NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
HET BOOTHUIS.
No 53.
Zaterdag 4 Juli 1891.
Twintigste jaargang.
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
advertentien:
Gehoorzaamheid.
BINNENLAND.
Feuilleton.
4MERSF00RTSCHE COURANT.
VOOR
Per 3 maanden Franco per post door het geheele Eijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
't Is de algemeene klacht,
men hoort haar overal en bij elke
gelegenheidde gehoorzaamheid
raakt de wereld uit.
Ouders vinden het verdrietig
dat het hun zooveel moeite kost,
den kinderen hun wil te doen
eerbiedigen. Onderwijzers der la
gere, leeraars der middelbare
scholen zien met leedwezen een
voortdurend streven zich openba
ren, om* hun gezag te miskennen,
hun goeden raad, gegeven in de
verwachting dat hij gevolgd zal
Vorden, in den wind te slaan.
Hoofden van inrichtingen vinden
verzet bij hun ondergeschikten,
werkgevers zien hun goede be
doelingen verdacht gemaakt door
dien de werklieden het beter
meenen te weten, hun onderne
mingen met gevaar bedreigd dewijl
zij op de medewerking van dezen,
onder hun leiding, niet kunnen
rekenen. Ja, het schijnt soms, of
men de vroegere verhoudingen
zou willen omkeeren: de zooge
naamd minderen nemen beslissin
gen aan welke zij, die tot dusver
als de meerderen werden erkend,
zich hebben te onderwerpen; de
jongeren wijzen de hanen aan,
waarop de ouders zich moeten
voortbewegen, en een onlangs
gemaakte parodie op een onder-
wijs-im ichting waar de leerlingen
een reglement van orde heetten
samen te stellen dat door de
leeraars geteekend en ten uitvoer
gelegd moest worden, staat, naar
veler oordeel, dichter bij de wer
kelijkheid dan het omgekeerde zou
zijn.
Er is in al die klachten zeker
veel overdrijving; dat zij ongegrond
zijn, zouden we ongaarne bewe
ren.
Laat ons zien, wat er de oor
zaak van kan zijn, en hoe het
kwaad misschien te verhelpen is.
Gehoorzamen doet men gewoon
lijk aan een persoon, menig-
werf ook aan een zaak waarvan
een of meer personen de verte
genwoordigers zijn. En nu kan
men dat doen om drie motieven.
In de eerste plaats uit vrees
voor de gevolgen, als het niet ge
schiedt. Wanneer hij, die het recht
heeft te bevelen, ook de macht
bezit ongehoorzaamheid recht
streeks of indirect te straffen, dan
begrijpt men licht hoevelen alleen
om onaangename gevolgen te ont
gaan zich onderwerpen, al is het
ook vaak met tegenzin, niet zelden
met wrok in het hart. Zoo buigt
zich de slaaf voor den meester,
in wiens hand hij een willoos
werktuig is, en gehoorzaamt be
vend aan zijn wenken, zonder
vragen, zonder redeneeren; zelfs
de gedachte aan verzet is buiten
gesloten door de zekerheid, dat
het met gestrengheid, met wreed
heid zelfs, zou worden gestraft.
Dat is een onderworpenheid, die
den mensch verlaagt, het edelste
in hem doet verloren gaan; en
de daad, uit dit beginsel ver
richt, al heeft zij op zichzelve ook
goede gevolgen, is voor de zede
lijke ontwikkeling van hem die
haar doet, volkomen nutteloos.
Dat men, op allerlei gebied, niet
temin van dit motief gebruik moet
maken om gehoorzaamheid af te
dwingen, getuigt niet vóór de mate
en de kracht van ons zedelijk
bewustzijn.
Lager evenwel nog staan naar
het ons voorkomt degenen, wier
gehoorzaamheid uitsluitend op be
looning is gericht. Men kan aan
dwang onderworpen zijn geworden
door omstandigheden, aan welke
niets te veranderen vielhet was
de schuld niet der Heloten en
andere slaven in den loop der ge
schiedenis, dat de Spartanen en
verdere tyrannieke meesters hen
onderdrukten en mishandelden.
