NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. IN DEN STRIJD DEPRGEFD. No: 39. Zaterdag 14 Mei 1892. Een-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. IN DE MEI BINNENLAND. F e ui liet on. iMEBSFOORTSCHE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. .Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 6 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal bereVend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De heer Alfred Ipsen, een Deen, die ongeveer twee jaren geleden ons vaderland een langdurig be zoek heeft gebracht, daarbij goed rondkeek, en later in een uit gebreid, van veel waardeering ge tuigend boek zijn indrukken beeft weergegeven, beschrijft ook een Zaterdag-voormiddag in Rotter dam. Het heele vrouwelijk perso neel zag hij daar druk bezig met schrobben, plassen, boenen groote watermassa's werden over straten en stoepen en gevels uitgegoten, 't was als kreeg de werkzame koopstad een volledig bad, aan welke behandeling zij zich proes tende onderwierp. Terwijl de vroolijke uitvoerderessen dezer kuur het grootste pleizier van de wereld hadden. Min of meer dichterlijk gestemde waarnemers van ongewone zaken en toestanden overdrijven wel eens in hun beschrijvingen, of lie ver, zij hebben de dingen met een geheel ander oog gezien dan degenen, die ze dagelijks aanschou wen. Toch bewijst die bewondering één ding namelijk dat Denemarken, hetwelk om verschillende redenen dikwijls met Nederland wordt vergeleken, ten opzichte van de hier besproken soort van zinde lijkheid niet op dezelfde lijn staat. Als de heer Ipsen de Meimaand in een der Hollandsche steden had doorgebracht, zou hij nog wel wat anders hebben kunnen zien. Hij zou, in de gezinnen van aanzien lijken en geringen, in groote en kleine huizen, getuige hebben kunnen zijn van de gewichtige plechtigheid, die men den grooten schoonmaak noemt. Vooral in de gezellige burgerhuizen, die hem het type voorkwamen van het rustig Nederlandsch bestaan, zou hij onrust en wanorde hebben zien heerschenen, indien men hem had toegelaten tot het bin nenste heiligdom van het familie leven, wat hoogst twijfelachtig ware, dan zou hij ontwaard hebben dat alles woest en ledig was geworden op de plaatsen, waar hij kort te voren zich nog zoo behagelijk had gevoeld. Wel licht ware bij hem de gedachte opgekomen van een soort van al- gemeene openbare boetedoening, waarbij vrouwen met ruwe, naakte armen, gewapend met van var kenshaar voorziene instrumenten, als de priesteressen optreden. 't. Is waar, de Mei van het jaar 1892 zou hij voor de kennisma king van deze onze nationale eigen aardigheid niet hebben moeten kiezen. Zij toch wijkt geheel af van hetgeen haar lofdichters van vroegeren en lateren tijd aan haar verheerlijkt hebbenzij vertoont het beeld, althans in haar eerste tijdperk, dat harer jeugd, van welke men immers zulke schoone verwachtingen pleegt te koesteren van een pijnlijke worsteling der natuur tot verkrijging van 't geen haar toekomt, een angstig jagen naar erkenning harer rech ten, een smeekend opzien naar de schatrijke doch voor haar ditmaal zoo onbarmhartige moeder de zon. Och ja, het oogenblik zal wel komen, dat de grootmoedige Ko ningin van den dag, geroerd door het lijden van het kind hetwelk zij dikwijls zoo kwistig met haar schoonste gaven overlaadde, ook nu weer door een vriendelijken lach alle voorafgegaan leed uit- wischt, maarlaat ons hopen dat deze regelen u. lezer, zullen doen zeggenHet is er, we heb ben het begroet, dat oogenblik. Welnu, bij al de bitterheden die deze gure onlenteachtige lente ons te doorstaan geeft, weet ge wat daarbij nog het meest hin dert? Vraagt dit aan onze huis moeders, en het antwoord is na genoeg eenstemmig. Dat «de schoonmaak" moest worden uitgesteld, ziedaar de oorzaak der dagelijks wederkeeren- de klacht. Hoe dat alles nog te recht moet komen, Mei is al een eind op streek, en nog geen begindat is het motief der eindeloos herhaalde verzuchting. Gij, égoïstische gemaal eener hoogst zorgvuldige vrouw, gij hebt het eens gewaagd, met een schuinslinkschen blik naar de ka chel en een spottenden tiek om de lippen, te zeggenNu, dat is ook erg!" maar ofschoon haar mond het woord van verwijt niet losliet, dat gij zoo duobei en dwars hadt verdiend, het oog zei genoeg. Toen een paar dagen la ter de windwijzer even naar 't Zuiden was gekeerd, en de ther mometer zelfs in de schaduw een paar graden rijzing vertoonde, kwaamt gij eens thuis en vondt de kachel verdwenen. Het staaltje van hoop was den vol genden dag weer uitgebluscht, de «schoonmaak" moest vanwege de koude uitgesteld worden, maai de kachel bleef weg want de schoorsteenveger had zijn taak reeds verricht en het betreurde verwarmingsmiddel was reeds door den smid onderhanden genomen in naam ten minste. Eventjes hebt gij gedacht aan een kleine(!)wraakneming voor uw toespeling gericht tegen de on- schenbare traditie van den schoon maak, Maar gij kent uw vrouwtje te goed, tot zoo iets is zij niet in staat. Ook zij werd door den loop der gebeurtenissen verrast, dat is alles, en de tijd, anders ge wijd aan een heerlijk zeepsop- en witkwast- festijn, met verrukkelijke variatiën van aangebrand eten of dubbel gezoute soep, gaat nu voor bij met een treurig wachten op betere dagen. Heel flauwe voorteekenen zijn zichtbaar van een kentering in de Meigewoonten. Wellicht zal er nog een halve eeuw moeten verloopen eer de verandering tot de vol dongen feiten behoort, maar dat er iets van in de lucht zit gelooven we te moeten constateeren. Wij mannen, we hebben ons tot dus ver zoeken te troosten in het leed, dat de schoonmaak ons oplevert, door er ons een beetje vroolijk over te maken, aardigheden te debiteeren; natuurlijk het beste middel om deze maatschappelijke instelling te bevestigen, evenals we de heerschappij van de «tour nure" overmatig hebben verlengd, door steeds uit te kraaien dat wij haar afschuwelijk vonden. In den laatsten tijd hebben mannen, die met oordeel des onderscheids over zulke dingen spreken, betoogd dat de jaarlijksche of als het kan de halfjaarlijksche schoonmaak een zegen is voor de openbare gezond heid dat er een massa, dat er myriaden bacteriën en soortge lijke natuurproducten zijn, die door de gewone reiniging der ka mers niet kunnen verwijderd wor den, maar doodleuk blijven zitten als raakte 't geen er om haar heen gebeurt haar niet aan de koude kleeren. Maar als in 't voorjaar de niets ontziende, met voortref felijke verdelgingsmiddelen gewa pende, van zeep en soda ruim voorziene werksters komen, met haar vernielingsarbeid doordrin gen tot in de uiterste schuilhoek jes, geen plekje onaangeroerd laten waar looze bacterie nog zou kunnen wegkruipen om het haar toegedachte lot te ontgaan, dan, viert de godin Hygeia feest, want haar wordt een otfer gebracht van onschatbare waarde. Welnu, sedert we niet meer smalen en spotten, maar prijzen, waardeeren en bewonderen, ont moet men soms dames, die de groote schoonmaak een onnoodige drukte gaan vinden, en den tijd, daaraan besteed, ten onrechte afgenomen achten van wat zij noodig hebben voor toilet, lectuur en promenade. Immers, men kan aan die kamers en portalen niet alles opofferen? Lieve beste Nederlandsche huis moeders en wie dat ooit hoopt te worden, wij smeeken u, blijft alsjeblieft schoonmakenWaar moet het heen, als ook op dat gebied het nihilisme veld wint! tl. M. de Koningin-Regetes heeft aan den Nederlandschen schutterijkader- bond, voor den in Juli te 's Hertogenbosch ie houden grooten schiedwedstrijd, toege kend twee groote zilveren medailles, uamelijk een namens H. M. de Koningin en een namens H. M, de Koningin-re gentes. Ook van andere zijden ontvangt de Bond, die thans 30 aldeelingen telt met ruim 1000 donateurs en leden, verschei dene bewijzen van belangstelling. De commissaris der Koningin in N.- Brabant Novelle VAN F. JUSTUS. 10) Een tijdlang liep zij Dog ber- en derwaarts. al9 wilde zij overal het laatste wegsterven van den zomer opzoeken aan elk afzouderlijk bed, aan eiken boom en aan iedere struik meende zij heden een afzonderlijk vaarwel te moeten toeroepen. Toen zij eindelijk weder in huis terugkeerde begon de korte najaars middag reeds te schemeren. In de kamer schikte zij den ruiker asters in een bloemen mandje en terwijl zij daarmede bezig was, kwam haar plotseling een lied voor den geest, dat jaren geleden eene diep ongelukkige vriendin haar eens had voorgezongen bet was op een Allerzielendag geweest, den dag waarop trouwe liefde uitgaat, om de graven der dooden te tooien. Zij ging naar de piano, die open stond en trachtte zich de melodie weder voor den gee9t te roepen. Het gelukte haar en weldra voegde zij er de woorden aan toe: »Vlecht in den krans de geurige resida, De laatste roode asters voeg er bij, En laat ons eenmaal nog van liefde spreken, Als eens in Mei Geef mij de hand, ik wil haar heimlijk drukken, En zag men 't ook, het is mij eenerlei; Geef mij nog een van uwe zoete blikken. Als eens in Mei! Het bloeit en schittert thans op elke groeve, Eén dag in 't jaar is voor de dooden vrij Kom aan mijn hart, dat ik u weêr bezitte, Als eens in