NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
111)1
ÏI
I,
UTRECHT en GELDERLAND
I\o. 41.
Woensdag 24 Mei 1893.
Twee-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
VLINDERS.
ir'euilleton.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en
'rijdae.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
aovertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Egoïsme en ecu uiebegoisl.
»Alles is eigenlijk egoïsme.
Al onze handelingen komen uit
egoïsme voort. Naastenliefde be
gint met zichzelven." Deze en der
gelijke redeneeringen zijn tegen
woordig veel in omloop, en niet
enkel volslagen egoïsten, waarvan
er gelukkig nog maar weinigen
zijn, verkondigen deze leeringen,
maar ook wel zij, die in de prak
tijk van dat egoïsme geen bewijzen
geven. Het edelste zelfs wat de
mensch doet zeggen zij, hij doet
het tenslotte voor zichzelf, al is
het maar omdat het hem aange
naam aandoet. Maar deze rede
neering is valsch. Men zou dan
ten slotte er toe moeten komen
om te beweren dat iemand, die
zich, die alles wat hij heeft en
kan, tot zijn leven toe, opoffert
voor anderen, dit toch eigenlijk
doet voor zichzelven. Nu, in vele
gevallen zelfs bij de grootste op
offering mag eigenliefde in 't spel
zijn, het is niet voor alle gevallen
waar, men kan niet generalisee
ren. Wie voor de menschheid
leeft en werkt, wie zich aan ande
ren toewijdt, leeft en werkt in ze
keren zin ook voor zichzelf, omdat
hij ook tot die menschheid behoort
waarvoor hij leeft en werkt, om
dat hij ook een deel uitmaakt van
dat geheel. Hij beschouwt niet zich
zelven als het middelpunt van al
les, van het geheel, maar als een
ondergeschikt deel daarvan. Wat
voor het geheel gedaan wordt
komt ieder der deelen afzonderlijk
ten goede. Toewijding gaat dik
wijls met smart en schade gepaard,
maar, dit is waar, zij slaat op
ons zelf ter ugvan de toewij ding on
dervinden wij zelf den terugslag.
De toewijding werkt terug op hem,
van wien zij uitgaat, beloont hem
vaak met verhooging van zedelijke
kracht, van adel des geestes, van
gemoedsrust. Maar kan men nu
van egoïsme spreken bij iemand,
die zich toewijdt, zich geheel geeft
aan anderen Kan men hem egoïst
noemen, omdat zijne toewijding
ten slotte toch op hemzelven te
rugwerkt? Neen, tenminste niet
als men egoïsme neemt in zijn
gewone beteekenis. Egoïst is hij,
die altijd en overal en in alles
zichzelven zoekt; die behagen
schept in het zoeken van anderen.
Tusschen heiden is onderscheid.
Beiden kan men niet in dezelfde
categorie opnemen. Wie ook den
laatste onder de egoïsten rekent,
speelt met woorden.
Er zijn personen, zoo edel en
onzelfzuchtig in geheel hun leven
eu streven, dat men over hen
sprekende het woord egoïsme niet
gebruiken kan en mag. Zulke ka
rakters van verheven zedelijke
kracht zijn zeker niet alledaagsch,
maar zij worden gevonden. Pro-
fkssor Buys was een van hen; hij
bezat het vermogen om zichzelf
te vergeten voor anderenzijn
handelingen kwamen niet uit
egoïsme voort, en ik geloof niet,
dat iemand dit zou durven be
weren.
