NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND HET BOOTHUIS. No. 99, Zaterdag 12 December 1891. Twintigste jaargang. verschijnt woensdag en zaterdag. Chineezen in N. Indië. Staten-Generaal. Feuilleton. AMERSFOORTSCHE CODBANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 ïnniiiidcn 1Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De naam Chineezen is in den laatsten tijd in de couranten nogal eens genoemd, naar aanleiding van den opstand, die thans een deel van het Hemelsche Rijk in opschudding brengt, en waarvan de staatkundige beteekenis waar schijnlijk geringer zal blijken te zijn dan de verhalen der wreed heden, gepleegd door de wèlge- wapende insurgenten, zouden doen vermoeden. Het is nu eenmaal zoo, als een Chinees losbreekt, zou hij een tijger doen blozen. Zoo het heet is de beweging tegen de Christenen gericht, waarvan er dan ook duizenden op dierlijke wijze worden vermoord: hoeveel Europeesche zendelingen onder de slachtoffers zijn, zullen we weieens later vernemen, als de Mogendheden, voor het fait ac compli staande, het niet meer noodig zullen achten vergeefsche pogingen tot overeenstemming aangaande een gewapende tus- schenkomst aan te wenden. Het is niet daarvoor, dat men er groote schepen en mooie ka nonnen op nahoudt! Maar ook over de rustige, vreedzame, vol strekt niet strijdlustige Chineezen in onze Oost is nu en dan in onze Tweede Kamer gesproken op een wijze, die toont dat nog niet ieder lid van de Volksver tegenwoordiging de oogen sluit voor de gevaren van hun toene- menden invloed. Dat die gevaren bestaan, ondanks de onderwor penheid der Chineezen aan het gezag en de kalme wijze, waarop zij hun zaken drijven, is al zoo menigmaal aangetoond, dat wij bijna het bestaan moeten onder stellen van een onvermijdelijke noodzakelijkheid, die Indië's wel vaart langzaam maar zeker een prooi zal doen worden van den bedaarden Staartdrager. In de Handelingen bladerende, vinden wij bij de algemeene be raadslaging over de Indische Be grooting de namen van de heeren Levyssohn Norman en van Vlij men, als sprekers over de Indo- Chineezen. Beginnen wij met den laatste. Aan de hand van ver schillende schrijvers betoogde deze afgevaardigde, dat het gevaar steeds werd ingezien, dat er met den meesten ernst tegen is ge waarschuwd, maar dat de midde len om het af te wenden, óf niet zijn toegepast, of gefaald hebben. O. a. citeerde hij het oordeel van Mr. van Nes, oud-Lid van den Raad van Indië een belangrijk opstel schreef over de Chineezen op Java, waarin deze woorden voorkomen »De Chinees handelt met den inlander alleen door ruilhandel en voorschot op product en valt daarmede in het zwak van den laatste. De kortzichtige en goed- geloovige inlander is altijd tegen over den sluwen Chinees het kind van de rekening. Hij geniet voor schot. Hij werkt en geniet zonder te bedenken, dat hij bij het rij pen der vrucht alles bereids ver beurd heeft. Dan is er gebrek. De Chinees geeft hem weer voor schot op den oogst van een tweede product. Hij verbindt den Javaan duurzaam aan zich 1 door hem middelen te verschaffen, waardoor hij aan zijn hebbelijkheden en lusten kan voldoen, 2 door hem steeds zijn schuldenaar te doen blijven." Deze woorden, die heel een voudig en met volkomen juistheid de tactiek der «vreemde Ooster lingen» tegenover de inlandsche bevolking schetsen, zijn geschre ven, toen het getal Chineezen op Java op '110.000 werd geschat. Thans is het meer dan verdub beld, terwijl in de overige deelen van den Indischen archipel een nog sterkere toeneming is te c.on- stateeren. En sedert dien tijd is de exploitatie van den kleinen man op groote schaal voortgezet. Het voorschotsysteem is de