NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
HET BOOTHUIS.
No; 103.
Donderdag 24 December 1891.
Twintigste jaargang.
VERSCHIJNT' WOENSDAG EN ZATERDAG.
Als PREMIE
HUMORISTISCHE
SCHEURKALENDER
25 Cents
KERSTMIS.
BINNENLAND.
F euillet on.
COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIE Ni
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
op ons blad hebben wij voor onze abon-
nés een
voor 1892 doen gereedmaken, die tegen
betaling van slechts
aan ons bureau kan worden afgehaald.
De tegenstelling tusschen ideaal
en werkelijkheid, treedt vooral
sterk in het licht bij onze Kerst-
feestviering. Met een aandoening,
welker levendigheid niet verflauwd
wordt door de jaarlijksche herha
ling, luisteren wij naar het lied
des vredes en des welbehagens,
waarvan de stroom der eeuwen
niets heeft kunnen veranderen,
dat gebleven is de uitdrukking
van ons innigst zielsverlangen.
En dan slaan we de oogen in het
rond, in den engen kring onzer
naaste omgeving of in den wijde
ren kring waar de gebeurtenissen
op maatschappelijk en staatkun
dig gebied ons brengen, en we
vragen, vooraf reeds zeker van
een weinig bemoedigend antwoord
Wat is er van dit alles verwe
zenlijkt?
Die vraag is zeer natuurlijk.
Het is zelfs noodzakelijk, dat wij
haar dikwijls stellen en dat het
antwoord ons niet bevredigt, be
wijst, dat we ons ideaal niet vlak
bij den grond plaatsen. Maar aan
den anderen kant moeten we ook
niet onbillijk worden door een al
te eenzijdig oordeel.
Een nauw zichtbare planten-
kiem, nedergciegd in een akker
van onmetelijke uitgestrektheid,
onder dat beeld vertoont, zich de
oorsprong van het Christendom.
Het kan niet nederiger: een kind
des volks, in armoede geboren,
opgegroeid op een vergeten plekje
van een land van weinig aanzien,
te midden eener natie die op het
punt stond het laatste overblijf
sel van haar zelfstandig bestaan
te verliezen; man geworden, zich
richtende met zijn leering tot
menschen van weinig kennis, en
tot zijn leerlingen eenige eenvou
dige lieden kiezende, die met zwa-
ren arbeid een sober bestaan kun
nen vinden. En toch, om die
kribbe, de ruwe sponde waarop
de edelste der Menschenzonen voor
zijn eerste sluimering is nederge-
legd, ruischen de lofzangen dei-
toekomst, die in enkele woorden
alles omvatten, wat het mensche-
lijk geluk uitmaakt.
Wel klein was de zaadkorrel,
maar het ontbrak den akker niet
aan vruchtbaarheid. Hetmenschen-
geslacht had behoefte aan gods
dienst, en was zoekende naar de
gemeenschap des Oneindigen, op
allerlei doolwegen geraakt of ein
delijk het zoeken zonder'te kun
nen vinden, moede geworden het
smachtte naar vrede, maar kende
de voorwaarden niet onder welke
men dien deelachtig wordt. Het
zou dus niet te verwonderen zijn
geweest, wanneer onmiddellijk de
oogst honderd- en weldra duizend
voudig
ware geworden. Maar
ontzaglijk groot was het aan
tal en de macht der vijanden die
hem bedreigden. Om God te vin
den, om vrede te verwerven, om
zich te verheugen in een toene
mend welbehagen, moest men zich
geven, dat wil zeggen de zelfzucht
ten onder brengen, en dat
moge gemakkelijk schijnen voor
hen die er in geslaagd zijn, dat
wil zeggen voorslechtsweinigen,—
voor het meerendeel van ons ge
lijken is dat een onoverkomelijk
hinderpaal, gelijk het dit was voor
de geslachten, die sinds de ver
schijning des grooten Meesters
elkander hebben opgevolgd.
Toch kon de eenvoudige schoon
heid van het Christelijk beginsel
niet missen, indruk te maken,
Maar terwijl men het in schijn
aanvaardde, verzuimde men, of
ontbeerde men den moed, prijs
te geven wat daarmede onbestaan
baar is. Men werd Christen, doch
bleef toegeven aan onedele harts
tochten; men schaarde zich on
der de banier des Voorgangers,
doch bleef zijn »eigen ik" ver
eeren met onverminderde afgoderij
En toen werd het wezen van den
godsdienst der liefde veronacht
zaamd voor den schijnmen zocht
in klanken en vormen een kracht,
die zij nooit hebben bezeten, en
de machthebbenden groepeerden
de menschen om zich heen, ver-
eenigden hen in een vormendienst,
voor de zedelijke verheffing, voor
de veredeling des gemoeds vrij
wel onvruchtbaar. Men noemde
zich Christen, maar bleef de zwak
ken onderdrukken, bleef oorlog
voeren, bleef misdaden plegen,
enkel bezield door de démonen
van eigenbaat en ijdelheid. Zoo is
het gegaan in vervlogen eeuwen,
zoo gaat het tot den dag van he
den.