Bipde overdracht van het ree
toraat in 1876 verklaarde hij wat
het eigenlijke doel zijner werk
zaamheid was, en dat doel was
volgens hem: »Het jonge geslacht
te doordringen van de overtuiging,
dat hoe uitnemend onze eigen
kleine persoontjes ook zijn mogen,
er iets is nog interressanter dan
wij: de groote, rijke gemeenschap
van welke wij de deelen. de kleine
deelen, de atomen zijnhen
te leeren, dat de staat, al is zijne
grootsche bestemming de behar
tiging van aller en dus ook van
ons belang, toch iets anders is
en meer moet zijn dan wijdat
zijn recht ons recht niet is, en
dat, zoo dikwijls wij als zijne
vertegenwoordigers optreden, wij
komen om te geven, niet om te
nemen, om te dienen, om buit te
makenhen door de rijke
wereld heen te leiden, en te
oefenen in de moeilijke kunst der
waardeering; hun een open
oog te geven voor alle belangen,
ook voor die, in welke zij zeiven
niet deelenvoor alle behoeften,
ook voor die, welke zij zeiven
niet gevoelenvoor elke krachts
inspanning, ook voor die, waartoe
zij zeiven niet in staat zijn;
in één woord: in het hart die
snaar neer te leggen waarin het
leven van de geheele gemeen
schap trilt."
Die beginselen, zucht tot waar
deering, liefde voor rechtvaardig
heid en toewijding aan den staat,
heeft hij zelf in praktijk gebracht
en ook anderen ingeprent. Uit
muntend door eenvoud en waar
heid is de hulde, die zijn twee
meest geliefde leerlingen aan hun
nen leermeester brachten. In een
hem gewijde beschouwing vol
piëteit en waardeering, in de
Haarl. Ct. schreef een van dat
genoemde tweetal, prof. W. van
der Vlugt, o. a. dit: »Hij was
een man in het verstand, maar
die levenslang kind bleef met
zijn hart. Hij was nederig door
en door. Hij zocht zichzelven nooit
noch sprak hij van zichzelven.
Hij was enkelen alles, velen veel.
Hij had door ongenadigen arbeid,
uit het puin van een boven zijn
hoofd ingestort huis, zelf zich
omhoog gewerkt tot den rang van
een gevierd leeraar, een vraag
baak in zijne wetenschap, een
machtig voorlichter der openbare
meening. Maar hij wilde het niet
hooren zeggenwie er op zin
speelden, sloot hij den mond.
Het smalen zijner verguizers
sprak hij soms nog goed. Zoo
onbeholpen kon een examen niet
zijn uitgevallen, of hij vond licht
punten te prijzenzoo gewoon
konden ambtgenooten een student
niet vinden, of hij roemde den
knappen kop. de stalen vlijt, voor
het minst »den braven vent."
En aan zijn graf getuigde die
zelfde vriend van hem: »Rijke
gaven waren hem geschonken,
maar nooit gaf hij ons den in
druk van tentoontestellen alles
wat hij had. In het mededeelen
van zijn kennis was hij sober,
gelijk in andere dingen. Niets
wat hij vuriger wenschte in te
griffen in ons aller hart, dan de
ééne groote waarheid, dat deugd
en nog eens deugd het eeuwige
zout is, waardoor staat en Maat
schappij gevrijwaard blijven voor
bederf. Hij heeft ons veel ge
geven, ons allen wederom, niet
eenen engeren kring alleen.
Er zijn enkele, zeer enkele van
die uitverkoren geesten die slechts
zich hebben te geven gelijk zij
zijn, om een zege te worden voor
wie hem moge nadertreden.