hoofd- spil van de machine die hem uit perst; en men neme daarbij in aanmerking, dat de Chinees, on der voorwendsel dat hij de geheele risico draagt, een schandelijke hooge rente rekent. Het geld, dat de inlander 'van hem ontvangt, wordt ook weer op hoogst déli cate wijze ingepalmd; de Chinees bezorgt hem opium, dwingt hem bijna om er gebruik van te ma ken naar de zelfde methode die hier wordt toegepast om jongelui door middel van een borrel op den verkeerden weg te brengen. Hij spant voor hem de verleide lijkste opiumkit stelt hem in de gelegenheid, zet hem aan om pros titutie te bedrijven; geeft hem de kans om door dobbelspel zijn bijna uitgeputte hulpbronnen opnieuw te voeden biedt, als het geld op is, in het pandjeshuis een laatste toevluchtsoord aan tegen een rente, waarvan de ergste woekeraar in Europa zich geen denkbeeld kan makenkortom. de Chinees is voor den Javaan de immer gereedstaande Mephis- topheles, die op alles ïaad weet en zoolang helpt, totdat hij hem met lichaam en ziel geheel in zijn macht heeft. Daar, waar het grondbezit in dividueel is, hebben de Chineezen de beste kansen om vooruit te komen. Van een dessabestuur, dat te zorgen heeft voor het behoud der gemeenschappelijke bezitting, is niet te verwachten dat het den gezamenlijken eigendom zal vervreemden dat zou een weder rechtelijke handeling zijn, waar aan alle rechtsgeldigheid zou ont breken. Is echter de grond ver deeld, zoodat elk over zijn stuk de vrije beschikking krijgt, dan wordt de zaak anders, en kan de Chinees den man, dien hij door zijn voorschotjes reeds een groot eind naar zich toe heeft gelokt, geheel inpakken, totdat de akker aan den edelmoedigen helper is overgegaan en de ander mag gaan bedelen. Verandering van com munaal in individueel grondbezit moge om vele redenen gewenscht zijn, wij zouden haar een ramp voor Java achten, zoolang niet wettelijk is bepaald, dat geen vreemde Oosterling noch recht streeks, noch door bemiddeling van tusschenpersonen, als grond bezitters mag optredendat alle transacties, in strijd met dit ver bod aangegaan, van onwaarde zijn. »Hoeveel duizenden bouwland hebben thans de Chineezen op Java in hun bezit? Gaarne zou ik dit willen vernemen." Dit vroeg de heer van Vlijmen. Het juiste cijfer is niet medegedeeld, een volgend Koloniaal Verslag zal dit waarschijnlijk wel opgeven. In 1837 is een commissie be noemd om den Raad van Indië betreffende den toenemenden in vloed der Chineezen voor te lich ten. Zij bracht een uitvoerig rap port uit. en adviseerde o. a., dat men de toelating van de Chinee zen, vooral in de binnenlanden, zou beperken en onder bepaalde regels stellen. De toenmalige Mi nister van Koloniën Baud was het met die voorstellen niet eens, en zoo is er niets van gekomen. Er is over dit onderwerp', in verband met de Kamerberaadsla gingen, nog het een en ander te zeggen, dat we tot den volgende week moeten uitstellen. Vergadering der Tweede Kamer van Vrijdag, 4 Dec. Hoofdstuk III, (Buitenlandsche Zaken), der Staatsbegrooting. De heer Cremer besprak uitvoerig de quaestie der Chineesche consulaten in N. Indië. en waarschuwde tegen den drang, die door Chineezen te doen bezetten. De heer Hintzen oordeelde, dat do diensten, die onze con sulaire vertegenwoordigers den handel bewijzen, overschat worden, en zou uitbreiding van het ge tal bezoldigde consuls niet durven aanbevelen. De Min. verklaarde dat de Regeering voorloopig de toelating van Chineesche Consuls in onze O. I. be zittingen niet wenschelijk acht. Aan de adviezen van de Kamers van Koophandel ten opzichte der plaatsen, waar beroepsconsuls gevestigd moeten worden, hecht de Min. veel waarde. Het amendement van den heer Beelaerts