NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. HET BOOTHUIS. No 51. Zaterdag 27 Juni 1891. Twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG M ZATERDAG. ZAKEN VAN EER. BINNENLAND. Feuilleton. AMEHSFOOBTSCHE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 resrels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De bekende duel-zaak, onlangs voor de Rechtbank te Utrecht be handeld, heeft in een onzer dag bladen aanleiding gegeven tot een gedachtenwisseling, waarbij de argumenten van vóór- en tegen standers op zeer verdienstelijke wijze werden uiteengezet en ver dedigd. Men kent de feiten. Een officier ontvangt, ten gevole van een woor dentwist, een slag in het gelaat. Teneinde te weten, wat hem nu te doen staat, deelt hij de zaak mede aan zijn overste, die hem aanraadt, daar geen excuses wer den aangeboden, te duelleeren. Had de luitenant dien raad niet gevolgd, dat wil eigenlijk zeg gen: was hij onderworpen ge bleven aan de wetten des lands, die het duel onvoorwaardelijk verbieden, dan zou de overste een raad van eer hebben uitge lokt, en in dezen tot verwijdering uit den dienst hebben geadviseerd. Het duel gaat door: de tegen standers wisselen een kogel zon der elkander te raken, en aan de eer is voldaan. Ja, behalve dat politie en justitie zich met de zaak bemoeien en de overtreders van art. 154a van het strafwetboek vervolgd worden. Het voor gewone menschen on begrijpelijke nu is dit: de offi cier, beleedigde persoon, wordt gedwongen iets te doen, dat de wet verbiedt, en wel door zijn eigen chef. En deze doet zulks, ongeacht de bepaling van 152 strafwetboek: »Met gevangenis straf van ten hoogste zes maanden wordt gestraft hij, die iemand tot een uitdaging tot tweegevecht of tot het aannemen van een uitda ging aanzet, indien daarop een tweegevecht volgt." Wat geldt nu het meest in de militaire kringende wetten des lands of de gebruiken van den stand? En mogen de laatsten de eersten voor een deel buiten wer king stellen? Wij zouden zeggendie wetten zijn voor iedereen geschreven, en elk ingezete zonder onderscheid is verplicht zich er aan te onder werpen. Voor de beslechting van geschillen hebben we rechtbanken niemand mag zichzelven recht verschaffen. En dan nog: een duel is ge woonlijk een kinderachtige ver tooning, een flauwiteit. Als daar een paar menschen met een pistool in de hand op elkander gaan staan schieten, en niets raken, zijn wij geneigd hen uit te lachenen toch, in de meeste gevallen gaat het zoo. Een enkele maal heeft het ernstige gevolgen, als men per ongeluk elkander treften dan is het niets meer dan een bloot toe val als juist de partij aan welker zijde het recht is, er heelhuids afkomt. Hot duel beslist hoege naamd nietsde uitkomst heeft met eerherstel niets te maken. Hetzelfde wordt zeer uitvoerig betoogd in een ingezonden arti kel, waartegen de le luitenant Fabius opkomt. Het duel, zegt deze officier, is iets hoogers dan een traditioneel misbruik, afkomstig uit tijden van ruwheid en bijgeloof. Bij het ont vangen van een slag in 't aange zicht wordt er nog een andere pijn gevoeld dan uitsluitend de lichamelijke, omdat er in ons be staat een gevoel van eer. En dat gevoel van eer wordt zoo hoog gesteld, dat men voor die eer zelfs het leven veil heeft. De schrijver onderstelt verder het geval, dat een jongmensch duelleert, omdat de naam van zijn meisje besmet wordt; deze doet zulks