Buys in zijne eenvoudige, dood
eenvoudige grootheid, was één
van hen. Hem te zien, bij hem
te wezen, maakte u beter dan gij
waart. Zijn hart was als de effen
zee, zoo blank, zoo ruim, zoo
diep, zoo overanderlijk bereid, ten
allen tijde om den schat van
heilzame krachten en gaven, die
in de diepte wonen, te stellen ter
beschikking van wie daarom maar
vragen mocht, zonder eenig neven-
bedoelen." De ander van het ge
noemde tweetal, prof. J. P. Molt-
zer getuigt van hem»Ik heb in
mijn leven niemand ontmoet, van
wien zóó sterk een betrouwbaren
indruk van rechtvaardigheid en
objectiviteit uitging. Uitermate be
scheiden, wars van alle ijdelheid,
zichzelf niet zoekend, kreeg hij
juist daardoor een machtigen in
vloed. Zijn ideaal was: de
onzelfzuchtige dienaar te zijn van
den, binnen de grenzen der doel
matigheid en rechtvaardigheid,
naar het algemeen welzijn stre-
venden staat. Velen, bij wie
in 't vervolg de begeerte mocht
rijzen om, 't zij door hun denken
en betoogen, 't zij door hun han
delend optreden, in hoogeren of
lageren rang invloed te oefenen
op de richting, waarheen het schip
van staat zal worden gevoerd, zij
zullen vooraf aan hun geweten,
voortaan met verhoogden ernst,
door Buys den klemmenden eisch
hooren gestelddoet van u elke
niet publiekrechtelijke overwe
ging, ontleend aan het bijzonder
belang, van wien het ook zijn
moge; ontbindt uwe voetzolen,
want de plaats die gij staat te
betreden, is gewijde grond!" Met
deze twee getuigenissen kunnen
wij hier volstaan. Meer dan vele
woorden vermogen, bewijst het
voorbeeld van dezen man, wiens
leer was den naaste lief te heb-
SLOT.
5Nauwelijks echter was hij met zijne
vrouw in het rijtuig gezeten, dat hen naar
het gesticht moest brengen, of hij kreeg
een onbestend voorgevoel van een hem
naderend onheil. Hij gevoelde zich slecht
op zijn gemak. Zijn hart klopte hoor
baar en het koude zweet brak hem uit.
»Wat zal mij overkomen?" vroeg hjj
vol angst zichzelf af.
Wat echter zijne vrees nog vermeer
derde was, dat er dien morgen iets
gebeurd was, dat een lang verborgen
geheim aan het licht zou brengen. Bij
het doorzoeken eener lade was hem toe
vallig de enveloppe, waarin zich de dooi
hem gevondene banknoten bevonden, in
handen gekomen. Hij had die toen in
de papiermand geworpen. Een uur later
was mevrouw Ripley in de kamer van
haar echtgenoot gekomen en had dezelfde
enveloppe genomen om eenige briefjes
in te doen die zij noodig had voor het
pgeven harer boodschappen, welke zij
na haar bezoek aan het gesticht doen
wilde.
Gedurende het rijden hadden de echt-
genooten slechts enkele woorden gewis
seld, daar beide door hunne gedachten
werden bezig gehouden; Ripley met het
voorgevoel van een hem naderend onheil
en Caroline met het pijnlijke dat de
ontmoeting met hare vriendin zeker heb
ben zou. Het rijtuig bracht hen spoedig
in een der zijstraten van Brompton-road
en hield stil voor een groot gebouw, dat
veel op een klooster geleek. Eene kleine
maar stevig en met groote spijkers be-
slagene deur, een grooten en hoogen
voorgevel, waarvan de ramen met ijzeren
bouten voorzien waren, deden het gebouw
tegelijk op eene gevangenis en op een
klooster gelijken.
De palfrenier klopte aan en de deur
werd geopend. De heer en meviouw
Ripley traden onmiddelijk binnen en
werden in de gewone spreekkamer gela
ten waarin zich toevallig op dat oogen-
blik niemand anders bevond.
Mevrouw Ripley nam plaats op een
der matten stoelen die in het vertrek
stonden, terwijl Charles, altoos door eene
onverklaarbare vrees gekweld, naar het
venster ging dat op de binnenplaats uit
zag.
Beiden bewaarden een diep stilzwijgen.
Er zijn plaatsen die op den mensch den
indruk maken van een grafkelder en
waar men aarzelt een woord te spreken.
Een krankzinnigengesticht behoort in de
eerste plaats onier de zoodanigen voor
hem die medegevoel heeft voor de be-
klagenswaardigen die daar verblijf houden.