van Blokland betreffende, de vestiging van consulaire vertegenwoordigers te Kaapstad werd door den voorsteller toegelicht met te wijzen op de belang rijkheid van de Kaap voor onzen handel en nijver heid. De Min. neemt het amendement niet over, omdat hij geneigd is tot die aanstelling over te gaan, maar eerst zoowel de Z. Afrik. Handelsver- eeniging als de Z. Afrik. Spoorwegmaatschappij wil raadplegen. De heer Sanders keurde het af, dat men op die wijze wil trachten de Regeering verhoogingen op te dringen. Na de mededeeling der Regeering trok de heer Beelaerts zijn amen dement in. Hoofdstuk III werd zonder stemming aangenomen. Hoofdstuk IV (Justitie). De heer Travaglino be sprak het procuraat. en wenschte o. a. een prac- tisch examen voor hen, die eenige maanden als advocaat zijn werkzaam geweest, om als procu reur te worden toegelaten. De heer De Geer drong aan op verbetering van de militaire rechtspleging. De heer Rink wenschte dat het ontwerp van het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek, hande lende over personenrecht, en door de in 1886 ont bonden Staatscommissie voltooid, worde ingevoerd. Ook drong Spr. aan op de instelling van de voor waardelijke veroordeehng. De heer van Bijlandt besprak de tractaten tot wering van den handel in vrouwen en meisjes. De heer De Kanter kwam op tegen misbruiken bij contracten van koop door huur, drong aan op een afzonderlijke regeling van het dienst- en werk bodencontract, en wees op de 104) Mrs. Judge gaf een gil toen Aüna deze woorden sprak, en klemde zich aan hare japon vast, zoo als zij deed ten huize van Mr. Aynard op den dag eener openbaring, die minder bitter was dan deze. „O, verlaat mij niet. Ik weet dat ik zeer dwaas gehandeld heb zeer, zeer slecht, maar hij was in nood, en verklaarde zich gereed mij te huwen en mij zoo vergoeding voor al het verledene te schenken." Vergoeding 1" riep Anna met verontwaar diging. „Waar is hij nn?" Zij aarzelde of zij alles zeggen en hare plannen betreffende Dokter Day en Hugh Aynard laten varen zouzij verkeerde in de grootste verlegenheid en wist niet wat te doen. Een lengen echter redde haar van alle verdere verklaring." „Hij is buiten 's lands," antwoordde zij, „nooit zal hij wederkeeren. Neen, verlaat mij niet, denk er niet aan naar die vrouw terug te keeren, die mij mijn geheele leven gehaat heeft. Gij moogt mij vergevon dat ik uw geld heb weggeschonken, maar mij zelve zal ik het nooit vergeven. Ik bid den he mel dat die diefstal tegen mij in den oor deelsdag getuigen moge," riep zij woest uit. „Stil, moeder, stil. Daar, daar, ik vergeef u spreek er niet meer van. Ik moet bij u blijven, want gij zijt eene zeer zwakke vrouw." Aldus was het onweder afgedreven, of schoon Anna dien dag de donkere zijde van het karakter barer moeder beter had leeren kennen dan ooit. Het was een karakter dat zij nu bijna vreesde, dat in vele opzichten ondoorgrondelijk was, en dat zij in haar hart en in weerwil barer eigene verzekerin gen wantrouwde. Zij had zich voor haar leven aan hare moeder gewijd, en nu verlangde diezelfde moeder baar gehuwd te zien. Zij zag weer hetzelfde leven van armoede en ontbering voor zich, doch thans met minder aanmoedi ging om te volharden, en geen voorbeeld voor zich dat haar kracht gaf. Het leven scheen haar zoo bang, het was als hield het haar ingesloten, even als de mist in de vallei van Aber in die gure Novembermaand en op het geheele landschap neerhing. November was nog niet uit, toen Hugh Aynard te Aber kwam. Anna scheen in de laatste dagen hem verwacht te hebben, zoo was zij over zijne komst verbaasd. Voor een oogenblik was zij geneigd te gelooven dat er eene stille verstandhouding