NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. HET BOOTHUIS. No. 31. Zaterdag 18 April 1891. Twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Hier of ginds? BINNENLAND. Feuilleton. AMIBSFOORTSCIE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden ƒ1.Franco per post door het gebeele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Moge bij de politieke bespre kingen die in den laatsten tijd zoo in als buiten het Parlement plaats vinden, Indië eenigszins op den achtergrond staan, de drang naar hervormingen, die zich aller- wege openbaart, betreft ook wel degelijk de koloniën. Daarbij doel zich zelfs het verschijnsel voor dat mannen van uiteenloopende staatkundige richting doordrongen zijn van de noodzakelijkheid, in het beheer onzer buitenlandsche bezittingen zoodanige veranderin gen te brengen, dat rekening wordt gehouden met de behoeften der bevolking. Zeer ware het te wenschen, dat hier een terrein werd gevonden waar ijverige en bekwame perso nen naar wier advies men gewoon is te luisteren, ondanks het ver schil dat hen op ander gebied verdeeld houdt, elkander konden ontmoeten en met elkander sa menwerken. Wie immers zou dur ven beweren, dat de wezenlijke belangstelling in het lot onzer Indische broeders en de kennis van de middelen, welke dienen moeten om het te verbeteren, uit sluitend bij één onzer staatkundige partijen worden gevonden? Een bijzondere gelegenheid, om zich met de zaken van Indië bezig te houden, heeft de Volksverte genwoordiging slechts bij de be handeling der Indische begrooting en bij het koloniale hoofdstuk van ons Staatsbudget. Dan worden uitvoerige hervormings-program- ma's ontwikkeld en allerlei wen schen uitgesproken, waarvan de vervulling echter achterwege blijft want, heeft men de période der begrootingsdebatten doorworsteld, dan spreekt niemand er meer over. Tegen de vaststelling der be grooting voor Indië, in Nederland, dat wil zeggen door wetgevende lichamen wier leden slechts voor een deel op de hoogte zijn van de toestanden en de daaruit voort vloeiende behoeften, zijn dikwijls ernstige bezwaren ingebracht. Het groote gebrek van dat systeem is, dat het de regeermacht en de ver antwoordelijkheid voor de regee- ringsdaden verplaatst van Buiten zorg naar 's-Gravenhage, en de Indische belangen ondergeschikt maakt aan de wisselingen van den politieken strijd, die in het moe derland wordt gevoerd. Daardoor mist ons koloniaal beleid dien sa menhang, dien aesprit de suite," die voor de handhaving van het gezag en de économische ontwik keling der koloniën onmisbaar is. Wat heden met zorg is opgebouwd wordt morgen of onvoltooid gelaten. Hoe aan deze grieve te gemoet te komen? Vóór de grondwetsherziening van 1848 had de Nederlandsche volksvertegenwoordiging over In- of aangevangen, weer afgebroken dië niets te alleen aan den Koning was de Minister van Koloniën verantwoording verschul digd, de verplichtingen en bevoegd heden van den Gouverneur-Gene raal werden geregeld door instruc- tiëir. Met het in werking treden van de nieuwe grondwettelijke beginselen veranderde dit, en alles wat Indië betreft kwam onder rechtstreeksche controle van de Staten-Generaal. Is men toen niet in een ander uiterste vervallen, dat eveneens geerings-reglement grondwet zijn bedenkelijke zijde heeft? In 1854 kwam het Indisch Re- tot. stand, de voor het Indisch staats beleid. Overeenkomstig de bepa lingen dezer wet is ook het beheer der Indische financiën zoodanig geregeld, dat de Regeering te Bui tenzorg eigenlijk slechts admini streert de koorden der beurs zijn in handen van de Staten-Generaal. De wijze waarop dezen hun be- grootingsrecht uitoefenen, is neder- gelegd in de comptabiliteitswet van 1864, die eerst in 1867 in volle werking kon treden. Maar wat is nu het geval? De opgaven voor de begrooting van het dienstjaar, waarvoor zij is be stemd. moeten reeds vroeg in het vorige jaar gereed gemaakt wor den, wii het Indisch budget op een geschikten tijd in de Tweede Kamer komen. Daarom missen de ramingen de noodige zekerheid er doen zich in dien tusschentijd allerlei omstandigheden voor, die wijzigingen wenschelijk zouden maken, waaraan evenwel niet kan worden voldaan. Er gaat dan ook geen jaar om, of er komen, na de wettelijke vaststelling der Indische begrooting, aanvragen voor aan- vullingsposten, soms in zoo aan zienlijk getal en tot zoo hooge bedragen, dat zij schier een bud get op zichzelf zouden vormen. De eigenlijke begrooting wordt hierdoor een formaliteit, die ver bazend tijdroovend, omslachtig