Hoe vele levende dooden slepen daar
hun ellendig bestaan vooit. Hoeveier
hoop werd teleurgesteld, hoevelertoekomst
verwoest door de vreesclijke ziekte waar
aan de bewoners van zulk een gesticht
lijden. Hoevele slachtoffers der mensche-
lijke wreedheid en onrechtvaardigheid
eindigden daar hun leven, dat men beroofd
van het verstand, als zij zijn, nauwelijks
een leven kan noemen.
Wie weet of deze en soortgelijke
gedachten niet in het brein van Ripley
opkwamen. Met de ellebogen geleund
op een tafeltje dat naast het raam stond,
zag hij met een gevoel van afgrijzen
naar eenige ongelukkigen die op de plaats
rondliepen; sommige waren treurig en
blikten wezenloos rond, anderen waren
vroolijk en glimlachten, maar die glim
lach was nog pijnlijker dan de tranen
der eersten; weer anderen schenen geheel
verwilderd alsof een vreeselijke droom
hen kwelde.
Deze treurige aanblik was niet geschikt
Charles uit zijne overpeinzingen op te
wekken, zijn geweten overlaadde hem
ineer en meer met verwijtingen.
Hij bleef echter niet lang aan zichzelf
overgelaten; de deur der spreekkamer
werd geopend enRipley dacht
in de giond te zinken hij het zien bin
nenkomen eener vrouw die nog jong
was, maar zoo bleek als een lijk.
Deze vrouw was niemand andeis dan
Ellen Leslie!
Zij herkenden elkander dadelijk; doch
hetzien van haren beul had op het arme
slachtoffer niet die uitwerking die men
verwacht zou hebben.
Ellen's waanzin was zeer kalm en
rustig, nooit had zij van die hevige aan
vallen, die de krankzinnigen soms zoo
gevaarlijk maken. Zij herinnerde zich
volkomen het verlies der banknoten en
de geringste bijzonderheid aan dat ver
lies verbonden.
Maar de schok die zij gekregen had
bij het lezen der noodlottige advertentie
van Ripley's huwelijk, was zoo hevig ge
weest, dat alles wat vroeger met haar
gebeurd was uit haar geheugen was ge-
wischt.
Alleen herionerde zij zich flauw dat
er i"ts wis gebeuld dat Charles belet
had zijne bezoeken te herbalen. Dat hij
hier te zamen met Caroline was, scheen
volstrek geen onaangenamen indruk up
haar te maken.
Mevrouw Ripley merkte duidelijk dat
Ellen en Charles elkander vroeger ont
moet hadden, zij kon evenwel niets ver
moeden van ile betrekking die vroeger
tusschen hen bestaan had, daar het hare
gewoonte niet was op de praatjes der
wereld acht te geven: en boveudien nam
op dit oogenblik het me 'elijden met hare
arme vriendin al hare gedachten in.
De samenkomst der vriendinnen liep
zeer naar wensch ten einde, beide waren
recht gelukkig elkaar te zien.
Het uur voor de bezooken bestemd was
verloopen. Charles en zijne vrouw stonden
op en namen afscheid van de arme on
gelukkige. Maar op dit oogenblik gebeur
de er eer. dier zaken, die schijnbaar
toevallig, toch door de Voorzienigheid
vaoruitbeschikt zijn ons aan te doen, dat
de meest verborgene misdaden toch al
toos ten laatste ontdekt worden.
Toen mevrouw Ripley opgestaan was
schikte zij in haar zakdoek de briefjes
terecht die zij voor hare boodschappen
noodig had. De enveloppe kwam even
te voorschijn, zoodat Ellen en Charles
haar zien konden. Charles werd bleek
als een doode, beefde van het hoofd tot
ile voeten en moest weer gaan zitten.
Ellen zette groote oogen op eu riep
met eene stern die legeljjk verwonderd