, die met kracht weerstand geboden, geworsteld had met iets bitters en inwendigs, waardoor het hart van iemand, met minder zielskracht bedeeld, bezweken zou zijn, maar waarbij zij ten koste van haar zelve overwinnaar was gebleven: eene vrouw met een ern stig, ontevreden gelaat, doch waarop men de sporen van vroegere schoonheid nog kon bespeuren, blond haar, weinig spre kende grauwe oogen, aan welke niet, ontging, dat onder hun bereik kwam, zelfs te midden der armoede die baar omgaf, en waaraan zij gewoon was, zoo wel als aan den dagelijkschen leefregel, waaraan zij niets veranderen kon. «Zijt gij met den postwagen gekomen," zeide zij, meer om toch iets te zeggen dan uit belangstelling. «Ja, Maty, met den postwagen, dien men hier dwaas genoeg den «wagen voor echtgenooten" noemt, als of vaders er niet even goed mede konden komen, om na hunne bezigheden zich te ontspannen zoowel als echtgenooten." «Of, als echtgenooten de eenige menschen waren, naar welke men verlan gend mag uitzien en voor welke men moet leven," voegde zij er bij. «Ja, ja juist," zeide hij, ofschoon deze laatste woorden hem een oogenblik had den doen sidderen. Hij hield zijne handen bij het vuurdat voor hem was aangelegd, en hetwelk hem op dien Juliavond even aangenaam was, als dat hetwelk hij in de «Zeemeeuw" gevonden had; en Anna die haar doek in de kamer had opgehangen, lag reeds aan zijne voeten neergeknield, met hare handen op zijne knieën. Al was haar ge laat niet zeer regelmatig, toch was het schoon, er lag eene diepe gedachte in; ja, Edmond Delancy had gelijk toen hij dacht, dat er oneindig veel uitdrukking in lag. «Papa is onderweg ongesteld geworden, tante. Het was bovenop ook veel te koud voor hem en zoo er niet een heer geweest was, die zich over hem ontfermd had, weet ik niet, wat er gebeurd zou zijn." «Ik geloof niet dat zijne bewezen dien sten veel beteekenden; zeide Mr. Judge, zeer ondankbaar; «iedereen had het kun nen zien, dat ik niet wel was en zou mij eenige oogenblikken bij het vuur gebracht hebben. Misschien was het vriendelijk van hem zich die moeite te geven, maar de maatschappelijke plichten moeten wij niet overschatten en ze niet verheffen tot eene eeuwige bron van dankbaarheid. Ik ben zwak, afgemat en het geringste schokt mijn gestel." «Gij lijdt al sedert jaren aan flauwten," zeide Miss Judge. «Dat is onwaar, Mary," zeide hij, op een toon als gevoelde hij zich beleedigd, «dat is onwaar." «Ik ben er zelve getuige van geweest." «Eens eens slechts," zeide bij, met een zenuwachtigen blik op zijne dochter «en bovendien ben ik reeds sedert ver scheidene weken niet wel geweest. Hebt gij nog al veel werk, Mary?" vraagde hij eensklaps, op belangstellenden toon. «Zoo als gewoonlijk. Ik heb geen reden tot klagen; en al had ik die, dan nog zou mijne klachten getuige zijn." «Dat geloof ik ook. Gij hebt altijd uw eigen leed alleen gedragen, dat is ook zoo mijn karakter en Anna zal dat ook doen," zeide hij, terwijl hij zijne hand over haar haar streek," zoo wij te zamen niet in staat zijn het leed van haar af te we ren." «Wij kunnen niets meer dan ons best doen," was het sombere antwoord. «Wij kunnen al onze krachten inspan nen." «En zij zal voor zich zelve al hare krachten daartoe inspannen," zeide het jonge meisje haren vader toelachende, «en geen leed zal haar genaken. Ik zal met al mijn vermogen trachten om het af te weren, even als tante en ik doen om die deur te sluiten als de wind er op staat. Ik zal het door eene vroolijke stemming verdrijven, als gij bij mij zijt." «Dat is goed gesproken." «Zou het niet goed zijn dat wij gingen eten?" merkte tante Judge op, «het is reeds laat genoeg. Wij verbranden maar kolen en licht, en morgen hebt gij den geheelen dag om te praten, zoo gij wilt." «Het is laat en Anna moet niet laat naar bed gaan, heeft de dokter gezegd, en zijn wil moet u een wet zijn, mijn kind, zoo de mijne het u niet is. Boven dien moet ik met uwe tante nog het oen en ander afrekenen voor uw onderhoud en huisvesting en er zijn zaken af te doen, terwijl een meisje zoo als gij slaapt." «En morgen, als het mooi weer mag worden, vader, wat zullen wij dan heer lijk te zamen praten en wandelen. «Dat zullen wjj, als het God behaagt!" Het drietal zette zich aan tafel en be gon hun sober maal. Een stuk kaas en een zwart brood misschien even hard van aard als zij die den maaltijd bereid had een schotel met salade en een kruik dun bier, eene weelde alleen ter eere van den gast, die met den postwa gen Ilpham gekomen was, maakte hun avondeten uit. Maar de gast scheen hon gerig noch dorstig te zijn, ofschoon hij zich eerst wel anders hield, doch het scheen hem onmogelijk te zijn, zijne rol vol te houden. «Ik heb eerst goed gegeten, toen ik Wolchcster verliet," zeide hij, als wilde hij zich verontschuldigen «lamscöteletten en zoo al meer." (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1890 | | pagina 1