en kostbaar is. Er komt nog iets bij. In het oog der inlanders, aanzienlijken en ge ringen, behoort de opperlandvoogd, de toewan-besaar, de man te zijn in wiens handen, naast den ko- het hoogste gezag berust. Dat hij zoo precies op de vingers wordt gekeken, dat in het open baar wordt beraadslaagd over elke uitgaaf, die hij noodzakelijk acht, dat zijn voorstellen door een an dere dan de koninklijke macht buiten werking worden gesteld, verhoogd geenszins het prestige van het gezag. En van wat er in ons Parlement wordt gesproken, blijven de beschaafde inlanders niet onkundigvelen hunner lezen Hollandsche bladen of krijgen in hun eigen couranten een overzicht van het afkeurend oordeel, hier uitgesproken. Die Oosterlingen denken over zulke zaken heel an ders, dan wij met onze Wester- sclie opvattingen. Dat alles zou vermeden kunnen worden, indien de vaststelling der Indische begroeting in Indië ge schiedde, behoudens goedkeuring door den Minister van Koloniën, voorgelicht door een kolonialen raad, bestaande uit mannen die Tndië goed kennen en niet met elke verandering van ministerie hun zetel verliezen. Ten slotte zou de bekrachtiging der Volksverte genwoordiging, aan welken het ad vies van den kolonialen raad wordt overgelegd de wettelijke sanctie geven, waarna slechts het konink lijk goedkeuringsbesluit noodig was om de inwerkingtreding te gelasten. Natuurlijk zou dan de behandeling veel minder tijd ver- eischen en meer waarborgen op leveren voor juiste ramingen. De Tweede Kamer zou dan wel is waar haar recht van amendement binnen engere grenzen moeten be perken of wellicht er geheel af stand van moeten doen, doch wij zien niet in dat daarmee veel verloren zou zijn. In elk geval zou dit verlies niet opwegen tegen het groote voordeel, dat de verant woordelijkheid van den opperland voogd voor bestuursmaatregelen werd verhoogd, en dat er meer regelmaaat, meer stabiliteit kwam in den gang van zaken, dat niet lijnrecht tegenover elkander staande beginselen het. eenc jaar toegepast, het andere verloochend konden worden. Overal breken nieuwe begrip pen zich een baan ten opzichte van dc eischen van koloniaal be heer het streven, om de voorheen sléchts als ^bezittingen" beschouw de gewesten tot meer zelfstandig heid op te voeren, is algemeen waarneembaar. In het kader van deze denkbeelden past niet langer onze Indische comptabiliteitswet. In het kerkgebouw der Pi otestant- sche gemeente te Heumen (Geldeiland) is Dinsdag onder belangstelling van slechts even 100 menschen meer personen kon het eenvoudige dorpskerkje niet be vatten het monument onthuld voor de graven Lodewijk en Hendrik van Nassau. De plechtigheid werd o. a. bijgewoond door den Commissaris der Koningin in Gelderland, mr. J H. M. Baron Mollerus var» West kerke. De voorzitter der commissie, kapitein J. C. Gijsberli Hodenpijl, sprak de ge- noodigden toe, heiinrierde aan den dood van Z. M. Willem 111, waardoor de ont hulling van 16 December 1890 verdaagd was tot heden, 14 April, den dag waar op de slag op de Mookerheide was ge leverd in 1574, waarbij de graven Lode wijk en Hendrik sneuvelden. Hij bracht dank aan de pers, die zoo veel tot de totstandkoming van dit mo nument had bijgedragen; aan degenen, die er bijdragen voor afstonden en aan den ontwerper en vervaardiger den heer Stracké, waarop hij den Commissaris der Koningin verzocht het gedenkteeken te onthullen, waaraan deze voldeed. Dr. P. J. Blok, hoogleeraar teGrorrin- 50) Dit nieuwe voorval gaf hem weder stof tot nadenken terwijl hij de thee gebruik te en zelfs toen hij reeds op het orgel zaten de Woensdagavor.ddienst reeds door dr. Weston een aanvang had genomen. De vergadering bestond uit eenige uitge lezen vroomen en de dienst, die des win ters niet gehouden werd, ten gevolge van de weinige sympathie der bewoners van Ilpham-on-the-Cliff voor regen, storm en duisiernis, bleek ook, zoo men althans naar dezen avond oordeelen kon, in den zomer zeer slecht bezocht. Vooral waren de banken zeer weinig bezet en Ned be merkte Lady Burlinson in dezelfde bank, waar hij haar den Zondag te voren ook had zien zitten, echter scheen zij thans oplettender op den dienst dan toen hij haar van tussehen zijne roode gordijnen de eerste maal bespied en opgemerkt had hoe weinig zij was veranderd. Was het dat de preek door haren inhoud hare belangstelling meer wekte? Wat Delan- cy aanging, hij vond die nog langer en vervelender dan den Zondag te voren. Hij speelde nu echter bij het uitgaan der kerk zeer kort, daar hij Lady