NIEUWE Hl Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. !No. 35. Woensdag 3 Mei 1893. Twee-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. VLINDERS. Feuilleton. AMERSFOOR IE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.— Franco per posi door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, ^mersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. CToote letters en vignetten naar plaatsruimte. Moet de vrouw het stemrecht hebben Deze vraag staat zeker wel in nauw verband met die andere welke zijn de rechten der vrouw, welke is hare plaats is het huis gezin en in de maatschappij Over de rechten en plichten van de vrouw ter eener zijde en die van den man van den anderen kant is reeds veel getwist, en over de juiste bepaling en afbakening daarvan zal men het wel nooit eens worden. Ik zal mij dan ook niet verstouten om uit te willen maken welke die onderscheiden rechten en plichten zijnhet zou ook wel het best en verstandigs! zijn, als daarover maar zoo weinig mogelijk gesproken werd. Dat er in 't algemeen rechten en plich ten voor beide partijen bestaan, is bekend. Zoo is het b v. de plicht van den vader des huisge- zins, om zijn gezin te onderhou den en zoo mogelijk in positie ie verbeteren. Die plicht brengt van zelf met zich, dat zijn werkkrin voornamelijk hem verplaatst in het openbare leven. De vrouw daarentegen, wie in de eerste plaats de taak der opvoeding is aangewezen, is in hare werkkring meer beperkt tot het huiselijl leven. Deze regel is zeer alge meen gesteld en heeft natuurlijk uitzonderingenook in huis heeft de man plichten te vervullen en de vrouw soms ook wel daarbui ten. Maar als regel mogen wij stellen de roeping der vrouw ligt in het huisgezin, daar is zij op haar plaats. En welk een schoone roeping is dat I Opvoeden en ver plegen, bet doen heerschen van orde en netheid, liefelijkheid en schoonheid in huis I Laat de echt genoot zijn gezin naar buiten ver tegenwoordigen en de rechten er van handhaven; wat hij doet ter verbetering van den staat, van zichzelven, de terugslag valt op zijn gezin. En toch is de vrouw niet zonder invloed op den staat. Zij werkt mede, vooral door haar heiligenden en reinigenden invloed aan te wenden op hare jongens, opdat ook dezen eenmaal nuttige leden der maatschappij, goede en edele staatsburgers zullen zijn. De vrouw is dus heusch niet van allen invloed op het staatsle ven uitgesloten, integendeel haar invloed, al werkt hij indirect, is verbazend groot, en zij heeft voor een groot deel de toekomst in haar macht. Waarlijk heerlijk en ver heven in die taak en der vrouw ten volle waardig. Zal zij nu, die zich van het ge wicht en den omvang dier taak bewust is, nog daarenboven het stemrecht als haar recht hegee ren? Zeker wel nietzij zal met het hare tevreden zijn en de zorg voor de belangen van haar huisgezin, waar die in aanraking komen met het openbaar leven, gaarne over laten aan haar wederhelft. Wordt de vrouw nu hierdoor bij den man achtergesteld? Volstrekt niet. Haar taak als huismoeder is geens zins minder te achten dan die, welke haar man te vervullen heeft, zij is verhevener zelfs. En trou wens niet dat mag hier als reden gelden wat wel eens daarvoor wordt opgegeven, nl. dat de man het hoofd van het gezin, dat hij de baas is, en de vrouw zijn min dere, zijne onderdanige dienaresse. Van minderheid moet geen sprake zijn. Het huwelijk beschouwen wij als een verbond, een heilig ver bond van twee gelijken. Dat de man de meerdere zou zijn van de vrouw is een geheel Oostersch idee. In het Oosten wordt de vrouw in dienstbaarheid en onder danigheid gehouden, zij is in èèn woord een slavin en als zoodanig in alles onderworpen aan den man. Die toestand, hoewel soms veel verzacht, blijft in het Oosten voort bestaan. Bij ons niet alzoo, en sedert lang niet meer, dank zij de westersche beschaving en de die per doorgedrongen begrippen van vrijheid. Maar, zult gij zeggen, bij de trouwplechtigheid wordt toch ge zegd, dat de vrouw onderdanig moet zijn aan haar man dan zijn zij dus niet gelijk, waar de eene gehoorzaamheid schuldig is aan den ander? Vooreerst moet ik hierop antwoorden, dat die be kende formule goed moet verstaan wordenen dan het is waar, zij wordt voor alle paren, die in het huwelijksbootje stappen, uitge sproken en hen aan 't harte ge legd, maar toch is zij voor som mige in zekeren zin overbodig. In zijne ïEthische Fragmenten,' die zooveel lessen van levenswijs heid bevatten, waarom het wel te wenschen ware, dat zij in geen huiskamer ontbraken, begint Dr. Ritter het hoofdstuk over het