NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. HET BOOTHUIS. No. 29. Zaterdag II April 1891. Twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Schutterij. Feuilleton. AMERSFOORTSCHE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het gehcele Rijk. Afzondert ij ke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cont. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Met een niet genoeg te waar- deeren ijver hebben in de laatste jaren mannen, die gaarne van hun invloed gebruik maken ter bevor dering van de vaderlandsche be langen, hun krachten gewijd aan de verbetering van dat gedeelte onzer krijgsmacht, dat den alouden naam van schutterij draagt. Wij zullen, tot staving van dat oor deel, geen personen noemen, vooral niet hier ter plaatse, wijl reeds dadelijk onzen lezers een zeer bekende naam voor den geest treedt. Dat die pogingen mislukt zijn, kan niet gezegd worden zonder onbillijk te zijn. Inderdaad, waar mannen, met dezen lust bezield, zich er hebben voor gespannen, ontbrak bet gewoonlijk niet geheel aan medewerking, en werd er soms een kern gevormd, die, wanneer men haar als een proeve van het geheel mocht aanmerken, van het laatste een hoog denkbeeld zou doen verkrijgen. Ongelukkig we ten we maar al te goed, dat zulks volstrekt niet het geval is, en zelfs die werkzame, voor geen moeielijkheden terugdeinzende hei- vormers der schutterij, hebben ruimschoots de ervaring opgedaan, dat zij met hun plannen, met hun voorbeeld, met hun geestdrift on geveer alleen staan. Ons zou het geenszins verwonderen, als de vurigsten hunner weldra tot de erkenning, kwamenHet gaat niet Instellingen, die niet meer pas sen in het kader van den tijd, niet meer overeenkomen met de richting van de openbare meening, moet men niet op min of meer kunstmatige wijze in het leven trachten te houden. Het is waar, het oogenblik waarop haar ver dwijning een noodzakelijkheid wordt, is niet gemakkelijk te be palen, en door het tc spoedig ge komen te achten, zou men groot gevaar loopen nuttige zaken te beletten, haar volkomen ontwik keling te bereiken. Van de schut terij nog optimistische verwach tingen te koesteren, is, gelooven we, moeielijk verdedigbaar. Toch wordt het nog in onze dagen gedaan. Niet echter door hen, die van meening zijn dat we, om met gerustheid een aanranding van onze nationale zelfstandigheid te kunnen afwachten, een goed geoefende, aan tucht gewone, on middellijk strijdvaardige krijgs macht noodig hebben dezen zijn er van overtuigd dat de plaatse- selijk georganiseerde, gewapende burgers aan geen van deze drie onafwijsbare eischen voldoen. Het woord Dburgerwapening" is een mooi woord, en een groot woord heel geschikt om bijval te vinden bij de genen die de offers aan geld en aan persoonlijke diensten, die de voorbereiding eener vol doende landsverdediging van ons vergt, als weggeworpen beschou wen, maar niet bij machte eeni- gen indruk te maken op hen die de eischen kennen, welke de tegen woordige toestand op den voor grond heef: geplaatst. Een schut ter, die een voldoenden tijd deel heeft uitgemaakt van de militie, blijft nog eenigen tijd de toen verkregen eigenschappen vertoo- nenmaar, geëncadreerd in een omgeving van lieden die van sa menwerking voor een militair doel geen ondervinding hebben, worden ook zij spoedig aan de anderen gelijk, en kunnen onmogelijk met dezen een legerreserve vormen, zooals wij in tijden van gevaar dringend noodig hebben. Daaren tegen wanneer overeenkomstig het stelsel door de Regeering in het ontwerp barer legerwet nederge- legd, de reservisten in de steden en op het platteland mannen zijn, die men behoorlijk heeft geoefend, en die daarna nog een enkele maal gezamenlijk moeten opkomen om hun vroegere herinneringen wat op te frisschen, doch die we ten dat op hen gerekend wordt voor de landsverdediging, dan valt er niet aan te twijfelen of het beoogde doel wordt bereikt. Die reserve zal dan niet zijn zooals de hedendaagsche schutterij rijp en groen door elkander, maar uit sluitend rijp. De voorstanders van een of an der systeem van burgerwapening zijn niet sterk in aantal, en even min in argumenten. Doch zij heb ben in de Commissie van voor bereiding een woordvoerder, die gewoon is aangehoord te worden. De schrijver der «Staatkundige brieven" heeft ons in het begin van Januari doen lezen«Wat men op militair gebied doet, zij in de richting der volkswapening, niet in de