NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. Het lerkenniitgsteekeR, J\o. 83. Woensdag 18 October 1893. Twee-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Onze dienstboden. BINNENLAND. F euilleton. DORT COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. In gezelschappen, vooral dan van dames, is een zeer gewoon onder werp van het gesprek dat, wat hier boven genoemd wordt. Mevrouw A. beklaagt zich, dat haar dienstbode zoo lui en langzaam is; mevrouw B. noemt de hare onattent en zorgeloos; die van mevrouw C. is niet trouw of niet eerlijk; een andere weer ver oorzaakt ongenoegen in huis, of be hartigt onze belangen niet, of soms wordt gemerkt, dat zij bedriegt of zoekt te bedriegenzoo lang je op ze let gaat alles goed, maar wat geboden wordt is nooit op tijd gedaan of zoo gedaan als men het wenschtedan weer zijn ze brutaal of onbeschaamd of babbelachtig, of ze beschouwen ons huis als een in val van logeergasten en vrijbuiters zij beschikken over ons eigendom alsof het het hunne waszij beder ven onze kinderenzij maar aar zou ik eindigen, als ik al de klachten wilde opsommen, al de grieven, die bij allerlei gelegenheden bij herhaling worden geuit. Op dergelijke klachten volgt dik wijls verandering van dienstboden, van daag komen ze en morgen krij gen ze hun congé. Het is een komen en gaan en dat is zeer gewoon. Waar, aan wie de schuld? Altijd en altijd aan de dienstboden Laten wij eens zien, of er geen remedie is voor die kwaal, dat zoo niet in alle dan toch in vele gevallen zal baten Misschien vinden wij er een in de volgende bespreking van de verhou ding tusschen ons en onze dienst boden. Een verhouding brengt verplich tingen mede, van weerszijden. Die aan onzen kant kunnen wij beschou wen met betrekking tot onze dienst boden en met betrekking tot ons zeiven. Algemeen bekende en erkende be ginselen zijn, dat de heer zijn dienst boden voeding en woning moet geven, dat hij bij ziekte of ongeval hulp moet verleenen, dat bij billijkerwijze verplicht is rekening te houden met hunne diensten en daarvoor een ge- ëvenredigd loon schuldig is. Welnu zult ge zeggen, de arbeid wordt be taald, op tijd krijgen zij hun loon, wat wilt ge nog meer? Maar, zij geven u meer dan arbeid. Zij stellen hun persoon afhankelijk van u, zij olleren ons hun vrijheid, en die is ook wat waard. Zij hebben geen eigen te h u is, kunnen niet «onder eigen," «onder ons" zijn. Dat gemis moet hun zooveel het kan vergoed worden. Wij moeten ook deelen in hun lief en leed, hen beschouwen als behoorende tot de huisgenooten en maken, dat zij zich bij ons thuis gevoelen en niet als onder vreemden. Een plicht tegenover hen, die af hankelijk van ons zijn, is te waken over hun persoon, hun gedrag, hun welzijn. Dit is een plicht van koningen en prinsen, van alle overheidsper sonen, ook van het hoofd van het kleinste staatje in den staat, van den huisvader, leder, die gezag heeft over anderen is ook in zekere mate voor hen verantwoordelijk. liet volk is niet om den koningmaar de koning om het volk. Toen Marie Antoinette door een barer rechters werd toegevoegd: »Het zal u wel spij ten, dat uw zoon een troon heeft verlo ren, dien hij had kunnen beklimmen, als het volk, eindelijk van zijne rech ten bewust geworden, dien troon niet had vernield," gaf zij dit schoone antwoord«Nooit zal ik iets voor mijn zoon betreuren, als het zijn ge boorteland maar goed gaat." Een goed vorst beschouwt zijn on derdanen niet alleen maar met be trekking tot zichzelven, tot de dien sten die zij hem bewijzen en de ge schiktheid van hun persoon en de glans en eer, die zij zijne huishou ding bijzetten. Nu, het huisgezin is een koninkrijk in het klein. Wij