Maar wel is hij schuldig, die zijn
wil gevangen geeft en zich aan
de willekeur eens gebieders on
derwerpt, alleen om gaven en
gunstbewijzen van hem in te za
melen en geen erger slaven zijn
er ooit geweest, dan die vleiende,
kruipende, tot allerlei laagheden
bekwame hovelingen der voor
malige despoten. Een werkman,
die zijn arbeidsvermogen verkoopt
voor een bepaaldfen prijs, is een
volkomen vrij man, en kan, mits
zich houdende aan afspraak of
contract met openhartigheid spre
ken tot dengeen, die van zijn
diensten gebruik maaktdoch dat
kan de naar geschenken, buiten
kansjes, fooien, en hoe die dingen
verder heeten mogen, dorstende
loonslaaf in geen geval.
Het derde motief van gehoor
zaamheid is plichtgevoel, en
waar dit leeft, is men op den
goeden weg. Hier opgevat in den
gewonen, minst verheven, maar
toch hoogst eerbiedwaardigen zin
van ambtsplicht, ginds in de meer
ideëele beteekenis van roeping,
wie er zich door gebonden acht.
is de meest vrije man van de
wereld.
Eigenlijk zou men het als een
eenvoudige quaestie van gewoonte
moeten beschouwen, onder elke
omstandigheid, die zich voordoet,
onszelven af te vragen wat moet
ik nu doen? Dat is te zeggen:
Niet, in de eerste plaats, om een
berisping te ontgaan of een lof
spraak in te oogsten, maar,
om op de beste wijze bevorderlijk
te zijn aan het belang, welks be
hartiging mij is opgedragen. Is
het plichtgevoel geïnspireerd door
menschenliefde, door het besef
van hetgeen wij anderen verschul
digd zijn, of, meer nog, door den
onweerstaanbaren aandrang om
onzen broeders van dienst te zijn,
dan is het hoogste bereikt
waarnaar we kunnen streven.
Er is over dit onderwerp, ook
in verband met de hedendaagsche
maatschappelijke verhoudingen
veel te zeggen, en we zijn stellig
voornemens, er op terug te komen.
Voor het oogenbiik alleen dit: de
oorzaak van het verflauwend be
grip van gehoorzaamheid in onze
dagen zien we in zekere kentering
der denkbeelden, die zich hebben
afgewend van het verouderde en
veroordeelde straf-en-belooning-
systeem, maar zich nog niet ge
noegzaam thuis gevoelen in het
nieuwere begrip der vrije gehoor
zaamheid, waarin men nog maar
al te zeer een tegenstrijdigheid
ziet. Toch moeten we, bij de op
voeding van het opgroeiend ge
slacht, er wel aan denken, dat het
dien kant uitmoet: de kinderen
moeten leeren gehoorzamen,
en
stipt ook, zonder willekeurige af
wijkingen, louter uit liefde, omdat
zij het gaarne doen. Het is ver
bazend moeielijk om in die rich
ting de eerste stappen te zetten,
vooral ook daarom, dat er in ons
eigen voorbeeld, hetwelk zij da
gelijks aanschouwen, nog zoo
weinig van te zien is.
Beleefdheid of
Onder dit opschrift schrijft het Vad..
»De beteekenis der mededeeling in de
St.-Ctdat hel bezoek van den Duitschen
Keizer door de Koningin-Regentes en
door de natie op hoogen prijs wordt ge
steld, wil ons niet duidelijk worden.
Wij meenden, dat de Staats-Courant
het orgaan was, waardoor de Regeering
sprak tot de natie. Aan haar behoeft
men niet mede te deelen, dat de regentes
een beleefdheidsbezoek waardeert, wat
van zelf spreekt. Nog minder, dat de
natie het bezoek op hoogen prijs stelt,
iets wat de Regeeiing trouwens verzekert,
zonder dat blijkt, op welken grond zij
tot deze verzekering gerechtigd is. Na
tuurlijk, dat de natie een beleefdheids
bezoek, der regentes gebracht, om harent
wille waardeert, en dat zij bereid moet
zijn den hoogen bezoeker van haar vorstin
beleefd en waardig, desnoods met eenige
staatsie te ontvangen, maar wat reden
heeft zij voor zich dit bezoek op hoogen
prijs te stellen?