militaristischen geest der vorming van soldaten, die op bevel van hoogerhand als willooze werktuigen schieten, zonder te vragen in dienst van welke zaak hun wapens gebruikt worden. In het leger kan deze volstrekte ge hoorzaamheid niet gemist worden, maar in het belang der staatkun dige vrijheid behoort daarnevens in een Schutterij of Burgerweer een zeker tegenwicht te blijven bestaan." Het is niet moeielijk aan te toonen, dat dit niets meer dan phrasen zijn. De Burgerweer zou dus niet doordrongen moeten zijn van die absolutie gehoorzaamheid, die elk legeraanvoerder tegen over den vijand van zijn on- derhoorigen verplicht is te eischen ja, de afwezigheid van die eigen schap zou zelfs een noodzakelijk tegenwicht moeten zijn, om de staatkundige vrijheid niet te doen verloren gaan. Begrijpe, wie 'tkan! En dan die ongelukkige, willooze werktuigen, doodschietmachines, die niet vragen voor welke zaak zij strijden I Och, we zijn niet meer in de dagen van Wallen- stein, toen de soldeniers van daag vochten tegen degenen, die gis teren aan hun zijde stonden, om dat zij liet vechten eenvoudig op vatten als [een ambacht, en hun aanvoerders, onverschillig tot welke nationaliteit zij behoorden, als hun werkgevers. De Neder- landsche landsverdediger onzer dagen weet, dat hij slechts voor éen en dezelfde zaak de wapens te voeren heeft: voor de onaf hankelijkheid van zijn Vaderland; en als hij schieten moet, dan is het alleen tegen den indringer, die deze voor hem heilige zaak in gevaar brengt. De heer Van Houten gevoelt wel, dat hij als burger in zijn ar gumentatie zou achterstaan, indien hij zich niet kon beroepen op een gezaghebbend militair. Zijn bur gerwapening is niet van zijn vin ding dat «stelsel" is zijn ontstaan verschuldigd aan hetgeen de heer De Roo van Alderwerelt, kort vóór hij Minister van Oorlog werd, in 1875 in de «Vragen des Tijds" heeft geschreven. Maar dat is zestien jaar geleden: de heer De Roo, die, zoo hij nog onder de levenden behoorde, hoogst waar schijnlijk op dit oogenblik een geheel andere meening zou ver kondigen dan hij destijds onder tamelijk onbestemde vormen in woorden bracht, koesterde toen de verwachting, «dat wij in de eerst volgende jaren getuigen zouden zijn van groote veranderingen in de politieke en sociale verhoudin gen, en dat deze tot eon beper king van de militaire plichten zouden leiden." Hij grondde deze verwachting op het feit, dat de toenmalige toestand, «zoowel uil een financieel als sociaal oogpunt, te groote bezwaren aanbood om op den duur houdbaar te zijn." Het feit is onloochenbaar, maai de gevolgtrekking is door den loop der gebeurtenissen weersproken. De volken zijn voortgegaan zich in toenemende mate te wapenen de Regeeringen hebben dat door gedreven, zonder op financiëele bezwaren noch op sociale gevaren acht te slaan. Van ons kan waar lijk niet gezegd worden dat we ons overhaast hebben om in die rich ting mee te gaanwe hebben meer dan lang genoeg geaarzeld, en op onze Burgeroelëning ge bouwd, tegen beter weten in, ho pende dat er eindelijk eens een vermindering zou komen in de spanning, waardoor het ons mo gelijk zou zijn het bestaande te handhaven zonder het land aan gevaren bloot te stellen. Maar nu die hoop meer en meer ijdel is gebleken, en het onverantwoorde lijk zou zijn een gezonde regeling langer te verdragen, nu vervalt ook alles wat indertijd de heer De Roo tot toelichting van zijn denkbeelden heeft geschreven, en heeft niemand het recht meer, zich op zijn oordeel van toen te be roepen. Het thans veelbesproken 48) pZeer goed," En loen werd de deur dicht gewor pen en Mr. Judge verdween uit Delancy's oogen. Ned keerde zich om. en bij deze plotselinge beweging bemerkte hij zijn neef James Ridkins, die achter een lan tarenpaal hem stond te bespieden. Dien neef in le halen was slechts het werk van één oogenblik. pHa, Edmund," zeide Mr. Ridkins, met een flauw lachje, Dik kon niet gelooven dat Primrose Street niets meer dan spot ternij was en daar ik dezen weg heen juist zaken had, vindt gij mij hier." pBravo, James," zeide Delancy; »dat is zoo kwaad niet bedacht, om uwe nieuwsgierigheid te bevredigen. Gij waart altijd zoo goed van vertrouwen. Is uwe zuster ook niet hier?" pMijne zuster hier? Neen." Hij legde zijn arm in dien van Mr. Ridkins, en voerde hem met snellen tred met zich mede. pVerschoon mij zoo ik u wat snel loo pen doe, maar ik heb al myne zaken nog niet afgedaan en gij gaat toch ook dien weg heen. Een heerlijke avond, niet waar?" »Heer - heerlijk," zeide Mr. Ridkins, die vrij zwaarlijvig en daardoor zeer kortade mig was. »Is het innerdaad zoo noodza kelijk - zoo - hard - te - loo - pen pJa, zeker noodzakelijk. Het spijt mij dat gij niet een weinig eerder gekomen zijt, dan had ik u aan mijn vriend, Mr. Brown, kunnen voorstellen, een patente kerel op zijn manier. En zijn broeder is even zoo. Kom, ga met mij mede en rook een pijp met mij en zyn broeder, voor ik naar Ilpham vertrek." En hij voerde Mr. Ridkins voort de Primrose Street door, tot deze geheel buiten adem was. »Ik - ik - zou - lie - ver niet verder gaan. 