En toch, des ondanks heeft
het Christelijk beginsel zich staande
gehoudenhet is gegroeid tegen
de verdrukking in, het heeft met
onverzettelijke kracht voortgewoe
kerd, zouden we bijna zeggen.
Dat bewijst wel iets. Al werd ook
het'omhulsel veranderd, opgesierd,
al dichter en dichter, gemaakt
de kern bleef behouden groeide
en versterkte zich des ondanks.
De barbaarsche volken, aan den in
gang der Middeneeuwen op de over
blijfselen der Romeinsche wereld
heerschappij losstormende, bogen
zich voor zijn invloed en begon
nen dien beschavingsgang, die
hen onder vallen en opstaan, on
der bloedigen strijd en ernstig
streven naar vrede, het standpunt
heeft doen bereiken dat zij thans,
als de toongevende volken dei-
Oude en der Nieuwe Wereld, in
nemen; de slavernij verdween, de
rechten der vrouw werden meer
en meer geëerbiedigd, de zorg
voor hulpbehoevenden nam steeds
grooter uitbreiding aan, de voor
schriften der broederschap wer
den meer en meer in acht geno
men O, we zijn, als we letten
op den omvang van den arbeid,
dien het Christendom door mid
del van zijn belijdenis te verrich
ten heeft, nog pas aan het begin.
Maar dat begin is er toch.
Nog lang niet bij allen, maar
toch bij zeer velen, is het besef
levendig geworden, dat de waarde
van het »Eere zij God in den
Hoogewien het op de lippen
neemt, niet afhangt van de bij
zondere meeningen omtrent den
Oneindige, die hij aan hun op
voeding en andere omstandighe
den ontleent; dat we kinderen
Gods kunnen zijn, al behooren
wij tot onderscheiden kerkgenoot
schappen dat men Hem onder
verschillende vormen kan eeren,
en toch van het ééne en éénige
Koninkrijk Gods het burgerschap
bezitten. Maar één ding is onmis
baar, het ééne noodige, wat
dat is, heeft de Meester ons ge
leerd.
En omdat wij dat weten, ver
heugen we ons met telkens nieuwe
vreugde, als de dag aanbreekt,
bestemd voor de herinnering aan
zijn geboorte. Dan wordt ook aan
ons verkondigd groote blijdschap,
die al den volke wezen zal. Ook
aan ons wordt gewezen, waar we
het geluk hebben te zoeken, en
het ook zeker vinden zullenop
den grondslag der onbaatzuchtige
menschenliefde vrede stichten en
welbehagen aankweeken.
Den vrede der volken en het
welbehagen in de maatschappe
lijke verhoudingen kunnen wij
niet door tooverslag aanbrengen.
Maar het Christendom kan en zal
die zoo begeerlijke vruchten tot
rijpheid doen komen. Dat moet
door ons geschieden; zelfs de
zwakste is geroepen om daaraan
mede te werken. Elk huisgezin,
elk menschenhart is een kweek
plaats van het woord, dat een
maal de gansche menschheid zal
beschutten tegen den zengenden
gloed; iedere daad van toewijding
brengt haar die schoone toekomst
nader.
Dat leert ons elk Kersfeestge
zegend zij zijn terugkeer
Dezer dagen ontvingen HH. MM.
van Nederlanders en afstammelingen van
Nederlanders, gevestigd in Zuid-Afrika
een adres aan liuHe en van deelneming
in het verlies, dat Hare Majesteiten en
geheel Nederland heeft getroffen door
het overlijden van Zijne Majesteit Koning
Willem lil.
108) Daarop volgde het stadnieuws, hetwelk
Delancy liet rusten tot hij de nieuwsbladen
had doorlezen, waarbij hij zijne wenkbrauwen
fronste. Hij doorliep den brief van Hugh
Aynard, gedateerd uit Aber, Noord-Wallis.
Aynard bad het bericht in de courant ge
lezen, en had zieb gehaast hem geluk te wen-
schen. Aynard verheugde zich dat alles ein
delijk in orde was gekomen, en de beide
geliefden, die zoo lang gescheiden geweest
waren, nu voor goed en voor altijd vereenigd
waren. Hij gevoelde geen spijt, maar was
gelukkig over dat eindezij zouden zien dat
hij den moed had hen onder de oogen te
komen, als de wittebroodsweken voorbij en
zij weder teruggekeerd waren van hunne
huwelijksreis. Delancy legde den brief weg
en nam de nieuwsbladen weder in han
den.
„Dit is niet geschied om mij te kwellen/'
sprak hij in zich zelveu„en Clara Burlinson
heeft nooit een vijand gehad. Het is om
iemand, die in Lady Burlinson of mij belaDg
stelt, te misleidenom iemand te doen den
ken dat ik gehuwd ben of Clara om mis
schien Hugh Aynard of Anna Judge te mis
leiden. Hugh Aynard is overgelukkig, naar
ik in zijn brief meen te bespeuren, doch
Anna heeft geen gelukwenselling voor mij.