niet om uit te maken of die beschuldigingen waar zijn of valsch want een geloof aan 'teeistezou hem zelfs bezoedelen in eigen oogen, maar dan toont hij, dat de eer van zijn verloofde even hooge waarde voor hem heeft als het leven. En 't is te vergeefs of de wet nu al één dag of zes jaar gevangenisstraf voor een duel vaststelt't is te begrijpen, dat daar, waar zelfs 't leven wordt aangeboden, de gevangenis geen invloed uitoefent. De wet. verbiedt het duel, de militaire begrippen eischen het onder zekere omstandigheden. Er is een fout in deze rede neering. En wel deze, dat de eer ondersteld wordt bezoedeld te worden door de onbeschofte han deling van een ander. Als een lomperd iemand een kaakslag geeft, om 't even of hij is officier of iets anders, de beleedigde wordt er niets minder om; en den pleger van het vergrijp op de gewone wijze te vervolgen voor de rechtbank, zou volstrekt geen bewijs van gebrek aan moed zijn. Uitdagen wordt hier opgevat als te zijnliet leven stellen tot onderpand van zijn eer. Maar in welk opzicht een bekomen of toe gebrachte wond, zelfs wanneer zij het verlies van liet leven ten gevolge mocht hebben, een smet kan wegemen, op de eer gelegd, dat begrijpt niemand. De beste schutter, de flinkste houwdegen, zou dan de meeste kans hebben met onbezoedelde eer door de wereld rond te loopen. Bij deze opvatting wordt ook ondersteld, dat er een bijzonder groote mate van moed noodig is om zijn leven op deze wijze in de waagschaal te stellen. Wij be twisten dat. Die soort van moed is heel gewoon, bij jonge zoowel als hij oudere menschen, en staat in elk geval ten achter bij de veel hoogere eigenschap, vereischt om rustig en onversaagd voort te gaan op den weg van plicht, terwijl aan de eene zijde allerlei moeielijkheden dreigen, aan den anderen kant de verlokking om er van af te wijken groot is. Wij zouden onder de tegen woordige omstandigheden de stel ling kunnen verdedigen dat een officier die, uitgedaagd zijnde, een duel weigert, meer karakter heeft, zedelijk hooger staat, een fijner eergevoel bezit dan zijn krijgs makker, die een uitdaging doet of aanneemt. Tot het eerste is meer moed noodig. Het spreekt vanzelf, als er ge vaar dreigt zijn carrière te ver liezen, dan moet de betrokken persoon zich wel beschikbaar stellen, maar de verantwoordelijk heid rust dan geheel op den hoo ger geplaatste, die het duel als 't ware gebood. Doch ook daarmee heeft de eer niets te makenmen brengt slechts een gedwongen offer aan een vooroordeel, en als de Ietter van de wet niet zoo duidelijk sprak, zou voor dit mis drijf de nooddwang als verzach tende omstandigheid kunnen plei ten. Maar dat in de hoogere mili taire kringen dit onderwerp, in verband met de instelling der Draden van eer," weieens nauw keurig behandeld mag worden, is uit het voorgevallene opnieuw gebleken. Het gevolg van Hare Majesteiten de Koningin en de Koningin-regentes bij het bezoek aan de hoofdstad zal bestaan uit de baronesse van Hardenbroek van Berg ambacht, grootmeesteres van H. M. de Koningin-regentes, freule van de Poll, surintendante van H. M., baronesse van Ittersum en baronesse van Burmania Rengers, hofdames, graaf Schimmelpen- ninck van Nijenhuis, opperkamerheer, ge neraal graaf du Monceau, chef van bet militair Huis, baron du Tour van Bellinc- have, opper-ceremoniemeester,baron Taets van Amerongen van Natewisch, hofmaar schalk, jhr. van Pabst van Bingerden, kamerheer, baron SirtemaVan Grovestins, adjudant, baion de Constant Rebecque, intendant dei koninklijke paleizen, graaf van Rand wijck, ceremoniemeester, jhr. van de Poll, adjudant, baron Bentinck, le stalmeester, jhr. de Ranitz, adjudant en particulier secretaris van H. M. de Ko ningin-regentes, en jhr. Boreel, ordon nans-officier. Officieel programma van de ontvangst van Hunne Majesteiten den Keizer en de Keizerin van Duitschland, Koning en Koningin van Pruissen. 