tusschen Hugh Aynard en hare moeder bestond, daar het gelaat van deze geheel verhelderde bij zijne komst. Doch dat vermoeden duurde slechts een oogenblik, zij heette Hugh Aynard wel kom in hare nederige woning, en meende op te merken dat hij er bleek en vermagerd uitzag, alsof eene nieuwe kommer mis schien over haar zich in die veertien dagen hem had bezig gehouden. „Ik hoop dat gij mij mijn indringen zult vergeven," zeide hij met de meeste onderda nigheid tol Anna Judge. „Ik heb geen recht u te volgen, doch ik miste u zoo zeer, en uwe moeder, liet hij er spoedig op volgen. „Ik denk eene week hier te Aber te blij ven en dan waarschijnlijk naar Londen terug te keeren." Hij toefde slechts korten tijd, sprak over een verren tocht, dien hij dien dag over de bergen gemaakt had, en van zijn verlangen om zijn hotel vroeg te bereiken, nam van moeder en dochter afscheid en vertrok. Anna zag hare moeder strak aan, nadat Aynard vertrokken was. „Nu?" zeide zij eindelijk. „Nu?" herhaalde hare moedor insgelijks op vragenden toon. „Het spijt u niet dat hij weder hier is, zelfs al bestaat in hem het nog onzekere denkbeeld van mij aan u te ontrooven. „Anna," zeide de moeder hartstochtelijk, ,,hoe zou het mij kunnen spijten nu de kan sen voor u zoo goed staan?" „Gij meent dus nog altijd dat uwe eerste onderstelling gegrond is?" „Ja," antwoordde de moeder langzaam, ,,dat meen ik." ,,Ik kan het niet gelooven ik wil het niet gelooven," riep Anna, verschrikt als een vogel die met zijne vlerken slaat, als hij zich in het net van den vogelaar gevangen ziet. „Hij zal hier een week blijven, en dan naar Londen terugkeeren, dat is, zoo gij hem afslaat, Anna," zeide Mrs. Judge mot vuur; ,,dat gij voorzeker niet in overijling doen zult," ,,Ik kan niet anders." ,,Ik ben mijn geheele leven eene voorba rige vrouw geweest, en over eiken stap, dien ik gedaan heb, heb ik berouw gehad volg het verbeeld eener vrouw, zoo als ik ben, niet." „Moeder, in de eerste plaats geloof ik niet aan Mr. Aynards bedoelingen omtrent mij. Hij is een hartelijk vriend, een beleefd en voorkomend man; maar niet meer ver liefd op mij dan ik op hem. En in de tweede plaats heb ik Edmumd Delancy nooit vergeten." „Hij heeft u vergeten." ,.Hoe weet gij dat? Waarom zoudt gij minder vertrouwen in hem stellen dan ik? Hij is een eerlijk en oprecht man, dat heeft hij zijn geheele leven getoond. O, gij kent hem niet gij weet het niet, hoe' dierbaar hij mij is!" ..Hij zal Lady Burlinson huwen." „Heeft hij haar reeds gehuwd is dat waar?" riep Anna ,,hij die mij zelf ge zegd heeft dat Lady Burlinson de laatste was, die hij tot zijne echtgenoot zou begeeren. „Hij zeide het in do bitterheid zijns har ten, toen hij zag dat zij een ander toebe- hoordde. „Ik wil het nog niet gelooven; zeg mij niet alles wat gij denkt," smeekte Anna. ,,Zij in een schoone vrouw, zij woont bij zijne moeder in huis, zij zien elkander eiken dag en hij heeft mij nog niet opgezocht, dat is zoo. Maar tracht door geen woord meer mijn vertrouwen op hem aau het wankelen te brengenhij zal mij nooit huweu het heeft hem altijd vrij gestaan te huwen wie hij wil maar verpletter mij niet gche^f en al Zij verborg haar gelaat in hare haJS'! streek hare zwarte haarlokken achtenta£' en weende als bij do puinlioopen hare m*- ste liefde. Doch het was slechts eene bijgaande zwakheid, en opziende vertoonSg weder hetzelfde standvastige, practische wfy i te zijn van weleer. Twee dagen later trad Hug Aynai®] woning binnen met een nieuwsblad i-^i hand. Zijn gelaat teekende eene hcvigejU gewondouheid en hij beefde. „Eindelijk, eindelijkHier is goed nie

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1891 | | pagina 1