hebben niet met hem afgere kend als wij hem in ruil voor hun arbeid geld en onderhoud gegeven hebben. Evenals wij zeiven hebben zij recht op een zekere mate van welvaartkunnen wij ze die bezorgen dan behooren wij het ook te doen. Nu, iemand geniet welvaart, als hij overeenkomstig zijn stand kan leven en daarbij nog wat geld en tijd overhoudt om aan zijn geestelijke ontwikkeling te besteden. Wij moe ten dus ook onzen dienstbaren eeni- gen tijd geven, dien zij hun eigen dom mogen noemen, b.v. iederen avond als het werk is afgeioopen niet altijd werken. Dan kunnen zij zich bezig houden met eigen werk, met lectuur al naar believen. In een ordelijk huisgezin wordt dat zeer goed geschikt, en met des te meer ijver en pleizier zullen zij hun werk verrichten in het prettig vooruitzicht van die vrije uurtjes. In den omgang boude men het midden tusschen «vertrouwelijk zijn" en «op een afstand." Niet bevelen, al steunende op ons gezag, op onze meerderheid, Liever vriendelijk vragen, daarmee komen we veel. verder. Een bevel, alleen maar op een vragenden toon gespro ken, verliest daardoor het scherpe en hoekige verzoeken worden gaarne en eerder ingewilligd. Ook uit den stem moet goedheid en hartelijkheid klinken, dat wint, dat trekt. Wij moeten tot hem afdalen, niet altijd tronen op een voor hen ongenaak bare hoogte en dan zachtheid en be scheidenheid aanwenden. Het is ook nog onze plicht iets te doen voor hun zedelijke ontwikke ling jvan hun geest en gemoed. Dat kunnen wij door ons voorbeeld, door terechtwijzing. Groot is de macht van het voorbeeld, vooral van een meerdere, en zeer aanstekelijk een slecht voorbeeld. Die hooger staat dan zijn omge ving is meer zichtbaar, de lager staanden letten op hem, merken alles op, de voortdurende getuigen van zijn woorden, daden en hande lingen. Dat alles heeft op hen groo- ten invloedzij gewennen zich te spreken en te doen zooals wij het doen, Yooral wanneer zij wat dik wijls voorkomt nog weinig opvoeding genoten hebben. Onderrichten wij met zachtheid een goed woord vindt dan een goede plaatszij moeten tot de overtuiging komen, dat wij ons hunne belangen aantrekken, geen misbruik van ons gezag willen maken, dan zullen zij zich niet beklagen, dat zij afhankelijk zijn en hun onderda nigheid zal niet zijn slaafschen ge dwongen. En ten laatstewij moeten terecht- u ijzen. Wij mogen niet denken als zij mij maar goed dienen, wat zij dan verder doen, moeten zij maar zelf weten, dat kan mij niet schelen." Neen, wij moeten ook toezien op het geen zij verder doenimmers wij bekleeden de plaats van hunne ouders, aan wier wakend oog zij onttrokken zijn. Dat vermanen moet natuurlijk geschieden met verstand en voor zichtigheid en bovenal met liefde; als het kan onder vier oogen en hoogstens in tegenwoordigheid van hen, mede getuigen waren van den beganen misslag. Vergeten wij ook niet, dat een net beschaafd mensch zijne ondergeschikten nimmer zal be rispen en «onder handen nemen" in 't bijzijn van vreemden. Als wij deze dingen in 't oog hiel den, zouden wij niet reeds veel vor deren Misschien zullen wij nog wel eens bedrogen uitkomen, en het zal wel eens gebeuren dat ons streven niet gewaardeerd wordt, maar toch honderd kansen tegen een, dat wij, als wij onzen plicht doen, ten slotte toch goede dienstboden hebbenwant waren ze het nog niet dan worden ze het door ons. En zien zij in, dat zij bij ons thuis zijn, als leden van het huisgezin worden beschouwd, dan zullen zij ook wel onze zaken behartigen alsof het de hunne waren, en wij zullen niet meer over ze te kla gen hebben. Natuurlijk hebben ook de dienstboden plichten te vervullen zoowel met betrekking tot hun meer deren als met betrekking