NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND ET BOOTHUIS. No. 101. Zaterdag 19 December 1891. Twintigste jaargang. abonnem entsprijs: VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. advertentien: Ais PREMIE HUMORISTISCHE SCHEURKALENDER 25 Cents Militaire rechtspleging Staten-Generaal. F e ui lie t on. DU AMERSFDORTSCHE COURANT. VOOR Per 3 maanden 1Prmco per post door het ereheele Rijk. .Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten ntezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort. Van 1 6 regels 0,4-0 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. op ons blad hebben wij voor onzeabon- nés een voor 1892 doen gereedmaken, die sgen betaling van slechts aan ons bureau kan worden afgehald. - 1 i De heer De Geer var Jutfals heeft meermalen over dit ondcJ- werp in de Tweede Kamer ht woord gevoerd, het laatst no; in de vergadering van 4 Decern ber 1891, bij de algemeene be raadslaging over Hoofdstuk 1\ (Justitie), der staatsbegrooting Ofschoon de beschouwingen op eerbied voor hem moeten hebben, dit punt van den geachten afge-hem gehoorzaamheid verschuldigd vaardigde uit Sliedrecht in denzijn, misschien hem vreezen Die regel nogal donker zijn gekleurd officier zal onderzoeken wat de en daarom niet zelden van de mindere gedaan heeft, staat deze zijde van tot oordeelen volkomen vrij tegenover den officier, vrij doch nergens wordt ons gezegd waarvoor die straffen zullen wor den opgelegd. Een omschrijving daarvan is niet gegeven. Ook vindt men niet de wijze van on derzoek, of het misdrijf gepleegd is, aangegeven. Niemand weet of een onderzoek al dan niet zal plaats hebben. Dit hangt af van de meer of mindere zorg van de personen, die door hun rang en stand geroepen zijn om straf toe te passen. sKoint men verder en let men op de krijgsraden, dan ziet men, dat bij zaken van meer belang, die voor do krijgsraden moeten komen, een voorloopig onderzoek plaats heeft, maar door officieren. Kent men nu de verhouding van den officier tot de mindere mili tairen, dan weet men dat dezen bevoegde personen tegenspraak ontmoeten, achten wij het niet ondienstig, over het gesprokene in genoemde vergadering in eenige bijzonderheden te treden, vooral omdat Spr. zich niet verdie'pte in ijdele bespiegelingen, maar op den vasten bodem der pi actijk bleef, door zich te bepalen tot de nood zakelijkheid van verbetering van het formeele militaire strafrecht. »De strafrechtspleging" zei de heer De Geer' »vertoont ons allerlei gebreken. Wanneer wij aan den ondersten trap be ginnen, zien wij daar als de laagste straffen aangewezenvoorloopig arrest, arrest, arrest op water n onbelemmerd om voor zijn mschuld uit te komen, om de •ronden aan te voeren, die voor ijm onschuld pleiten? Durft hij e zeggengij, rechter, moet be wijzen, dat ik schuldig ben en zoo ij dit bewijs niet kunt leveren, ehoort gij mij vrij te spreken »Ue officieren in den krijgsraad wden voorgelicht, door audi- turs-militair Ik heb eerbied voor ileren auditeur-militair. Maar nieielijk is zijn toestand. Daar stat hij, geroepen om de schuld va den beklaagde vol te houden, stales hem te verdedigen, en darbij te zijn de griffier en als zodanig het vonnis op te maken. tVJ.XV.-KJl/, WXXUKJV, WXXVJVJV. q O L en brood, en wat er meer volgt,! Dergelijke stelling van den zelfden persoon als aanklager en verdediger moet schadelijk wer ken. Aanklager en verdediger moeten naast elkander staan, op dat de rechter tusschen beiden kunne oordeelen. Spr. verwijlde vervolgens bij den krijgsraad zei ven, een jury van niet rechtskundigen, die uit spraak doet op de uiteenzetting van het voor en tegen door één persoon, den auditeur-militair, van personen dus, niet geschikt om te oordeelen over zielkundige vragen, die zich bij elk strafproces kunnen voordoensprak over de rechtspleging in het geheim, voor afgegaan door een grootendeels schriftelijke instructie zonder mon deling onderzoek van den rechter van het hooger beroep, waarbij het Hoog Militaire Gerechtshof recht spreekt onder vormen die voor 500 jaren bij het Vrede Hof van Holland golden, nooit den schuldige ziet of getuigen hoort, maar eenvoudig recht doet over hetgeen schriftelijk aan het Hof wordt medegedeeld en overgelegd. Aan de theoretische juistheid van deze schets kan niet worden getwijfeld. Maar één ding is gelukkigzeer dikwijls, en inzonderheid is dit hier het geval, zijn de men- schen beter dan de instellingen. Hebben deze, tengevolge van ze kere omstandigheden, zich niet kunnen ontwikkelen