1. Juli 12 uur. Aankomst van Hunne Keizer lijke en Koninklijke Majesteiten aan de landingplaats en ontvangst door Hare Majesteiten de Koningin-Regentes en de Koningin in het paviljoen, van waar Hunne Majesteiten zich onmiddellijk naar het Koninklijk paleis zullen begeven. Namiddag familiedejeuner in het paleis Maai schalkstafel in het paleis en in het hotel. Rijtoer door de stad en bezoek aan het rijksmuseum. 9'/j uur. Groot Galadiner in het paleis. 9 uur. Groote militaire taptoe op den Dam. 2 Juli. Voormiddag rijtoer. Bezoek aan het stadhuis en aan verschillende inrich tingen der hoofdstad. 12'/, uur familiedéjeuner. Maarschalks tafel in het paleis. Namiddag tocht per stoomboot op het IJ. Bezoek aan de handelsinrichtingen, enz. 68) „Ja, Mr. Aynard," zeide zij. „Maar uiag ik u bedanken, omdat gij uw besluit van mij naar Londen te zenden hebt ingetrok ken?" „Neen, neen. Het was alleen om Lady Burlinson genoegen te gevengij moet haar danken." ,,Dat heb ik reeds gedaan. Ik ben Lady Burlinson oneindig veel verplicht. Zij is voor mij zoo goed geweest," antwoordde zij, hare oogen nederslaande. „Ja ja, zij is altijd goed, Mrs. Holmes," zeide Aynard. „Zijn de dames in de zijka mer?" „Nog niet, mijnheer. Gij zijt een weinig te vroeg." „Begrijp dus welk een ongeduldig mensch ik word," zeide hij; „dat ik zelfs op een diner verschijn voor dat het gereed is. Zoo ik hier gastheer was, in plaats van Mrs. Delancy, dan zou ik u uitnoodigen in de boekerij te komen en mijne boeken eens te zien, Ned; maar dat zou eene vrijheid zijn, die ik mij thans niet veroorloven mag." „Wie heeft het opzicht over uwe biblio theek? Hebt gij geen bibliothecaris noodig?" vraagde Ned op eens. „Hier is mijne bibliothecaris'" zeide Ay nard, op Mrs. Holmes wijzende; „zij zorgt voor mijne boeken, als ik er zelf niet beu. Waarom deedt gij mij die vraag?" „Ik deed het met het oog op een mijner vrienden te Wolchester, die zulk eene be trekking naar uw meeste genoegen zou kun nen waarnemen." „Hij zou bij mij een ellendig leveu heb ben. Ik wil geen mannelijke bedienden in mijn huis. Zoolang mijn rechtsgeding nog niet afgeloopen is, zou ik hem als eeu spion beschouwen. Maar, verduiveld, ik spreek als of ik hier heer was." „Zij gingen in de zijkamer, en Aynard vraagde zijn vriend, terwijl deze aan het ven ster stond, of hij goede oogen had. „Ja, zeer goede. Wat is er te zien?" „Mijn studeervertrek in het Backwater. En in de bovenkamers heeft men een gezicht mijlen ver over het water." „Dus hadt gij altijd uit uw hol het oog op Thirby Cross, Aynard? „Ja. Dikwijls had ik er uit mijn bootbuis den blik op gevestigd." „Waar gij voornemens zijt de wittebroods weken door te brengen, zoo gij bet u her inneren kunt?" zeide Ned. lachende. „O, dat waren maar praatjes," zeide Aynard. „Alles wat ik toen zeide, was dwaasheid, be halve de wensch um mijn leven te veraange namen. Maar zie, daar is Clara in het