tot zich zelven. Binnen enkele dagen zijn mutatiën le verwachten in de hoogere rangen bij het wapen der infanterie. In antwoord op de vraag, onlangs door den minister van waterstaat ge laan aan de Kamers van Koophandel, of het ook nooiiig en mogelijk zal zijn aan den bij de wijziging van de kiesvoegdheid voor deze lichamen te stellen eisch, dat de kiezers der plaatse, waarvoor <le Kamer is ingesteld, voor eigen rekeniug uitoefenen of belast zijn met het bestuur of mede-bestuur van eenig bedrijf van handel en nijverheid, nog een anderen en, zoo ja, welken te verbinden, heeft de Kamer te Leeuwarden als haar oor deel te kei ner. gegeven, dal aan genoem den eisch nog zal dienen te worden toegevoegdaanslag in de bedrijfsbelas ting, met bepaling, dat de aanslag over het laatst aan de verkiezing voorafgegnne jaar zij betaald. Nadat de verschillende commissiën, benoemd tot bet onderzoek van de Wees- i.nichting te N'eerbosch, tot einde Septem ber inlichtingen hebben verzameld, zul len zij aan het einde dezer maand in algemeene vergadering bijeenkomen te Amsterdam. De verschillende rapporten zullen alsdan worden ingediend en, tot een geheel vereenigd, spoedig in het licht kunnen verschijnen. Ongeveer half November zal dit waarschijnlijk lijvige boekwerk derhalve wel de wereld in gaan. D» algemeene indruk, dien de ver schillende conunissiën van de weesinrich- ting hebben gekregen, zal, naar het «Haarl. Dagbl." uit goede bron vernam, hierop neerkomen: De schoollokalen en het onderwijs zijn zeer goed. Er zijn negen flinke lukalen en een groote teekenkamer, en het on derricht wordt gegeven door vooi hunne taak berekende personen. De werkplaatsen zijn zeer fraai: zoo wel de meubelmakerij als binderij, zet- VAN A. GODIN. 3) «Onzin I Geene voorbereidselen, bedoel ik, geen triomfbogen en kransen, geen vaandels en wat nog meer tot die zaken behoort. De koningin zou immers van daag komen, hoe gaat dat toe?" Zij is juist niet gekomen. Princes Ma thilda heeft de mazelen en zoo meldde reeds gisteren avond het bericht dat zij niet kwam. Hebt gjj dan heden geeD krant gelezen?" «Niet ingezien. Dat is eok een ver vloekte geschiedenis I Wat zal er dan morgen van het bal worden." «Eenvoudig niets. De stad is blij ge noeg haar geld te besparen, eene menigte dames pakken hare kransen nijdig weer in en zekere heeren hebben te vergeefs gecorrespondeerd." «Gecorrespondeerd, en dat zegt gjj met den bekenden naren trek om den neus, die slechts by groote gelegenheden te voorschijn komt. «Wie heeft gecorres pondeerd «Geeue overvloedige huichelarij, zeer geëeide vriend en briefschrijver op rose- zijde papier I Voor den eersten keer iD mijn leven heb ik den uitslag van een bal betreurt, waarop de «lechtste geestigheid, die gij ooit verzon, bankroet zou hebben geslagen." «Ik wil de dochter van den landraad Luwen, juist die, welke verzen maakt, wanneer ik eene syllabe van uwe perso naliteiten begrijpt I Gij maakt mij zoo nieuwsgierig als een ekster! Wanneer het over rooskleurige brieven gaat, is het thema op zich zelf reeds interessant, wor den ook daarbij Sokrates de jongere, die boven zulke allotria verheven is, de wan gen zoo rood, zoo als ik dit juist voor oogen zie, zoo prikkelt het mij in alle ledematen I Waarlijk, Schaumberg, ik weet niets van een brief die op het voor genomen bal betrekking heeft. En biecht thans." «Zonderling," mompelde Otto, terwijl hij de sigaar wegwierp. «Ik was over tuigd dat de zaak van u uitging ball wat is het verder heeft werkelijk eene dame den brief geschreven, zoo is dit in ieder geval niet naar mijn zin I Gij kunt het belachelijke slot lezen, als wij thuis zijn." «En dat zal dadelyk gebeuren," riep