overeenkom stig de nieuwere begrippen, de be schaving groeit ze boven het hoofd, en de toepassing van wettelijke bepalingen geschiedt dan in zoo milden geest, dat de nadeelen grootendeels verdwijnen. Maar daarom gaat het niet aan, den ervaren rechtsgeleerde niet- ontvankelijk te verklaren in zijn eisch tot verbetering van de mi litaire stralrechtspleging, en het is dan ook met groote ingenomen heid, dat wij in de vergadering van 8 December den Minister van Justitie het volgende antwoord hoorden geven »De geachte afgevaardigde uit SJiedrecht heeft ons op de hem eigene, levendige wijze aangetoond, hoezeer het noodig is dat nevens het militair strafrecht, ook de militaire strafrechtspleging worde ter hand genomen. Het was een schilderij met zeer donkere kleu ren, die hij gaf. Wat de vormen betreft van die rechtspleging en haar instellingen, gelijk zij op papier staan, zal ik den geachten afgevaardigde niet tegenspreken. Doch ook wat de militaire recht spraak betreft, zijn de menschen die haar uitoefenen beter dan de instelling. Een ieder die vonnis sen en dossiers in handen heeft gehad betrekkelijk de militaire rechtspleging, moet mijns inziens eerbied gevoelen voor de zorg en nauwgezetheid, waarmede de za ken worden behandeld en afge daan. »Een feit is het, nu nog on langs bevestigd door een der beste deskundigen hier te lande die het beoordeelen kan, dat de offi cieren van de landmacht maar vooral van de zeemacht, voor hun taak een mate van juridische ken nis hebben, die bewondering af dwingt en veel grooter is dan ve len onzer vermoeden. »Doch in weerwil van dit alles, valt toch die donkere schaduw niet weg te nemen, en ik erken zonder terughouding, dat ook de militaire rechtspleging herziening eischt en deze niet achterwege zal blijven, zoodra de mogelijk heid daartoe bestaat." Ons dunkt, de heer de Geer van Jutfaas heeft voldoening ge had van zijn behandeling van deze gewichtige zaak. Voortzetting van de beraadslaging der Tweede Kamer over de Staatsbegrooting. Hoofdstuk V (Binnenlandsche Zaken.) Vergadering van Maandagavond. De heer Lieftinck besprak den slechten toe stand van de ruïne van Brederode. De Min. zal het provinciaal bestuur van Noord-Holland tot bespoediging van liet herstellingswerk aanzetten. De heer Pyt- tersen vroeg steun voor de restauratie van het stadhuis te Bolsward. De Min. wil daartoe gaarne medewerken, maar voor 't oogenblik is er geen geld voor beschikbaar. Hoofdstuk V werd aangenomen zonder stemming, zoomede de begrooting voor de Landsdrukkerij. De bestendiging van accijnsen voor enkele gemeenten was nu aan de orde. Het ontwerp betreffende Vlissingeii werd bestreden door den beer Veegens, op grond dal de accijns op het gemaal de arbeidende klasse drukt en het bestuur dier stad niet zuinig beheert. De heeren Lucassen en Smit, zoomede de Minister, betoogden de noodzakelijkheid dier hef fing, die de Karner, na verwerping van een amendement van deri heer Veegens om de gemaalbelasting tot één jaar te bepalen, aannam. Hoofdstuk VI (Marine). De heer Viruly beschouwt dit Hoofdstuk, ondanks het wel wat hooge eindcijfer, als een credietwet. Spr. maakte den Min. op merkzaam op willekeur bij aanbestedin gen, en wensclite inkrimping van de zoo genaamde sedentaire betrekkingen, baan tjes aan den wal. De heer Guyot drong aan op wettelijke organisatie van onze zeemacht, en een meer stelselmatige re geling van het corps officier-machinisten. De heer Land wil verbetering van het materieel, en oordeelt dat we ons hoofd zakelijk moeten bepalen tot de verdedi ging der zeegaten. 106) „Daarover kan ik het best oordeelen." antwoordde Delancy, „want het hart uwer nicht is voor mij geen gesloten boek, en zij begrijpt mij. Ik verbreek niet zoo gemak kelijk mijn woord, al3 gij het omtrent mij verbreekt." Bij deze woorden richtte Tante Judge zich in hare volle lengte opkoel en bedaard als zij was, wareD er toch oogenblikken, dat zij opstoof. Zij bedwong zich echter enzeide ,,Gij hebt gelijk, ik heb mijn woord aan u verbroken. Ik houd het echter aan Anna Judge." „Heeft zij u gezegd mij haar adres te verzwijgen „Ja, in haren eersten brief." „En later?" „Heeft zij uw naam zelfs niet genoemd. „Dus denkt gij dat zij mij vergeten heeft „Of misschien tracht u te vergeten." Delancy zweeg; hij zat met zijne gevou wen handen en dacht na over den nieuwen toestand, waarin hij zich nu bevond. Het bezoek op Thirby Cross had hij zich voorge stelmet een goeden uitslag te zullen zien bekond, en niet dat hij Taute Judge in