't Bevalt - mij - hier - niet; ik zou - niet gaarne - willen - dat - men mij - hier zag. Lieve hemel - een vreemde - plaats - om - vrienden - op te zoeken." pJa, ik was altijd nog al vreemd in mijne keus, als gij het u kunt herinne ren. Nu, goeden avond, James, zoo gij dan niet verder mede wilt gaan. Maar, als ik u een raad verschuldigd ben, her haal uw spioneeren hier Diet te dikwijls, of anders vrees ik dat het spoedig met u gedaan zijn zoude. Er wonen hier van die snaken, die nergens voor terugschrik ken." pJa ja, dat weet ikik zou mij niet voor nog zooveel hier langer ophou den. Gij moet niet denken dat ik u heb bespied. Goeden avond, Edmund, goeden avond pGoeden avond, James, pas op u zei ven om mijnentwil," en hierop liet De lancy zijn neef los en vergunde hem zoo snel hij kon weg te loopen, zoodat Ned onopgemerkt de woning van Mr. Abel Smith bereikte, waar hij Anna Judge vond, die over zijn lang uitblijven zich reeds beangst had en met den hond aan hare voeten hem wachtte. Haar gelaat helderde geheel op, toen zij hem de trap pen zag afkomen, en dat deed hem goed, want sedert vier jaren had hij niemand gehad, die belang in hem stelde. »Ik dacht dat gij mij vergeten hadt, of dat gij dacht dat ik bijna niet weg kon. Zijt gij gereed »Ja, geheel." Een kwartier later reden zij in snellen draf naar Ilpham-on-the-ClifT. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Delancy's waarschuwing. Ned Delancy bracht Anna Judge be houden aan de woning harer tante by het Backwater, nadat het reeds tien uur geslagen had. Den rid huiswaarts had Anna aangenamer gevonden dan dien van Thirby Cross naar Wolchester, want hij sprak nu Diet meer tot haar als tot een kind, maar als tot eene volwassene, die de plichten des levens kent. Zij be merkte dat hij veel van haar vader sprak en prees haar wegens haar besluit om voor hem te sparen, voor hem te leven, terwijl hij het des morgens in haar afge keurd had. Ook scheen hij zeer nieuws gierig naar hare tante, wat haar karak ter aanging en hoe het kwam dat zij tot hem over haar met zekere terughou ding sprak. Eindelijk sprak hij nog van Lady Burlinson, en zeide Lalf schertsend, dat hij hoopte dat die dame haar niet zoude verwennen. Nog spraken zij van Lady Burlinson wier lof Anna Judge hemelhoog verhief, toen zij het voetpad bereikt hadden dat naar het oude huis bij het Backwater voerde. Tante Judge stond op den weg hen op te wachten; zij had haren kastoren hoed in den vorm van een domper in allerijl opgezet. In de verte had zij het rijtuig hooren aankomen, haar kussen ter zyde gezet en was het booge gras doorgegaan om hen des te eerder te ontmoeten. Zij moest dien avond wel meer achterdoch tig geweest zijn dan gewoonlyk, en, in hare eenzaamheid nadenkende over An na's verlangen om haar te verlaten, en over de geheimzinnigheid die haar lang zamerhand scheen te omringen, was zij in eene ongewone opgewondenheid ge- ra kt, en het naderen van een rijtuig op den weg had haar doen opstaan, in weerwil van het tijdverlies dat hiervan het gevolg was. Zij naderde het rijtuig en zag Edmund Delancy scherp in de oogen, toen hij uit het rijtuig sprong en Anna hielp bij het uitklimmen. Wie zijt gij?" vraagde zij kortaf, pdat myne nicht zich onder uw geleide bevindt?" pik ben Mr. Delancy, Miss Judge." i»Wie gaf u de vergunning mijne nicht zoo laat naar huis te brengen?" »Haar vader," antwoordde Ned, toen Anna uitstapte, pik hoop dat gij er mets tegen hebt, dat ik uwe nicht geleid heb pik ben haar vader niet en heb daar om geen recht er iets tegen te hebben, hij weet het natuurlijk het best, hij weet altijd wat het beste voor dit meisje is. Heeft hij niet altijd naar zijn beste we ten gehandeld Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1891 | | pagina 1