Marbach, wild opspringende. «Allons, komaan! Zie mij niet voor een veinzer aan Damesbrieven 1 Laat mij het corpus delicti slechts onderzoeken, als een man van praktijk spoor ik weldra de her komst op Pratende en elkaar voor den gek hou dende wandelden de jonge mannen de stad door, naar Schaumbergs woning. Toen zij nog ongeveer honderd schreden van het hospilaal verwijderd waren, liep, door de gebrekkige verlichting dier streek een man tegen hen aan. Het was de postpode. Om vergiffenis vragende, zei hij: «Nu ik zie dat u liet is' mijnheer de dokter, zoo mag ik misschien zoo vrij zijn een brief, aan uw adres hier af te geven, dat bespaart mij deD weg." Schaumberg nam den brief en hield hem nog onbedachtzaam in de hand, toen de, in de localiteiten van onzen jongen geleerde goed bekenden assesor reeds het licht werd aangestoken. «Hallo I weer rose, op mijn woorp bij den eersten oogopslag had hij heikend, dat de juist ontvangen brief weer van dezelde hand scheen te komen, als de eer ste, dien hij voor acht dagen ontvangen had, en een zeker gevoel van verdriet, daarvan geproken te hebben, overviel hem met plotselinge ontstemming. «Ik wou dat gij mij uitstel gaf," mompelde hij zon der op te zien. «Waarom niet geheel 1" lachte de asse sor. «Belofte maakt schuld buitendien hebt gij mij valsch verbacht en ik verlang daarvoor voldoening. Neem alles niet zoo zwa ir op, mijn jongen I Stelt het uw fee der gemoed gerust, zoo beloof ik u op mijn woord bescheidenheid en stilzwijgen in alle talen. En nu, vooruit met het «belachelijke schriftuur," zooals hij het buiten betitelde." «Laat mij ten minste eerst lezen wat ik nu ontvang," zeide Schaumberg, schoof den vriend eene krant toe en maakte toen, in den hoek van de sofa achterover geleund het lak van het dunne blad los. hen eigenaardige trek ging over zijn uitdruk kingsvol gelaat, toen hij na eenige minuten het blad samenvouwde, iD den zak stak en zwijgende een paar maal heen en weer liep. Marbach onderbrak het stilzwijgen niet en zag met een lachende spanning de verwisseling, ja den stillen strijd, die in de trekken van den vriend zichtbaar wa ren. «Nu ja," zeide de laatste eindelijk, terwijl hij den lessenaar opensloot en het daarin bewaard blaadje nam, «ik wil u de beide brieven meedeelen, dan kunt gij mij zeggen, of zij zoo vreemd aan mijn kluizenaarsoogen, voorkomen, en of dergelijke in uwe bonte wereld mis schien tot de alledaagschen behooren. Maar gij moet mij verontschuldigen wan neer ik u den eersten brief niet in zijn geheel meedeel. Met nauwelijks onderdrukte opgt won- denheid las Otto dezen nu voor, terwijl hij de aanduiding en beschrijving van het herkenningsteeken oversloeg. Den twee den brief, dien hij daarop aan den vriend gaf, luidde aldus «Eene welwillende zending heeft mij de straf voor de lichtzinnigheid bespaard, die mijn vorigen brief aan u dicteerde. Sedert ik hem in uwe handen weet, heb ik mij reeds ontelbare malen gezegd, dat uwe geringschatting alles kon zijn, wat deze onvrouwelijke handelswijze mij zou te binnen brengen, en toch had ik mis schien niet de kracht gehad, de u voor gestelde samenkomst zelfs te durven on- wijken. Ik dank nu den hemel, dat het zonder mijn toedoen anders'geschiedde en schrijf deze regelen slechts, om u te zeggen, dat ik het voor altijd heb opge geven. Gij zult nooit meer van mij hooren gevoelt gij u echter te een of ander tijd eenzaanv ot verlaten, dan is het voor u eene aangename gedachte, dat er een halt warm voor u klopt en tol den lanlsten ademtocht uw beeltenis zal vasthouden." Marbachs gezicht had, terwijl hij las, de spotachtige uitdrukking verloten, waar-

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1