Huwelijk aldus: »De formaliteiten waren afge- loopen. Men was aan den feeste- lijken disch gezeten, en nu stond de vader der jonge vrouw op en sprak de volgende woorden: DïKinderen slechts één wensch heb ik voor u op het hart. Gij hebt dezen morgen hooren spre ken van de rechten en plichten van man en vrouw. Dit was voor het eerst ik hoop, dat het ook voor het laatst is geweest." Zeer wijze woorden sprak die vader. »Het huwelijk is geen contract, geen uitwisseling van plichten en rechten. Die rechten en plichten zijn vastgesteld, omdat de harten der menschen boos zijn. en waar er van gesproken moet worden de vader had gelijk! daar is het huwelijksgeluk verloren, meest al verloren voor goed. Het ware huwelijk is daar, waar man en vrouw elkander vrij hebben ge kozen, met het ernstige doel om met elkaar te streven naar eenheid." De bovengenoemde formule moet eigenlijk overbodig zijn en zij is het geweest voor het paar, dat ik u hier wil voorstellen. De huisvader, dien ik hier be doel, vervult de betrekking, die hij in de maatschappij bekleedt, met nauwgezette plichtsbetrach ting zorgt op uitnemende wijze voor de belangen der zijnen en vergeet daarbij niet de heilige en ernstige plichten, die hij in huis heeft te vervullen. Zijne vrouw is het type van een huismoeder. Zij geeft hare kinderen een verstan dige, flinke opvoeding, zij is de ziel in huis, het zonnetje dat warmte verspreidt en lichten leven wekt. En daar komt bijzij heb ben elkander lief, met een liefde, waardoor zij in elkaar opgaan, voor elkaar leven, zich aan elkan der wijden. Zij zoeken, zij steunen elkander. Zij verstaan, zij begrij pen elkander. Haar teederheid en zachtmoedigheid matigen zijn strengheid en ruwheidzijn kracht en beleid sterken hare zwakheid en weekhartigheid. Zij vullen el kander aan. Zoo ooit, dan is bij hen het spreekwoord waar, dat man en vrouw één zijn, of zooals Ritter het uitdrukte, »zy streven naar éénheid." Zoudt gij nu zeggen, dat hier van onderdanigheid sprake is, van ongelijkheid? Maar neen, geen van beiden denkt er ook zelf maar aan, wie van hen nu de meerdere is. Die gedachte is nog nooit bij hen opgekomen. Alles gaat bij hen onwillekeurig en als van zelf, en alles marcheert goed. In sommige zaken beslist de man, in andere weer de vrouw en toch met eer biediging van elkanders denk wijze zij weten dat zij naar el kanders overtuiging handelen. Het heeft den schijn alsof telkens maar één persoon handelt, en zij zijn ook inderdaad één. Een gelukkig gezin noemen wij dat, en het is gelukkig geen fan tasie of een onbereikbaar ideaal, want er zijn er zoo te vinden, al zijn ze weliswaar niet zoo talrijk. Als gij die vrouw ontmoet, vraag haar dan eens, of zij voor zich het stemrecht begeert, wat nu al leen haar man bezit. Ik durf wed den, dat zij er gaarne voor zal bedanken. Zij weet wat hare roe ping is en waar haar plaats is. Dit geldt nu alleen voor de ge huwde vrouwen, maar nu de on- gehuwden. Sommigen harer staan door den aard harer betrekking, door hare maatschappelijke positie, eigenlijk gelijk met vele mannen daarom zou het billijk zijn om haar met hen gelijke rechten te geven. Nu schijnt het zeker wel inkonsekwent en onrechtvaardig, als die zelfde vrouw zoodra zij gehuwd is dat recht niet meer bezit; maar toch is dit, naar ik 1) Mijn vader was een achtingswaardig fabiikarn en woonde in een kleine stad. Daar ik verscheiden broeders en zusters had was mijn erfdeel zeer pover, 't Geluk wilde intusschen dat ik het hart van een jonge, zeer rijke dame won en, na dat alle beletselen uit den weg geruimd waren, werden wij door een mijner broeders in de kerk onzer geboorteplaats getrouwd. Terstond daarop stapten wij in een elegante reiskoets, om gelijk de mode dat verlangt, onze wittebroodsweken in een badplaats door te brengen. Mijn vrouw was namelijk op eene kostschool in de nabijheid der hoofdstad opgevoed en was daar zoo van nabij met ue ge bruiken en de manieren der groote wereld bekend geworden, dat haar minder fijn beschaafde echtgenoot daar dikwyls we zenlijk versteld stond. Als de bewoners eener in het binnen ste des lands gelegen stad voor de eerste maal de zee zien, is dit eene werkelijke gebeurtenis in hun leven. Nooit zal ik den dag onzer aankomst te Brighton, nooit het oogenblik vergeten, toen de wijde, donkerblauwe vlakte, in den zonneglans schitterende en met tallooze vaartuigen overdekt, voor ons lag uitgebreid. Wij reden naaf hat beroemdste logement der «tad, liet _chip genaamd, en namen om voor, geheel op zeemansvoet te leven. Dus deden wij doorgaans voor het ont