En in elk geval waartoe zoo iets in
de Staats-courant gezegd Is het nummer
van gisteren met deze conventioneele
phrase bestemd, om, met of zonder zwart-
wit-rood randje, aan den Duitschen Mo
narch te worden gezonden?
Wij vreezen hier de sporen te ont
waren van een meer Duitschen, dan
Nederlandschen karaktertrek, van een
onderdanigheid, die tegenover niemand
zoozeer als tegenover den Duitschen
Keizer behoorde te worden vermeden."
Gedurende de maand Juni II. wer
den aan den regenmeter der Rijks-Land
bouwschool te Wageningen afgetapt
143 m.M. regenwater, tegen 64 m.M. in
die maand van het vorig jaar. Alleen op
5 Juni werden niet minder dan 50 m.M.
afgetapt.
De gewone driemaandelijksche ver
gadering van de Utr. Prov. Vereeniging
van burgemeesters en gemeente-secreta
rissen zal gehouden worden 9 dezer,
's middags 12 uur, in een der zalen van
het Haagsche koffiehuis.
In die vergadering zullen behandeld
worden de volgende punten
70) „Kuilt gij met kalmte aan haar
denken als aan de echtgenoot van Mr.
Aynard?" vraagde Anna. „Dat verwondert
mij."
„Waarom?"
„Ik zon gedacht hebben, dat gij immer
uwer eerste liefde getrouw zoudt geweest zijn,"
autwoordde zij, eenigzins verlegeo.
„Ha, gij zijt dus wel een weinig roman
tisch gij zijt juist op den leeftijd
„Begin niet weder over mijn leeftijd,"
zeide Anna met vuur„in de volgende maand
ben ik zeventien jaar, en opzettelijk noemt
gij mij een kind, om mij te kwellen, dat
weet ik."
„Hoe weet gij dat?
„Door uwe manieren."
Voortaan zal ik u als eene vrouw be
schouwen."
„Zeer gaarne."
„Als eene vrouw met welke ik spreken
kan over mijne eerste liefde, aan wie ik
getrouw had moeten blijven;" zeide hij op
onverschilligen toon„niet van de minnaars
die tot u komen zouden, indien gij door
uw besluit geen stalen slagboom opgewor
pen hadt tusschen u eu alle teedere aan
doeningen."
„Gij moogt om mij lachen, mijnheer,
maar ik ben standvastig in mijn besluit."
„En het verheugt mij zulks van u te
hooren, want ik acht uw vader, ondanks
den brief, dien hij mij op zulk eene ge
heime wijze in handen wist te spelen,
en hij verdient zulk eene trouwe dochter te
bezitten als gij zijt."
„Elk die mijn vader begrijpt, acht hem
Mr. Delancy," zeide Anna.
„Ik heb u nog nooit van nwe moeder
hooren spreken. Hebt gij baar niet gekend
„Ternauwernood."
Op deze vraag veranderde zij geheeleen
wolk verspreidde zich over haar voorhoofd
en zij sloeg hare oogen neder. Ned zag dat
hij een pijnlijke snaar had aangeroerd en
hij haaste zich aan het gesprek eene wen
ding te geven. Zij bleven bij het raam staan,
steeds over haar vader sprekende, als twee
oude vrienden, die elkander jaren lang ge
kend hadden, toen Hugh Aynard met zijne
verloofde de kamer binnen trad, en op het
zelfde oogenbiik ocjk Mrs. Delancy verscheen,
die haar zoon hartelijk omhelsde.