Burlin son zoo het mogelijk was wenschte in te halen en ilen wenk te geven, dien hij zich verplicht achtte haar niet te ont houden. Maar hij bedroog zich. Op eens verscheen Mr. Weston op het orgel en hield zijn organist drie kwartier bezig, met nieuw uitgekomen muziek en zijn oordeel daarover. Nu waagde hij het echter niet Edmund Delancy daaromtrent een raad te geven en zij scheidden dit maal als goede vrienden, ofschoon de jongeling wel een weinig ontstemd was, nu hij zoo zijne plannen verijdeld zag. Den volgenden morgen vertoonde De lancy zich andermaal aan Markham's Hotel. Wel was hij bijna door eene belofte ge bonden Lady Burlinson niet meer op te zoeken, maar hij meende die belofte te mogen schenden, om haar omtrent het karakter van Mr. Aynard inlichting te geven. Hij wantrouwde haar broeder', en hij wist niet in hoe verre George Day zijn zuster misleid had, om haar tot zulk eene aanzienlijke partij te doen beslui ten. Hij wilde zijn plicht doen, en deze eenmaal gedaan zijnde, zouden zij hem niet meer bij zich zien dan zij zeiven verlangden wat hem zelf betrof, nim mer meer. Lady Burlinson was niet tehuis; de knecht meende dat zij naar het stiand gegaan was. Indien Mr. Delancy een oogenbliE wilde wachten, dan zou mis schien de bediende van Dr. Day, die niet met zijn meester naar Londen gegaan was, hem eenige inlichting kunnen ge ven. Mr. Delancy wachtte en de knecht, een kort manneke met een sluw gelaat, dezelfde dieri Ned den vorige Maandag in de eetzaal had zien rondsluipen, nader de weldra onzen held met eene eerbie dige buiging. En het was zoo: zijr.e meesteres was naar het strand gegaan en indien Mr. Delancy komen mocht, moest men hem zeggen dot hij haar daar vinden zou. Ned stond verwonderd over deze oplet tendheid en was geneigd te gelooven dat hij Lady Burlinson onrecht had aange daan, door te meenen dat zij hem geheel uit haar hart verbannen had. Hij vertrok en begaf zich onmiddellijk op weg naar de hem aangewezen plaats om haar op te zoeken, die hij weleer had bemind. Een enkele blik langs het strand was ge noeg om hem te overtuigen dat Lady Burlinson niet was onder het dozijn wan delaars, de vijftig kinderen en de kinder meiden, die hij daar zag indien zij langer uit was dan moest het zijn bij de don kere klippen verder van de stad en het stadsleven. En daar vond hy haar dan ook eindelijk, op ruim een rnijl van II- pham, als het ware achter een dam ver borgen, dien hij spoedig besteeg en waar hij weldra voor haar stond. In gedachten verdiept was zij al ver der en verder langs den waterkant voort- gewandeld tot zij bij den dam was ge komen, dien had bestegen en eene zit plaats had gezocht, waar zij thans met eene geopende novelle op haar schoot nog zat. «Het verwondert mij dat gij mij hier hebt gevonden," zeide zij, hem strak aan ziende «dat gij zoo ver gegaan zijt om mij op te zoeken." »Gij had het bericht aan uw knecht achter gelaten, dat ik u aan het strand zou vin den en daarom zou ik zoo lang gezocht hebben tot ik u vond." »Ik dank u, dat gij mij op mijn woord geloofd hebt," antwoordde zij op koelen toon. »Ik had eerst niet gedacht zoo ver te zullen gaan, maar ik was nu eenmaal aan 't wandelen, en zoo ik deze plaats niet juist geschikt geacht had, om met mijn gedachten alleen te zijn, dan zou ik voortgegaan zijn tot daar waar het water tegen de klippen slaat. Hebt gij mij iets te zeggen, Mr. Delancy?" »Ja." «Dat meende ik te kunnen denken, daar gij mij anders niet zoudt hebben opgezocht," zeide zij met gemaakte on verschilligheid. «Uw broeder is naar Londen vertrok ken, anders zou ik u deze bijeenkomst bespaard hebben af althans u alleen in zijne tegenwoordigheid gesproken hebben," zeide Delancy. Hij is voor eenige dagen naar Londen. Kunt gij uw nieuws niet zoo lang uit stellen »Ik kan juist niet zeggen dat het nieuws is. Zal ik naast u plaats nemen, en u zoo spoedig mogelijk zeggen, wat ik u te zeggen heb?" «Mij dunkt dat het beter is verder te wandelen," Zij stond op en nu gingen zij te za- men voort, zij, dicht aan den waterkant en ernstig voor zich ziende. Hij zou lie ver naar de stad teruggekeerd zijn, maar hij drukte dien wensch niet uit. «Ik wenschte u te spreken over Mr. Aynard." «Iloe! aangaande hem?" zeide zij,ter wijl zij met liet boek dat zij in de hand hield tegen haar kleed sloeg. «Waarschijnlijk zult gij met hem ver loofd worden; ik heb dit niet alleen van uw broeder vernomen, maar zelfs van Mr. Aynard zeiven." (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1891 | | pagina 1