bijt eene wandeling langs bet strand en gunden onze paarden rust, om met eene kleine boot roeilochjes op zee te onder nemen. Op zekeren morgen zeide mijne vrouw mij «Beste, de zeelucht doet mij goed; wij moesten eens een poosje op zee gaan wonen." - «Van harte gaarne," antwoordde ik. »En," vervolgde mijne vrouw, «daar men ons overal den toegang geeft, moest gij lid van de koninklijke yaehtclub worden. Niets staat zoo voornaam als jacht te hebben; de club bestaat enkel uit adel lijke parlementsleden, gij moet dus lid worden." Als eene vrouw haar man rijk gemaakt heeft, hem een aangenaam middel voor slaat, om haar geld uit te geven, mag de man geen neen zeggen. Ik had nog nooit den voel op een verdek gezet en kon mij dus niet vleien, dat ik zeer ge schikt was om het bestuur van een schip op mij te nemer. Maar, dacht ik, de zee schijnt een aangenaam, liefelijk ver blijf, de beweging van een schip is zeker uiterst prettig, en wal de namen van zeilen en verdeie takeluadje aangaat, die zijn zeker gemakkelijk te leeren. Zonder twijfel zal ik tegen het einde van het saizoen een even goed en ervaren scheeps kapitein zijn, als een van de club. Na verloop van een paai weken verlieten wij dan ook Brighton, gingen aan boord eener stoomboot en stapten te Cowes, het hoofdkwartier der leden van de yaeht club, aan wal. Mijne vrouw had een ntef, een zekere Lomax, een elegante oude vriji-r van diep in de vijftig, die overal bekend was en buitengewone zorg aan zijne kleeding en zijn uiterlijk voorkomen besteedde. Hij was altijd op de verzamelplaatsen der groote wereld te vinden, in den zomer te Brighton, des win'ers te Londen, en thans trof het gelukkig, dat hij ook te Cowes was en dagelijks met de voor naamste leden van de club omging. Hij was blij van mijne maritime plannen te hooren, bood dadelijk aan my den admi raal voor te stellen, en zeide mij dat juist een uitstekend jacht, het eigendom van een jongen lord, die voor eenige jaren buitenslands was gegaan, te koop was. De koop was spoedig gesloten, ik werd heer en bevelhebber van een fraaien kotter van honderd tonaen en zijne be manning, en verscheen in de club in het voorgeschreven costuum met een stroo- hoed, een blauw kort buis, een wijden schippersbroek en het koninklijke wapen om den arm. Ik beken, dat ik in mijne eigene oogen viij wat van een vogelver schrikker had, maar mijne vrouw bewon derde mij en boezemde inij weder zelf vertrouwen in, schoon ook zij zelve met haarlakenschebroeken weinig vrouwelijke muts tamelijk kluchtig was toegetakeld. Als ik mij in eenige nieuwe onderneming begeef, houd ik er van mij de daarmede eigenaardig verbondene gebruiken en ma nieren op mijn gemak aan te wennen. Als nieuw lid van deyachlclub zou ik dus thans ook liever verkozen hebben een tijdlang aan mijzelf overgelaten te blijven, om mij langzamerhand in mijn nieuwen stand te vinden en evenals eene kat voor een modderplas, den eenen voet voor den anderen te zetten, voor dat ik mij ver metel van het vaste land verwyderde. Ik had gewenscht zoo de eerste maand maar stilletjes voor anker te blijven of nog liever, had daar kans toe bestaan, mijn kotter veilig en wel op het droge te trekken en mij hier aan de teerlucht te gewennen, voordat ik mij aan de schom melende beweging van het schip bloot stellen moest. Vrienden echter zijn on bezonnen raadgevers, en ik had mij ongelukkigerwijze op een zeer noodlottig oogenblik laten aanwerven. De gansche vloot lag goreed om naar Cherbourg te zeilen, en men wenschte mij algemeen geluk, dat ik mij juist op een oogenblik had laten aannemen, dat zich dezeldzaine gelegenheid aanbood, om een kostelijk reisje te doen, eene Fransche haven te be zoeken en een Franschen koning met eene gansche koninklijke familie te zien. Ik beken, dat mij eene rilling over het lijf liep toen ik van al die ophanden zijnde heerlijkheden vernam; maai mijne vrouw was in de wolken en neef Lortisx bood dadelijk aan mee van de partij te zijn. Den volgenden morgen zouden wij reeds in zee steken en wij hadden dus de han den vol werk oin al het noodige te be redderen en voorraad voor onze eerste reis op te doen. De nacht verdween, d« morgen veischeen, en toen ik uit het venster keek, de dikke mist zag en den wind vrij wat hoorde bulderen, was mijne eerste gedachte, dat dieD dag van onze inscheping wel iets worden zou. Ik was nochthans mijn eigen heer niet langer. De gansche wereld, mijne kleinheid alleen uilgezondei d, was verukt over den heer lijken wmd; mij klonk die heel akelig

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1