„Wat hebt gij llaar te zamen lang aan
het raam staan praiin," zeide Lady Burlin-
son een weinig knorrig, toeD zij binnen
trad en Ned de hanfl reikte. „Wij zagen u
in zulk een ernstig gesprek. Ik hoop maar
dat Mr. Delancy een aangenaam gezelschap
geweest is, Miss Judge?"
„Het spijt mij dat ik Miss Judge zoo
lang heb opgehouden," zeide Delancy, toen
Anna niet dadelijk antwoordde, een weinig
verwonderd over de wijze, waarop Lady Bur-
linson haar noemde.
Mrs. Holmes kwam binnen om te zeggen
dat het middagmaal gereed was, en daarop
gingen zij naar de eetzaal, waarbeen Ned
zijne moeder en Anna Judge geleidde. Het
diner liep rustig af, zonder dat er iets mel-
dingswaardig plaats had. De heeren toefden
niet lang meer bij hun wijn nadat de dames
Delancy en Hugh alleen gelaten hadden;
het verlangen van den laatste naar zijne
geliefde deed hen beiden spoedig naar de
receptiekamer gaan.
„Gij kunt niet begrijpen hoe gelukkig ik
ben, Ned," zeide Aynard, toen zij te zamen
opstonden.
Toen de beide vrienden binnen kwamen
stonden de drie dames voor een der ramen,
en staarden naar builen, waar het reeds
geheel donker was geworden.
„Hugh, zeide Lady Burlinson, zich eens
klaps omkeerende, „zie eens hoe vreemd.
Er is licht op uwe kamer in het Boothuis."
„Licht I De hemel zij ons genadig I"
„Praatjes," riep Delancy.
Er viel niet aan te twijfelen; een enkele
blik door het venster was genoeg om het
groene licht te doen zien, dat op de boven
verdieping van het Boothuis schitterde, zoo
als het reeds zoo dikwijls geschenen had,
wanneer Hugh Aynard zijne zwaarmoedige
oogenblikken doorbracht op de plaats, die
hij hoopte voor immer verlaten te hebben.
„Dat verontrust mij," fluisterde Hugh
„dat is een slecht voorteeken.
ZEVEN EN TWINTIGSLE HOOFDSTUK.
Delancy gaat op verkenning uit.
Al de gasten op Thirby Cross zwegen.
Nog altijd stonden de dames voor het ven
ster en zagen naar het groene licht, doch
de man wien het licht het meest had ge
schokt was in diepe gedachten op een stoel
neder gevallen en zat daar met gevouwen
banden.
Delancy, een praktisch man, wilde de zaak
dan ook alleen practisch beschouwd zien en
was een vijand van alle geheimzinnigheid.
„Ik denk dat de een of andere deugniet
van het Backwater op de gedachte gekomen
is, dat daar iets te kapen valt en dat hij
zulks thans eens onderzoeken wil."
Aynard schudde het hoofd.
„Dat is een slechf voorteeken, U of mij
dreigt een ongeluk."
„Ik hecht aan geen voorteekens," zeide
Delancy. „Kom, Aynard, willen wij er da
delijk samen heen roeien
„Ik niet."
„Hoe is het met het getij om twaalf uur
vraagde Delancy.
„De wind is om, en het zal hoog water
worden."
„Dan kunnen wij er nog eens te zamen
heengaan."
„Ik niet. Het noodlot tarten wil ik niet,"
antwoordde Hugh. ,,Geea menschenhand heeft
dat licht ontstoken."
„Maar Hugh, dat is kinderachtig!" zeide
Lady Burlinson, ofschoon zij verbleekte en
een onrustigen blik op Mrs. Delancy en
Anna Judge sloeg.
Wanneer het licht daar ginds brandt,
voorspelt het een ramp, die ons huis treffen
zal. Heeds lang voor het groene licht daar
bestond, voor ik geboren was, heeft het er
reeds geschenen. Do dienstboden zouden
het u kunnen zeggen dat er licht brandde,
toen mijn grootvader gestorven is, en mijn
overgrootvader krankzinnig werd."
Wordt vervolgdj.