park!" Daar ging zij te midden der bloemen, heesters en boomin met langzame schreden, onbewust dat hare gasteu reeds gekomen warenzij verwachte hen dan ook nog niet in liet eerste kwartier. „Zullen wij baar volgen en verrassen, Ned?" zeide Aynard, de glazendeur openende, die aan het terras uitkwam. „Zoo ik in uwe plaats ware, dan maakte ik van de gelegenheid gebruik om Lady Bur linson op hare wandeling te vergezellen," heruam Ned. „Maar maar dan laat ik u geheel al leen." „Juist, zoo als ik onder dezelfde omstan digheden doen zou." „Zoudt gij dat, waarlijk vraagde Hugh. „Dun laat ik u een paar minuten alleen." Aynard verwijderde zich snel en Ned stond aan de geopende deur en dacht hoe vreemd het was dat hij de toeschouwer en Aynard de minnaar zijn moest dat hij hier zoo kalm op zijn post staan kon, zonder de minste jaloerscliheid te geroelen op zijn nieu wen vriend, die thans de liefde bezat van haar, die de zijne zoude geworden zijn zon der het verlies van zijn vermogen. „Ja, zonder de minste wroeging. Terwijl zij hen daar zoo le midden der boomen zag rond gaan, dacht bij dat zij toch een geluk kig paar zouden kunnen worden dat juist hun verschil in karakter hen gelukkig zou kunnen maken, indien zij elkander bemin den. Deze gedachte hield hein zoo geheel be zig, dat hij het niet bemerkt had, dat de deur was opengegaan, en Anna Judge met een brief in de hand was binneugetredeu. Mare stem wekte hem uit zijne diepe ge dachten. „O, Mr. Delancy, ik wist niet dat gij reeds hier waart." „Mr. Aynard en ik hadden beiden baast, Miss Judge," antwoordde hij„hij voor zijne geliefde, ik voor mijn diuer." „Mrs. Delancy zal binnen weinige minu ten hier zijn," zeide Anna terwijl zij een schrijftafel opende met ebbenhout en ivoor iugelogd, welke in de nabijheid van de deur stond, waarbij Ned zich bevond. Gij zult mij wel willen versehoonen, dat ik het adres op dezen brief zet, waut Mr. Grivet staat er in den gang op te wachten en zal hem met een klein geschenk van mij medene- men." „Aan uw vader?" „Natuurlijk," zeide Anna. „Ik meende dat ik u gisteren zeide dat ik een brief van hem gehad had, Mr. Delancy, waarin hij mij verzocht niet ongerust over mijne tante te zijn, daar ik eerstdaags van haar wel iets ver nemen zal. Het is een groot pak van mijn hart, nu ik weet dat Tante Judge ons niet verlaten heeft." Zij legde den brief op de schrijftafel en schreef met eeu vlugge hand het adres. Zij had de laatste lettergreep van „Wolchester" nog niet voltooid, toen een uitroep van ver wondering haar naar Delancy deed opzien, wiens oogen op het opschrift gevestigd wa ren. Op hetzelfdeoogenblik herinnerde Anna zich den brief, dien zij voor eenige weken op last van Lady Burlinson geschreven had, en govoelde dat Mr. Delancy hare hand herkend had. „Scheelt er iets aan," vraagde zfi echter koeltjes. „O, neen," zeide Delancy. „Wat schrijft gij eeu fikschen hand, Miss Judge." „Misschien een vlugge band, doch het is maar gewoon schrift." „Neen, zeer ongewoon," hernam Ned, voor eene dame. Mag ik zoo vrij zijn liet van nabij te bezien?" Anna bood hem den brief aan, doch niet zonder dat hare hand beefde, hetwelk haar zeer hinderde. Want wat ging het haar toch aan zij had geen belang bij dien brief van weleer, en had slechts als schrijfster gehan deld, niets wetende van Mr. üelauey's hoop en vrees. Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1891 | | pagina 1