Auna Judge is het, die de dupe dier aardig
heid zijn moet, doch zij zal wel de laatste
zijn, die er geloof aan slaat, dan dat zij er
de dupe- van worden zou. Ik hoop niet dat
hare moeder hier de hand in het spel heeft
dit zou voorwaar geen plan zijn om Anna
met het treurige leven dat zij thans leidt, te
verzoenen ik wensch zulke slechte gedachten
van Mrs. Judge niet te mogen koesteren.
Hij pakte zijn valies, spoedde zich naar
liet uaastbijzijnde spoorwegstation, waar hij
op den eersten trein naar Wol Chester plaats
nara. Voor de nacht voorbij was, was hij
reeds bij Thirby Crossen weder in het holst
van den nacht, deed bij de echo's van het
sombere gebouw door zijn kloppen weergal
men.
Tante Judge opende, nageroepen te heb-
beD, zelve weder de eiken deur die hen ge
scheiden had gehouden en Edmund Delancy
trad binnen.
„Ik had het niet durven denken, dat gij
reeds weder terugwaart," zeide Mrs. Judge,
„het was uw kloppen niet. Ik dacht dat het
onraad was, dieven."
„Mary Judge legde een pistool op de
tafel, die in de vestibulo stondEdmund
Deiancy hield als had hij dit niet gezien,
ofschoon zij zeide
„Wij zijn hier alleen slechts vrouwen, en
er is waarde genoeg hier, om een paar stoute
gasten te verlokken hier een bezoek te bren
gen. Ik heb geen vertrouweu op de alge-
meene eerlijkheid der bewoners dezer strekeu.
Ik hoop intusschen niet, dat gij met uwe
vorige vraag zijt teruggekeerd."
„Neen, ditmaal met eene andere."
„Zult gij niet binnen gaan?"
„Ik zal hier blijvenik vertrek op staan-
den voet, onverschillig welk antwoord gij mij
geeft," zeide hij. „Lees dit."
De oogen van Tante Judge begonnen haar
te bedriegen, ofschoon zij nog geen bril droeg;
zij reikte hem het nieuwsblad over, dat hij
haar gegeven had, eu zeide
„Mijn gezicht is zwak. Lees het mij voor."
Hij las het bericht van zijn eigen huwelijk
met Lady Burlinson, en Tante Judge ver
toonde meer belangstelling dan bij van zulk
eene koele vrouw had durven verwachten,
want de lantaarn, die zij in de hand hadt,
schudde hevig.
„Is het mogelijk dat ook hij valsch is, en
laag en een leugenaar? zeide zij.
„Wien bedoelt gij?"
„Mijn meester."
„Neen, neen, Tante Judge, Hugh Aynard
niet."
„Het is een dollemans streek de laag-
hartigen list van een zwak hoofd. Ik weet
niet wat ik er van denken moet."
„Het is met het doel om Anna Judge te
misleiden."
„Ja, dat geloof ik ook."
„Gij zijt dus met mij vau hetzelfde ge
voelen riep hij. „Wijs mij dan den weg.
waar ik uwe nicht kan vinden, wat zal zij
van mij denken als zij dit leest."
„Ik heb lieden een brief van Mr. Ayuard
ehad hij komt de volgende week naar
Thirby Cross om zaken van het hoogste ge
wicht."
„Spreek nu niet van Mr. Aynard. Hebt
gij iets van Anna gehoord?"
„Geen woord. Dat juist verwondert mij
ja, doet mij vreezen. Mr. Delancy," zeide
zij, met toenemende opgewondenheid, „dat
meisje moet niet misleid worden door hen
die haar omgeven men moet haar niet
doen gelooven dat gij gehuwd zijt, om haar
dan aan een ander te koppelen.
„O, daar ben ik niet bang voor," riep
Delancy. „Anna is er het meisje niet naar
om in overijling iets te doen, of mij zoo
spoedig te vergeten. Maar zij zal bedroefd
zijn, geioof, ja, weet iken gij moet mij hel
pen om haar uit dien waan te helpen
haar deze samenspanning te doeu zien."
„Dat is niet meer dan billijk," zeide Tante
Judge in gedachten, „want het is eene sa
menspanning tegen u en haar, en het is zaak
hier te handelen. Ga tot haar, Mr. Delanov,
en de Hemel geve u spoedNu spijt
mij dat ik de laatste maal zoo onverbidd
was; maar dit heb ik niet kunnen voo,'
of vermoeden."
„Hebt gij niets van Anna verno-
zeide Delancy nog altijd twijfelende.
„Geen woord, herhaalde zij. JE
„Welnu dan, haar adres?"
„Te Aber, Noord-Wallis." r> - 1
Dat is het adres van uw meester/-®!
hij, „niet van Anna."
„Zij zijn nu beiden te Aber."
„Een zonderlinge samenloop van
digheden." zeide Delancy, „eene zonet*:' l-
en ongelukkige ontmoeting, want h
geloof aan deze annonce. Echter,
goed al goed, nog slechts vier en -
uren houden haar van mij verwijder,4
„Is het niet noodig te telegraphffiï
vraagde Tante Judge, „het zijn weir
raisschieu, maar
„Maar dat berooft haar en mij
verrassing," zeide hij, „en er is
vreezen.
(Wordt verve