Mei!" Een zacht gedruisch werd achter haar ge hoord. Zij zag oui en sprong verschrikt over eind, terwijl een diepe blos hare wangen overdekte. „Mijnheer, ik wist niet dat gij terug waart." „Ik ben ook pas sedert een half uurtje te huis," autwoordde hij met een diep ernstig gelaat haar de hand gevend. „Des te meer betreur ik het, dat ik terstond de overbrenger moet zijn van een zeer droeve en slechte tijding." Zij gaf geen gil, zij maakte geene haastige beweging, maar vroeg alleen met plotseling bleek geworden lippen: Wat is er gebeurd?" „Ik viud daar juist een brief, die mij de tijding brengt van Westheims dood," terwijl hij haar deelnemend aanzag. Hare borst haalde moeielijk adem, maar in hare lippen keerde de kleur weder. „Hoe stierf hij?'' vroeg zij op aaugedanen toon. Hij had beproefd, met een dier klein snelzeilende kustvaders, die zoo dikwerf met goed geluk als blokkadebrekers dienst hebben gedaan, zijnen landslieden eene lading wapeus eu ammunitie te doen toekomen, eene onder neming, die, wanneer zij gelukte, een ont- zachelijke winst moest afwerpen. Maar de kruizers van de Noordelijken waren ditmaal op hunne hoede. Twee korvetten vervolgden den schoener en sneden hem de kust af Een moorddadig vuur werd op het kleine vaartuig geopeud en reeds bij een der eerste schoteu trof een van den mast gescheurde splinter met zooveel kracht de slapen van Westheim, dat de krachtige man, zonder eenig geluid te geven, achteroverstortte en na weinige oogenblikken een lijk was. Westheim zelf," ging hij na eene poos voort, „moet de mogelijkheid of waarschijnlijk van een slechten afloop zeer duidelijk voor oogen hebben gehad, want hij heeft voor het geval van zijn dood uitvoerige beschikkingen ge nomen en b. v. order gegeven, om, om ingeval hij bij de onderneming verongelukte, mij daarvan terstond bericht te doen toe komen." Met deze woorden overhandigde hij haar den brief, welke door iemand geschreven wa's die de Duitsche taal ten minste vrij goed verstond en het feit juist zoo mededeelde, als Eckow het verhaald had. „Goddank dat hij niet langer geleden heeft!" zeide zij, hem den brief teruggevende, na hem gelezen te hebben. Zij sprak die woorden wel is waar aangedaan en op den toon van innig medelijden uit, maar toch zoo, als gold het iemand, die haar vreemd was. De president moest bij zich zei ven zeggen, dat het lot van geheel vreemde meuschen dikwerf reeds dezelfde uitdrukking van deelneming en droefheid had te voorschiju geroepen. Hij kou niet op de gedachte komen, haar in dit geval van een gebrek aan gevoel te beschuldigen; hij wist immers ook zeer wel dat het geene eigenlijke neiging des harten was en dat het die niet zijn kon, die haar tot Westheim had gebracht. Maar dan waren het in elk geval andere beweeg redenen geweest, had zij een andere hoop gekoesterd, die haar tot dien beslissenden stap had gedreven; eu was dat zij met zoo in het oog loopende gelatenheid de verijdeling harer hoop verdroeg? Het geheele gedrag van het meisje was hem een raadsel, waarvan hij, zoo dacht hij met een smartelijk bitter gevoel, wel bezwaarlijk ooit de oplossing zou vinden. In de dagen, die nu volgden, ontging het hem niet, dat zij zich moeite gaf om de tegenwoordigheid der kinderen geheel dezelfde te schijaen zoodra zij echter met hem alleen was, was zij ernstig en stil, toch besprak zij, wanneer de gelegenheid het medebracht, de gebeurtenis in zeer kalme gebeurtenis in zeer kalme en bedaarde uitdrukkingen. Dat hare gedachten zich er gedurig mede bezig hielden, verloochende zij iu geen enkel opzicht: of haar hart er ouder leed? Hij wist dat hij op deze vragen geen auiwoord kon krijgen. Zij, van haren kant, wachtte van den eenen dag op den anderen uit zijnen mond de uiededeeling te zullen vernemen, dat zijne nicht zich bereid had verklaard om in hare plaats te tredeu en dat hij, omdat die afspraak natuurlijk niet ongedaan kon worden gemaakt, er van moest afzien, haar nog langer al9 zijne huisgenoote bij zich te kunnen zien Ongeveer veertien dageu na dat het be richt van Westheims overlijden was gekomen, kwam Eckow op een namiddag tegen de schemering in de woonkamer. „Ik ben helaas naar het schijnt weder de overbrenger van eene kwade tijding," sprak hij deelnemend, terwijl hij aan Eveline eeu met zwart lak gesloten brief overhandigde. „Het is een langverwacht doodsbericht," antwoordde zij droevig, maar volkomen gelaten, nadat zij een blik op het adres had geworpen, „mijn arme zwager is overleden." Slot volgt,

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1892 | | pagina 1