haaj^eheel karakter zou leeren kennen. Hij wistlat zij hare nicht hartelijk lief had, dat Ann eene eerste plaats in haar hart be- kleece, en hij had geloofd dat zij hem hel pen i.u, als hij haar getoond had standvas tig tzijn. .,Jg ik u vragen wat gij wilt dat ik doen|al?" zeide hij eindelijk. „W nog een jaar te geven een half jaar an," liet zij er op volgen, toen De- lancyeer beslist het hoofd schudde, „haar den d te geven hare moeder en zich zelve te lebn kennen." „I is reeds meer dan een jaar daartoe verloen." „Zis nog niet op baar gemak, ofschoon zij stijft tevreden te zijn. Geef haar nog langetijd. „Oi mij te vergeten om eeu ander lief tarijgen, en mij te leeren beschouwen als eel ispelturig, veranderlijk jongeling wieus torden en heilige beloften ledig en hol zir. Neen, dat kan niet." TanWudge verviel weder in gedachten. Zij sten belang in Delancyzij bewonderde zijne s'.alvastigheid, want zij bezat zelve die deugd, hoopte hem eens als den echtge noot hai nicht te zien, en gaarne zou zij hem de Donplaats harer nicht gezegd heb ben zotpij er geen nieuwen kommer voor Anna in gezien had. Om Delancy zelfs, was zij besloten bem niets te zeggen: hij zou moe der on dochter te gelijk spreken, verzoeken niet batende zouden deze tot verwijtingen kunnen leiden, een bepaalden weigering en misschien eene gehoele losscheunug van alle banden er voor altijd het gevolg van zijn. Niets dan teleurstelliug en kwelling kou den er uit voortvloeien, en zij meende daarom de beste keuze gedaan te hebben. Bovendien was Tante Judge even standvastig, of even hoofdig, als Edmund Delancy. Hij zag dat zij van haar besluit niet was af te brengen en daarom zeide hij ten slotte „Gij geeft dus niet toe, Miss Judge?" ,,Ik mag u haar adres niet geven, maar „Maar wat?" vraagde hij haastig. „Maar zoo gij mij belooft haar niet op te sporen, dan kunt gij haar schrijven, en ik zal uw brief iu een der mijnen sluiteu. Vraag haar in dien brief of een bezoek van u bij haar tot eenig goed leiden kan, vraag van haar de vergunning, die ik u niet mag geven, en die ik weet Mr. Delancy, dat zij u weigeren zal." „Natuurlijk zal zij dat, en dan zou ik in openlijk verzet moeten komen tegen hare be velen en die harer moeder, dat nu het ge val niet is," zeide hij. „Neen," riep hij, zijne bedaardheid verliezende, „ik zal zelf hande len, en den raad geen er vrouw inwinnen. Ik weet wat het best, ik zie wat het best is, en ik zal haar gaan opsporen, taute. En, geloof me, ik zal u „tanto" uoemeu, als ik het verkies, en het is niet goed uwe verout- waardiging op mij te laden. Ik zal Anna Judge weten te vinden, in weerwil van alle tegenkanting." „Hoe zou dat mogelijk zijn?" „O, gij weet niet welk een fijne reuk ik heb." „Hebt gij Mr. Ayuard kunnen vinden?" „Neen," zeide Delancy, een weinig uit het veld geslagen, „en ik heb getracht lipm te vinden maar ik weet, dat hij in veiligheid is, eu dat hij de een of ander tijd terugkee- ren zal. Ik zal hem ook vinden eu in mijne gelederen opnemen, want mij staat een dub bele taak te verrichten. Mij correspondeert met zijne bankiers hij correspondeert met u." „Neen. Zijn rentmeester bestuurt alle za- keD, en betaalt de dienstboden. Hij heeft we der een zijner aanvallen tot zwerven, die iedereen hier bekend zijn." „Zoolang zijn rentmeester over gelden be schikte en zijne bedienden geld ontvangen, behoeft niemand zich over Hugh Aynard te verontrusten. Maar ik heb u reeds dikwijls genoeg in mijne brieven over Aynard Jastig gevallenwij denken nu aan en spreken van Anna. En," vervolgde hij opspringende, „zoo vorderen wij niet, en elk uur is van ge wicht, als men een doel voor oogen heeft als het mijne." „Gaat gij naar uwe kamer?" „Neen, naar Wolchester." „Heden nacht nog?" „Zeer zeker," zeide bij, zijn jas tot bove^ aan toeknoopende, „ik kan hier niet blijvc Morgen ochtend vertrek ik met den eersl IC trein naar Suffolk, van Suffolk naar Norf<^^ en zoo de kust laugs eu naar elk dorp £*".T in mijn weg is Zij zijn op het land, w noch moeder, noch dochter zouden do li)# van Londen kunnen verdragen, ook zul) zij niet ver van zee zijn, want do zeel 11 JÉ II bevalt Anna het meest" |]/l Tante Judge bemerkte dat hij haar voJ""1 durend aanzag, maar haar gelaat verried 1 gedachten nooit. „Het is een dwaas, blind zoeken," z<n zij, „dat gij op dwaze en blinde wijze au vangt." v Hierin moet ik mot u in meening schillen." „Zult gij tot morgen hier blijven?" (Wordt vervolgd). «El

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1891 | | pagina 1